Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het vonnis van 27 januari 2016;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het proces-verbaal van de comparitie na antwoord van 6 april 2016.
2.De feiten
Concurrentiebedingde volgende bepaling:
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], eigenaar van een zorgboerderij, en [gedaagde], een voormalig werknemer van de stichting die de zorgboerderij huurde. De kern van het geschil betreft de geldigheid van een concurrentiebeding dat was opgenomen in de huurovereenkomst tussen [eiser] en de Stichting Dagbesteding [woonplaats]. [eiser] vorderde een schadevergoeding van [gedaagde] op grond van dit concurrentiebeding, omdat zij in dienst was getreden bij een andere stichting die zich binnen een straal van 100 km van de zorgboerderij bevond.
De kantonrechter heeft allereerst vastgesteld dat [eiser] geen belang heeft bij de vordering, aangezien [bedrijf 2] niet meer actief is en er geen relatie meer bestaat tussen verhuurder en huurder. Daarnaast is geoordeeld dat [gedaagde] niet voldoende op de hoogte was gesteld van het concurrentiebeding, waardoor het beding niet kan worden ingeroepen. De rechter heeft ook geoordeeld dat het boetebeding in het concurrentiebeding onduidelijk is en daarom buiten toepassing moet blijven. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van [eiser] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten.
In reconventie heeft [gedaagde] een vordering ingesteld, maar deze is ingetrokken. De kantonrechter heeft ook in reconventie beslist dat [gedaagde] in de kosten van de procedure moet worden veroordeeld, omdat [eiser] kosten heeft moeten maken voor de gemachtigde.