ECLI:NL:RBMNE:2016:4532

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2016
Publicatiedatum
11 augustus 2016
Zaaknummer
4615448 AC EXPL 15-5038 -1111
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geldigheid van een concurrentiebeding in een huurovereenkomst tussen een zorgboerderij en een stichting

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], eigenaar van een zorgboerderij, en [gedaagde], een voormalig werknemer van de stichting die de zorgboerderij huurde. De kern van het geschil betreft de geldigheid van een concurrentiebeding dat was opgenomen in de huurovereenkomst tussen [eiser] en de Stichting Dagbesteding [woonplaats]. [eiser] vorderde een schadevergoeding van [gedaagde] op grond van dit concurrentiebeding, omdat zij in dienst was getreden bij een andere stichting die zich binnen een straal van 100 km van de zorgboerderij bevond.

De kantonrechter heeft allereerst vastgesteld dat [eiser] geen belang heeft bij de vordering, aangezien [bedrijf 2] niet meer actief is en er geen relatie meer bestaat tussen verhuurder en huurder. Daarnaast is geoordeeld dat [gedaagde] niet voldoende op de hoogte was gesteld van het concurrentiebeding, waardoor het beding niet kan worden ingeroepen. De rechter heeft ook geoordeeld dat het boetebeding in het concurrentiebeding onduidelijk is en daarom buiten toepassing moet blijven. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van [eiser] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten.

In reconventie heeft [gedaagde] een vordering ingesteld, maar deze is ingetrokken. De kantonrechter heeft ook in reconventie beslist dat [gedaagde] in de kosten van de procedure moet worden veroordeeld, omdat [eiser] kosten heeft moeten maken voor de gemachtigde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 4615448 AC EXPL 15-5038 -1111
Vonnis van 29 juni 2016
inzake
[eiser] , h.o.d.n. [naam],
wonende en zaakdoende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: Bazuin & Partners gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonende op een geheim adres,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J.N. Heeringa.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 27 januari 2016;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • het proces-verbaal van de comparitie na antwoord van 6 april 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat vast omdat het is erkend althans onvoldoende weersproken het navolgende.
2.2.
[eiser] is eigenaar van een zorgboerderij te [woonplaats] . De Stichting Dagbesteding [woonplaats] (verder ook [bedrijf 2] ) heeft ten behoeve van haar dagbestedingsactiviteiten deze zorg-boerderij gehuurd van [eiser] in de periode 1 januari 2010 tot 1 januari 2015.
2.3.
Ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst bestond het bestuur van [bedrijf 2] uit [eiser] , die oprichter is van [bedrijf 2] , en twee andere bestuursleden (van wie een tevens ken-
nis/vriendin van [eiser] ).
2.4.
[gedaagde] is op 1 maart 2011 als verzorgende in dienst getreden bij [bedrijf 2] . Op 16 sep-tember 2014 is [gedaagde] uit dienst getreden.
2.5.
[eiser] heeft namens [bedrijf 2] de bovenvermelde arbeidsovereenkomst ondertekend. [eiser] was op dat moment bestuurder van de stichting.
2.6.
[gedaagde] is in 2011 toegetreden als bestuurder van de stichting.
2.7.
De huurovereenkomst tussen Zorgboerderij [naam] en [bedrijf 2] , gesloten op 13 november 2010, is met wederzijds goedvinden geëindigd op 1 januari 2015, zoals blijkt uit het vonnis van de kantonrechter te Utrecht d.d. 18 februari 2015.
2.8.
Voormelde huurovereenkomst tussen Zorgboederij [naam] en [bedrijf 2] kent onder het kopje
Concurrentiebedingde volgende bepaling:
“9.1 De huurder/diens bestuurders verplichten zich om zolang de Stichting [bedrijf 2] ( [bedrijf 2] ) bestaat, deze gevestigd te houden op [naam] , het gehuur-de. Huurder c.q. bestuurders mogen gedurende een periode van 24 maanden elders c.q. binnen een straal van 100 km met als middelpunt het vestigingsadres van ver-huurder geen werkzaamheden verrichten in de vorm van de dagbesteding die de [bedrijf 2] aanbiedt, tenzij verhuurder hiermee schriftelijk en ondertekend akkoord gaat.
