ECLI:NL:RBMNE:2016:4521

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
C/16/417286 / KG ZA 16-451
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over re-integratie en arbeidsconflict tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juli 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, [eiseres], en haar werkgever, [gedaagde] B.V. De werknemer vorderde onder andere betaling van loon en vakantiegeld, en de mogelijkheid om te re-integreren in haar functie als managementassistent en lid van het managementteam (MT). De werknemer was sinds april 2015 arbeidsongeschikt door burn-outverschijnselen en had een conflict met haar vader, die tevens haar werkgever was. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een arbeidsconflict, waarbij de werknemer niet kon aantonen dat haar deelname aan het MT noodzakelijk was voor haar re-integratie. De voorzieningenrechter stelde vast dat de werknemer slechts 4 uur per week kon werken en dat er een vertrouwensbasis tussen haar en de werkgever ontbrak. De vordering tot deelname aan het MT werd afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat de werkgever niet gerechtigd was om de loonbetaling stop te zetten. De werknemer kreeg recht op 70% van haar loon over juni 2016, met een wettelijke verhoging, en de vakantiebijslag over de periode juni 2015 tot juni 2016. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/417286 / KG ZA 16-451
Vonnis in kort geding van 29 juli 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. H.Th. Schravenmade te Maarssen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. F.S.P. van der Wal te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties (1 t/m 27),
  • de op 12 juli 2016 ingediende producties (1 t/m 5) van [gedaagde] ,
  • de op 13 juli 2016 ingediende productie (6) van [gedaagde] ,
  • de akte aanvulling eis met producties (24 A, 27 A en 28) van [eiseres] ,
  • de mondelinge behandeling op 14 juli 2016,
  • de pleitnota van [gedaagde] met productie (aanvulling op productie 20 van [eiseres] ).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] , geboren op [1982] , is op 1 maart 2004 in dienst getreden van [gedaagde] in de functie van rental consultant. Van 2006 tot 2012 bekleedde zij de functie Marketing en PR-assistent. Vanaf 2012 was zij werkzaam als managementassistent, met een arbeidstijd van 60% tegen een salaris van € 3.500,00 bruto voor de fulltimefunctie.
2.2.
[gedaagde] houdt zich bezig met de verkoop en verhuur van audiovisuele apparatuur. Zij heeft ongeveer 110 werknemers in dienst. Enig statutair directeur van [gedaagde] is de heer [A] . [A] is de vader van [eiseres] .
2.3.
Enig aandeelhouder van [gedaagde] is [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ). De aandelen in [bedrijf] behoren toe aan [A] (75%) en zijn twee dochters, [B] en [eiseres] (eiseres in deze procedure), (ieder 12,5%). Enig statutair directeur van [bedrijf] is [A] .
2.4.
In april 2015 werd [eiseres] ziek. De huisarts constateerde burn-outverschijnselen en schreef rust voor.
2.5.
Op 6 mei 2015 heeft [A] de heer [C] (sinds 2014 aangesteld als directeur van [gedaagde] ) en twee andere leden van het managementteam op non-actief gesteld. [A] vermoedde dat het MT achter zijn rug om het bedrijf wilde verkopen en een sterfhuisconstructie had voorbereid. De arbeidsovereenkomst met [C] en de twee andere MT-leden is later beëindigd.
2.6.
Op 9 juni 2015 heeft de bedrijfsmaatschappelijk werker aangegeven dat om beter aan haar herstel te kunnen werken rust belangrijk is voor [eiseres] . Het advies luidde om één keer per week contact te hebben. [eiseres] neemt hiertoe het initiatief.
2.7.
De Arboarts heeft in juni 2015 aan [eiseres] geadviseerd om systeemtherapie te volgen.
2.8.
Op 7 september 2015 heeft [A] per e-mail aan de Arboarts geweigerd om systeemtherapie goed te keuren. Hij schrijft, met een kopie aan zijn dochter, de bedrijfsarts het volgende:
‘Ik heb deze beslissing genomen op grond van mijn eigen gezondheidssituatie.
De energie die ik nog heb, gebruik ik voor de verantwoordelijkheid naar mijn 109 medewerkers door het bedrijf te redden.
Ik kan niet langer prioriteit geven aan de veroorzakers hiervan.
Ik heb nu 2 rechtszaken achter de rug waarbij de rol van mijn eigen dochter(s) EEN groot vraagteken is.
