ECLI:NL:RBMNE:2016:4585

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2016
Publicatiedatum
16 augustus 2016
Zaaknummer
16/659504-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraken en schuldheling door verdachte

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 15 juli 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan twee woninginbraken en schuldheling. De verdachte is geboren in 1995 en was ten tijde van de zitting gedetineerd. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 1 juli 2016, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.J. Verbeek. De tenlastelegging omvatte drie feiten: de eerste inbraak vond plaats op 12 maart 2016, waarbij de verdachte in een woning in Amersfoort een horloge en een gouden ketting heeft gestolen. De tweede inbraak vond plaats op 8 november 2015, waarbij de verdachte samen met een ander een doosje met sieraden heeft weggenomen. Het derde feit betrof schuldheling van goederen die vermoedelijk door misdrijf verkregen waren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, maar achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen afdoende verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid op de plaats delict en dat zijn zwijgen in de bewijswaardering meeweegt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan een gedragsinterventie. Daarnaast zijn de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, maar voor een deel niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/659504-16 en 21/007594-13 (vordering na voorwaardelijke veroordeling)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 15 juli 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1995] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de [verblijfplaats] , [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2016. Verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. P.J. Verbeek, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
onder 1: heeft ingebroken in een woning aan het [adres] te [woonplaats] en diverse goederen heeft gestolen;
onder 2: samen met een ander dan wel alleen heeft ingebroken in een woning aan de [straatnaam] te [woonplaats] en diverse goederen heeft gestolen;
onder 3 primair: samen met een ander dan wel alleen heeft ingebroken in een woning aan de [adres] te [woonplaats] en diverse goederen heeft gestolen;
onder 3 subsidiair: meerdere goederen heeft geheeld te Amersfoort.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 primair tenlastegelegde, maar acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde nu hiervoor - onder meer gelet op de hierna te bespreken verweren - onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde: [1]
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 12 maart 2016 om 15.45 uur alle ramen en deuren van zijn woning aan het [adres] te [woonplaats] afsloot. Omstreeks 19.30 uur belde de politie en vertelde dat er in zijn woning was ingebroken. [2] Bij de woning zag hij dat de linkerzijde van het uitzetraam (boven de serre) voor een deel openstond en dat er op meerdere plaatsen schade op het kozijn zat. [3] De volgende dingen waren gestolen: een dameshorloge en een gouden tientje aan een halsketting. [4]
Getuige [getuige 1] verklaarde dat zij op 12 maart 2016 vanuit de achterzijde van haar woning een jongen over het dak van een schuurtje zag lopen. Dit schuurtje hoorde bij een woning gelegen aan het [straatnaam] te [woonplaats] . Zij zag de jongen aan de achterzijde van het schuurtje af springen en het straatje uitlopen richting de Meridiaan. Toen zij slechts een ogenblik later aan de voorzijde van haar woning naar buiten keek zag zij dezelfde jongen aan komen lopen richting de kruising van de Keerkring met de Meridiaan. [5] Zij zag dat de jongen die even daarvoor van het schuurtje was gesprongen zich samen met de andere jongen met wie hij liep, aansloot bij een aantal andere jongens. Zij heeft foto’s genomen van de jongens. Deze foto’s heeft zij een korte tijd later naar de wijkagent geappt met haar bevindingen erbij. [6]
Getuige [getuige 2] verklaarde dat hij op 12 maart 2016 zag dat een geheel in het donker geklede man het zesde raam aan het [straatnaam] , van de derde woning, opende met zijn handen. Hij zag vervolgens dat die man door het raam naar binnenklom. Zijn buurvrouw [voornaam getuige 1] (de rechtbank begrijpt: de getuige [getuige 1] ) heeft hem een app gestuurd waarop drie jongens stonden afgebeeld. [7] Toen hij de app vergrootte herkende hij de voorste jongen voor honderd procent als de jongen die door het openstaande zesde raam aan het [straatnaam] naar binnen was geklommen. [8]
Verbalisant [verbalisant 1] kreeg op 12 maart een WhatsApp bericht van mevrouw [getuige 1] met een foto waarop stond vermeld: vandaag 18.31. “ [voornaam] de voorste jongen zag ik 5 minuten geleden over de schuurtjes bij het [straatnaam] klimmen en via het achter terrein bij de Meridiaan verdwijnen”. Verbalisant [verbalisant 1] herkende de eerste jongen op de foto voor honderd procent als [verdachte] . [9]
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Voorgaande feiten en omstandigheden zijn, in onderling verband en samenhang bezien, belastend voor verdachte en één en ander maakt dat van verdachte mag worden verwacht dat hij een afdoende en redengevende verklaring geeft over zijn aanwezigheid en gedragingen op 12 maart 2016 op het [straatnaam] te [woonplaats] . De verdachte heeft geen verklaring hierover willen afleggen. Het recht om te zwijgen komt de verdachte uiteraard toe, maar indien feiten en omstandigheden zodanig wijzen op betrokkenheid van de verdachte bij het aan hem onder 1 tenlastegelegde feit dat van hem enige verklaring mag worden verlangd, kan het zwijgen van de verdachte meewegen in de beslissing omtrent de waardering van de aanwezige bewijsmiddelen.