9.2
Het beding geldt voor het geval de [bedrijf 2] in zijn geheel, dan wel een of meer be-stuurders na beëindiging van de functie binnen de [bedrijf 2] optreedt als zelfstandige ondernemer, als loontrekkende in dienst van derden, dan wel anderszins, direct of indirect, om niet of tegen betaling, of hierbij op enigerlei wijze belang heeft. Dit beding geldt niet voor zover bestuurders werkzaamheden of diensten verricht in de privésfeer ten behoeve van familieleden tot en met de derde graad van bloed- of aanverwantschap.
9.3
Indien de bestuurder handelt in strijd met het in dit artikel vervatte beding, zal hij aan de verhuurder zonder sommatie of ingebrekestelling een direct opeisbare boete verbeuren van € 12.500 (zegge twaalfduizend vijfhonderd euro) voor iedere overtreding, zonder dat de verhuurder gehouden is te bewijzen dat zij ten gevolge van de in dit artikel bedoelde overtreding schade heeft geleden. Daarnaast behoudt verhuurder zich het recht voor om – boven de overeengekomen boete – de door haar geleden schade op de werknemer te verhalen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te voldoen de somma van € 13.660,23, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 12.500,00, ge-rekend vanaf de dag van dagvaarding tot de algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding waaronder begrepen de kosten van dagvaarding, vermeer-derd met btw, de verschotten en een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van [eiser] .
3.2.
Aan de vordering wordt ten grondslag gelegd dat [gedaagde] in dienst is getreden, al-thans betrokken is bij de stichting [bedrijf 1] (verder ook [bedrijf 1] ) in Eemland, gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats] . Deze stichting bevindt zich ruim binnen een straal van 100 km van het gehuurde, waardoor [gedaagde] in verzuim is en waardoor bo-venvermelde boete reeds is komen te vervallen. [eiser] heeft opeisbaar van [gedaagde] te vorderen gekregen een bedrag van € 12.500,00 op grond van het concurrentiebeding, zoals opgenomen in de huurovereenkomst.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat ze niet aan het beding ge-bonden is. Zij voert aan dat het zeer ongebruikelijk is om aan stichtingen die geen winstoog-merk hebben en een maatschappelijke functie bekleden, dergelijke bedingen op te leggen. Verder voert zij aan dat het de vraag is wiens belang werd beschermd bij het aangaan van het beding. Daar komt bij dat in elk geval geen belang van [bedrijf 2] is gediend met het beding. Tevens voert zij aan dat [bedrijf 2] [gedaagde] niet op hoogte heeft gebracht van het beding in de huurovereenkomst tussen [bedrijf 2] en [naam] . In de huurovereenkomst staan ook geen bestuursleden met naam vermeld. Noch de paraaf noch de handtekening is afkomstig van [gedaagde] . Omdat [eiser] zelf van [bedrijf 2] heeft gevorderd dat zij ( [bedrijf 2] ) [naam] moet verlaten, heeft [eiser] geen belang meer bij handhaving van het beding. Een essentieel onderdeel van het beding is immers dat [bedrijf 2] gevestigd blijft op [naam] en blijft be-talen. De stichting waar [gedaagde] in dienst zou willen treden ( [bedrijf 1] ) maar waar zij nu alleen vrijwilliger is, is geen met [bedrijf 2] concurrerende instelling. [eiser] is geen aanbieder van dagbesteding. Het beroep op het beding is in strijd met de redelijkheid en billijkheid. [gedaagde] was slechts bestuurder op papier, op uitdrukkelijk verzoek van [eiser] .
3.4.
[gedaagde] heeft een vordering in reconventie ingesteld. Deze is later ingetrokken.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter komt tot het volgende oordeel.