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aan hem ten laste gelegde feit. Ten aanzien van de gevoerde verweren overweegt de rechtbank als volgt.
Het feit dat de op de plaats van het delict op de vensterbank aangetroffen handpalmafdruk geen match heeft opgeleverd met verdachte brengt niet met zich mee dat verdachte niet betrokken is geweest bij deze woninginbraak. Het zegt niet meer dan dat deze afdruk niet van hem is. Niet is komen vast te staan dat de handpalmafdruk onomstotelijk een daderspoor is en dat er onomstotelijk maar één dader was. Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen die hem ten tijde van de inbraak op de plaats van het delict plaatsen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte door het raam van het [adres] te [woonplaats] naar binnen en vervolgens naar buiten is geklommen en derhalve de woninginbraak heeft gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde: [10]
Aangeefster [slachtoffer 2] verklaarde dat zij op 8 november 2015 rond 17.05 uur haar woning aan de [adres] te [woonplaats] afgesloten en onbeschadigd achterliet . Rond 20.41 uur werd zij geïnformeerd dat er in haar woning was ingebroken. [11] Zij zag dat er een openslaand raam aan de achterzijde van haar woning opengebroken was. Zij verklaarde dat er mogelijk een houten sieraden doosje met inhoud was weggenomen. Door deze inbraak waren het raam, kozijn en sluitwerk aan de achterzijde van de woning op de begane grond ernstig vernield. [12]
Verbalisant [verbalisant 2] verklaarde dat hij op 8 november 2015 een steeg bij de achterzijde van de [adres] te [woonplaats] inliep en een persoon zag staan bij de op één na laatste poortdeur links in de steeg. Dit was de achterzijde van de woningen gelegen aan de [straatnaam] . Hij zag dat deze persoon met zijn voorzijde naar deze poortdeur toe stond en met beide handen omhoog stond gericht naar de bovenzijde van de poortdeur. Hij hoorde dat deze persoon in gesprek was met een andere persoon welke aan de andere zijde van de poortdeur in de achtertuin stond. Hij zag dat de persoon welke in de steeg stond ineens in zijn richting keek. Hij hoorde hem daarop iets roepen in het Arabisch en zag hem vervolgens hard wegrennen over de [straatnaam] . [13] Hij zag dat zijn collega [verbalisant 3] een klein doosje van de [straatnaam] opraapte. [14]
Verbalisant [verbalisant 3] verklaarde dat hij op 8 november 2015 op de vluchtweg van een van de verdachten een bruinkleurig houten doosje met daarin sieraden aantrof. Hij trof dit doosje aan op het midden van de T-kruising van de [straatnaam] en de van Westreenstraat. [15]
Verbalisant [verbalisant 2] verklaarde dat hij op 10 november 2015 een mail opende van een collega. In deze mail zaten een paar foto’s van een aantal personen die in verband werden gebracht met mogelijke inbraken. [16] Hij herkende direct voor 100 % een persoon van deze foto’s. Dit was de persoon die hij op 8 november 2015 in de eerder genoemde steeg had zien staan en welke was weggerend. [17] Het betrof [verdachte] . [18]
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Voorgaande feiten en omstandigheden zijn, in onderling verband en samenhang bezien, belastend voor verdachte en één en ander maakt dat van verdachte mag worden verwacht dat hij een afdoende en redengevende verklaring geeft over zijn aanwezigheid en gedragingen op 8 november 2015 bij de [straatnaam] te [woonplaats] . De verdachte heeft geen verklaring hierover willen afleggen. Het recht om te zwijgen komt de verdachte uiteraard toe, maar indien feiten en omstandigheden zodanig wijzen op betrokkenheid van de verdachte bij het aan hem onder 2 tenlastegelegde feit dat van hem enige verklaring mag worden verlangd, kan het zwijgen van de verdachte meewegen in de beslissing omtrent de waardering van de aanwezige bewijsmiddelen.
De rechtbank passeert het verweer dat de herkenning van verdachte als mededader van te lang na het tenlastegelegde feit dateert en dus onbetrouwbaar zou zijn. Immers uit het ambtsedige proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] volgt dat hij reeds op 10 november 2015 de email met de foto’s had geopend en daarop direct verdachte herkende als mededader van de woninginbraak van 8 november 2015. Dat het proces-verbaal eerst op later datum is opgemaakt doet daar niet aan af.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aan hem ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het onder 3 primair tenlastegelegde [19]
Vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de primair ten laste gelegde woninginbraak heeft gepleegd en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde
Aangeefster [slachtoffer 3] verklaarde dat op 21 oktober 2015 uit haar woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] diverse goederen waren gestolen. [20] Voor de lijst van weggenomen goederen verwees ze naar de afzonderlijk opgemaakte goederenbijlage die bij de aangifte is gevoegd.
In de aanvullende bijlage goederen van aangeefster staan onder meer meerdere gouden Poolse herdenkingsmunten en één mannenring genoemd. [21]
Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] verklaarden dat uit onderzoek was gebleken dat op 28 november 2015 goud, bestaande uit munten en een ring, was aangeboden en verkocht bij een winkel, [naam winkel] te [vestigingsplaats] . De verbalisanten verklaarden dat uit controle in het opkopersregister het volgende naar voren kwam: op 26-11-2015 sloopgoud ingekocht van [verdachte] , geboren op [1995] die zich legitimeerde met een paspoort met identiteitsnummer [identiteitsnummer] . [22]
Uit de uitdraai van het opkopersregister volgt dat de [naam winkel] 100 euro heeft betaald aan [verdachte] voor de ring en munten. [23]
Verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] verklaarden dat zij op 14 december 2015 [slachtoffer 3] de print waarop 4 munten en een ring afgebeeld, die door een persoon bij een [...] waren ingeleverd, toonden. Zij hoorden haar het volgende zeggen ‘Ik herken de munten. Dat zijn mijn munten.’ [24]
Verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] verklaarden dat zij [slachtoffer 3] nogmaals een print in kleur van de door [verdachte] aangeboden munten en ring toonden. Zij hoorden aangeefster het volgende verklaren. ‘Ik herken de ring direct aan zijn opvallende vorm. Het is een ring van mijn ex-man.’ [25]
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde
Uit het opkopersregister volgt dat het paspoort van verdachte ter registratie bij de [...] is gebruikt. Niet is gebleken dat het paspoort van verdachte was gestolen of door iemand anders werd gebruikt. Daarbij heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij zich in de desbetreffende periode altijd legitimeerde met zijn paspoort omdat hij toen zijn rijbewijs kwijt was. Verdachte heeft bovendien ter zitting geen verklaring willen afleggen over het onder 3 subsidiair tenlastegelegde. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de goederen aan de [...] in Amersfoort heeft verkocht. Nu verdachte niet nader over de herkomst van de goederen heeft willen verklaren en de waardevolle goederen voor een lage prijs door hem zijn verkocht is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Conclusie
De rechtbank komt op grond van het hiervoor overwogene tot de conclusie dat verdachte het onder 1, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft gepleegd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 12 maart 2016 te [woonplaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen uit een woning (adres: [adres] ) een horloge en een ketting en
een gouden tientje, toebehorende aan [slachtoffer 1] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak;
2.
op 08 november 2015 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (gelegen aan de
[straatnaam] ) heeft weggenomen een doosje met sieraden, toebehorende aan [slachtoffer 2] , waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs
hebben verschaft door middel van braak;
3.
Subsidiair
In de periode gelegen tussen 21 oktober 2015 en 26 november 2015 te Amersfoort, meer munten en een ring voorhanden heeft gehad, en overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van bovengenoemde goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
ten aanzien van feit 1:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
schuldheling
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 subsidiair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 4 maanden voorwaardelijk met proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door het Leger des Heils namelijk de meldplicht, gedragsinterventie – COVA en plaatsing in [naam instelling] .