In conventie
4.2.
Voordat de kantonrechter kan toekomen aan uitleg van het beding, dat als concurren-tiebeding in de huurovereenkomst tussen de zorgboerderij en [bedrijf 2] is opgenomen, zal eerst het belang van [eiser] bij haar vordering moeten worden beoordeeld. De kantonrechter is van oordeel dat bij [eiser] een belang ontbreekt in de zin van artikel 3:302 BW. Onvol-doende is door [eiser] weersproken dat [bedrijf 2] geen werkzaamheden verricht en niet meer actief is, zodat [eiser] op geen enkele wijze iets van haar voormalige huurder te duchten heeft. [gedaagde] is ook niet als bestuurder werkzaam in een vermeende concurrerende rechts-persoon. De huurovereenkomst is ontbonden en er is geen relatie meer tussen verhuurder en huurder. [eiser] heeft bovendien het initiatief genomen tot het verbreken van de relatie met haar voormalige huurder. Onvoldoende heeft zij weersproken dat ze zelf geen aanbieder is van dagbestedingsactiviteiten.
4.3.
De kantonrechter is voorts, en naast het oordeel dat [eiser] een gebrek aan belang heeft, van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat [gedaagde] het beding ter hand is gesteld of dat zij daarmee heeft ingestemd. [eiser] heeft ook niet aangevoerd dat zij het beding aan [gedaagde] ter hand heeft gesteld of dat zij daarmee ingestemd heeft, maar heeft slechts gesteld dat het beding aan [gedaagde] bekend was of had moeten zijn. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter bij een beding als het onderhavige onvoldoende.
4.4.
Bovendien, naast het oordeel dat [eiser] geen belang heeft en dat [eiser] niet heeft aangetoond dat het beding door [gedaagde] is geaccordeerd of aan haar ter hand is ge-steld, is de kantonrechter van oordeel dat onvoldoende door [eiser] is aangetoond dat de stichting waarvoor [gedaagde] thans vrijwilligerswerkzaamheden verricht, deze werkzaamhe-den onderneemt “in de vorm van dagbesteding die de [bedrijf 2] aanbiedt”, zoals in artikel 9.1 van het concurrentiebeding in de huurovereenkomst is omschreven.
4.5.
Bovendien, als vierde zelfstandige afwijzingsgrond, is het boetebeding zodanig on-duidelijk dat het buiten toepassing dient te blijven vanwege intransparantie die voor rekening van de opsteller van de bepaling dient te blijven. Uit het bepaalde in artikel 9.3 blijkt immers dat in de eerste volzin enkel sprake is van een bestuurder, en niet meer van huurder, in tegen-stelling tot het bepaalde in artikel 9.1. Vervolgens wordt in de tweede volzin van 9.3. gespro-ken over de werknemer en niet meer van de bestuurder of de huurder.
4.6.
Voor zover derhalve - een vijfde afwijzingsgrond - het boetebeding van toepassing zou moeten worden geacht op een concurrentiebeding dat de werknemer betreft, voldoet dat beding niet aan de fundamentele, in de wet neergelegde, eis dat het in een geschrift is neerge-legd, waardoor [gedaagde] voldoende zekerheid zou hebben gekregen over het bestaan van een concurrentiebeding.
4.7.
De vordering derhalve te worden afgewezen en [eiser] dient in de kosten van de procedure te worden veroordeeld.
In reconventie
4.8.
De reconventionele vordering is ingetrokken. Thans dient derhalve nog een beslis-sing over de proceskosten te worden gegeven. [eiser] heeft kosten moeten maken door het inschakelen van de gemachtigde die een conclusie van antwoord in reconventie heeft moeten schrijven. Niet is op voorhand evident dat de vordering zou zijn toegewezen. [gedaagde] zal derhalve in de kosten van de procedure in reconventie worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 600,- aan salaris van de gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure in reconventie, tot op heden begroot aan de zijde van [eiser] op € 600,-;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. J.J.M de Laat en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 29 juni 2016.