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de strafmodaliteit dan wel de strafmaat.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee woninginbraken en schuldhelding. Woninginbraken veroorzaken niet alleen veel materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is algemeen bekend dat woninginbraken nog geruime tijd voor gevoelens van angst en onveiligheid kunnen zorgen bij zowel de bewoners van de betreffende woningen als bij de buurtbewoners. Dit blijkt ook uit hetgeen [slachtoffer 1] ter zitting verklaarde en de aangifte van [slachtoffer 2] . Verdachte heeft geen rekening gehouden met deze gevolgen, maar heeft alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin. Door de schuldhelding heeft verdachte geprofiteerd van een misdrijf. Een delict als schuldheling bevordert het plegen van vermogensdelicten, zoals diefstallen, nu ook door het plegen van schuldheling voor de daders van vermogensdelicten een afzetmogelijkheid wordt geschapen van de als gevolg van hun misdrijven verkregen goederen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een door [reclasseringswerker] van het Leger des Heils op 30 juni 2016 uitgebracht reclasseringsadvies . De reclassering adviseert verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: de meldplicht, de gedragsinterventie – COVA en plaatsing in [naam instelling] . De rechtbank neemt het advies van de reclassering over.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 mei 2016, waaruit blijkt dat verdachte vele malen eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten, wat hem er kennelijk niet van heeft weerhouden wederom vergelijkbare feiten te plegen. Bovendien liep verdachte ten tijde van het plegen van het delict nog in een proeftijd. Ook dat heeft hem er niet van weerhouden deze feiten te plegen. Gelet hierop kan met geen andere straf worden volstaan dan met een gevangenisstraf waarvan een deel voorwaardelijk zal worden opgelegd met de verwachting dat dit verdachte onder behandeling en begeleiding ervan zal weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van
10 maandenmet aftrek van voorarrest, waarvan
4 maandenvoorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden is. Daarbij moeten de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals hierna vermeld voor de noodzakelijke behandeling en begeleiding.
9.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel ( [slachtoffer 1] )
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft ter zitting een schadevergoeding van € 1200,00 à € 1500,00 aan materiële schade gevorderd voor het onder 1 tenlastegelegde.
9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1200,00 met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] onvoldoende onderbouwd is en derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van
[slachtoffer 1], levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De rechtbank is van oordeel dat de door
[slachtoffer 1]ter terechtzitting ingediende vordering onvoldoende is onderbouwd waardoor het niet is vast te stellen dat er als gevolg van feit 1 schade is geleden. Daarom is de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel ( [slachtoffer 3] )
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 5.475,00 waarvan € 5.200,00 aan materiële schade en € 275,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente voor het onder 3 primair tenlastegelegde.
10.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu verdachte voor feit 3 primair moet worden vrijgesproken.
10.2
Het standpunt van de verdedigingDe verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3] moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard indien verdachte voor feit 3 primair wordt vrijgesproken. Subsidiair dient de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is en de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is voor het onder 3 primair tenlastegelegde geen straf of maatregel opgelegd. Daarom moet [slachtoffer 3] voor wat betreft de twee gestolen kettingen, de muntencollectie - voor zover die niet aan haar is teruggegeven – en de immateriële schade ten gevolge van de inbraak, niet-ontvankelijk worden verklaard.
De vordering van [slachtoffer 3] wordt, voor zover die ziet op de ring en het deel van de muntencollectie dat aan haar is teruggegeven, afgewezen.

11.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 8 april 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Midden-Nederland, locatie Utrecht in de zaak met parketnummer 16/652078-13, betreffende het onherroepelijk geworden arrest van 12 november 2014 van het Gerechtshof Arnhem (21/007594-13), waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 210 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 61 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een brief waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 29 december 2014 aan verdachte per post is toegestuurd.
11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering na voorwaardelijke veroordeling toe te wijzen.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering na voorwaardelijke veroordeling dient te worden afgewezen indien verdachte, zoals bepleit, integraal wordt vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de jeugddetentie van 61 dagen om te zetten in een taakstraf.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank zal daarom de voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer doen leggen.
Verdachte had bij aanvang van de tenuitvoerlegging de leeftijd van achttien jaren bereikt. Hierdoor wordt de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie op grond van art 77dd lid 3 van het Wetboek van Strafrecht (oud) in beginsel ten uitvoer gelegd als een gevangenisstraf. Nu gevangenisstraf een zwaardere sanctie is dan jeugddetentie ziet de rechtbank hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 61 dagen te gelasten in de vorm van een gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen. De rechtbank ziet in de omstandigheden geen aanleiding om de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 57, 63, 77dd, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak- Verklaart het onder 3 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring-Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
-Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid-Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
schuldheling.
- Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
-
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging- Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
- Bepaalt dat een gedeelte, te weten
4 maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
- Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
- De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
- Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
zich na zijn veroordeling binnen drie dagen meldt bij de reclassering van het Leger des Heils, op het adres Zeehaenkade 30 te Utrecht. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van de reclassering van het Leger des Heils, afdeling Reclassering blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zo vaak en zo lang als deze instelling dat, gedurende de proeftijd, nodig vindt;
moet deelnemen aan de volgende gedragsinterventie: GI-RN Cognitieve Vaardigheden, waarbij verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de uitvoerende instelling aan verdachte zullen worden gegeven;
moet verblijven in [naam instelling] [woonplaats] , of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich te houden aan het (dag-) programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht.
-
Geeft opdracht aan de reclassering van het Leger des Heils om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
De benadeelde partij (ten aanzien van. feit 1)-Verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
-Veroordeelt de benadeelde partij voorts in de gemaakte kosten en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
De benadeelde partij (ten aanzien van. feit 3 primair)-Verklaart [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft de twee kettingen, de muntencollectie voor zover die niet aan haar is terug gegeven en de immateriële schade en bepaalt dat dit gedeelte van deze vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
- Wijst de vordering van [slachtoffer 3] af voor zover die ziet op de ring en het deel van de muntencollectie dat aan haar is terug gegeven.
-Veroordeelt de benadeelde partij voorts in de gemaakte kosten en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Vordering tenuitvoerlegging (21/007594-13)- Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd arrest van 12 november 2014, in de vorm van een gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ferschtman, voorzitter, mrs. R.P. den Otter en A.R. Creutzberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. van der Vegte, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juli 2016.
Mr. R.P. den Otter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 maart 2016 te Amersfoort, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft
weggenomen uit een woning (adres: [adres] ) een horloge en een ketting en
een gouden tientje, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft
en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
2.
gevoegd parketnummer 659211-16:
hij op of omstreeks 08 november 2015 te Amersfoort, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de
[straatnaam] ) heeft weggenomen een doosje met sieraden, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij
verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs
heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
3.
Primair
hij op of omstreeks 21 oktober 2015 te Amersfoort, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de
[adres] ) heeft weggenomen
- een hoeveelheid buitenlandse valuta (Pools) (omgerekend) ongeveer 600 euro
en/of
- een scheerapparaat en/of
- één of meerdere paspoort(en) en/of identiteitspapier(en) en/of
- één of meerdere waardepapieren (bankbescheiden) en/of
- ( twee) gouden halskettingen en/of
- een hoeveelheid (contant)geld (in totaal 5650 euro) en/of
- een aankoopbewijs van de woning ( [adres] ) en/of
- ( gouden) munten en/of
- een ring
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de
plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen
goederen en/of geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel
van braak, verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij in de periode gelegen tussen 21 oktober 2015 en 26 november 2015 te
Amersfoort, in elk geval in Nederland, één of meer munt(en) en/of een ring
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten
tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van bovengenoemd(e)
goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een)
door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer 2016076574, van 17 mei 2016 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 79). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal aangifte, doorgenummerde pagina 29.
3.Proces-verbaal aangifte, doorgenummerde pagina 30.
4.Proces-verbaal aangifte, doorgenummerde pagina 30 – 31.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige, doorgenummerde pagina 56.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige, doorgenummerde pagina 57.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige, doorgenummerde pagina 58.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige, doorgenummerde pagina 59.
9.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 51.
10.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900-2016004003, van 23 januari 2016 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 85). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
11.Proces-verbaal aangifte, doorgenummerde pagina 66.
12.Proces-verbaal aangifte, doorgenummerde pagina 67.
13.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 74.
14.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 75.
15.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 76.
16.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 77.
17.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina’s 77 – 78.
18.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 78.
19.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900-201600403, van 23 januari 2016 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 85). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
20.Proces-verbaal aangifte, doorgenummerde pagina 32.
21.Aanvullende bijlage goederen doorgenummerde pagina 42 bijhorende bij het proces-verbaal aangifte.
22.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 55.
23.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten uitdraai uit het opkopersregister d.d. 28 december 2015, doorgenummerde pagina’s 51 – 52.
24.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 44.
25.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 48.