Vanuit uw organisatie, met uw privacybelangen en verschuiling achter wetgeving, ben ik na 6 maanden nog niet verder gekomen.
Alles overziende, dan heb ik het over 23 jaar, heb ik besloten om het contact van mij uit te verbreken, ik zoek dus geen contact meer.
Uw verzoek, waarschijnlijk weer vanwege privacybelangen om [voornaam eiseres] hierin van in kennis te stellen, neem ik [voornaam eiseres] in verband van de transparante communicatie in de CC hierin mee.’
2.9.
Hierna heeft [eiseres] een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. Het UWV oordeelt op 6 oktober 2015 dat de re-integratie-inspanningen van [gedaagde] niet als voldoende te beschouwen zijn. In het rapport is verder het volgende opgenomen:
‘Overleg met werknemer (…)
Prive: ouders van werknemer zijn gescheiden toen ze 10 jaar oud was.
Ze heeft haar vader toen 10 jaar niet gezien. Toen ze ongeveer 21 jaar oud was heeft ze haar vader opgezocht en aangegeven dat ze in het bedrijf van hem wilde werken. (…)
Het bedrijf is eigendom van haar vader, haar enige zuster en werknemer zelf.
Haar vader was algemeen directeur tot medio 2014. Hij ging toen met pensioen.
In 2014 wordt er een directeur aangesteld (…)
Er ontstaat onenigheid over de voortgang van het bedrijf tussen de vader van werknemer en de aangestelde directeur. De aangestelde directeur verlaat de organisatie na een gerechtelijke procedure. (…)
De vader van werknemer wordt weer algemeen directeur. Hij is inmiddels bijna 72 jaar oud.
(…)
Op 5-5-2015 heeft ze samen met haar zuster een gesprek met haar vader.
Hij laat weten dat hij niet “amused” is over haar. Ze zou mede schuldig zijn aan het verschil van inzicht tussen de aangestelde directeur en haar vader. Hij wees haar de deur zonder een gesprek aan te gaan.
Werknemer is verbijsterd over de reactie van haar vader. Ze begrijpt niets van de reactie van hem. Ze had verwacht dat hij haar grote inzet en het harde werken in het bedrijf zou waarderen.
Medio juni 2015 wordt het voorstel gedaan om een systeemtherapeut in te schakelen om de relatie tussen haar vader en werknemer proberen te verbeteren.
De vader van werknemer geeft te kennen dat hij geen contact meer wil met zijn dochter (werknemer)’.
2.10.
Hierna is mediation opgestart. Dit verloopt stroef en heeft niet tot een oplossing geleid.
2.11.
Op 3 februari 2016 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [D] (vanaf 2012 operationeel manager bij [gedaagde] en later tevens casemanager en direct leidinggevende van [eiseres] ), [eiseres] en beide raadslieden van partijen. Twee opties worden besproken, namelijk (1) partijen nemen afscheid en komen een vergoeding overeen en (2) [gedaagde] laat [eiseres] re-integreren in haar eigen functie. Partijen komen overeen dat het optie 2 wordt. Hierna verzoekt [D] op 3 en 7 maart 2016 [eiseres] per e-mail om voorafgaand aan de re-integratie met elkaar in gesprek te gaan. Hierop schrijft [eiseres] op 8 maart 2016 terug dat een persoonlijk gesprek niet aan de orde is en ook niet wordt voorgeschreven voor de re-integratie.
2.12.
Op 22 maart 2016 bericht [gedaagde] , met verwijzing naar haar verzuimreglement, aan [eiseres] dat haar brutomaandsalaris na één jaar ziekte in het tweede ziektejaar naar 70% wordt aangepast.
2.13.
Op 7 april 2016 vindt er een arbeidsdeskundig onderzoek door [naam arbodienst] plaats.
Over de visie van [D] is het rapport het volgende opgenomen:
‘(…) Als werknemer wil starten in aangepaste taken van de eigen functie is dat voor werkgever ook bespreekbaar. Wel geeft hij aan dat hij geen rol meer ziet voor werknemer in het MT. Dat staat ook niet in haar functiebeschrijving en werknemer is daar ingegroeid, met name na de komst van de laatste directeur. Het bedrijf kent na een jaar afwezigheid van werknemer inmiddels een heel andere structuur, er zijn 20 medewerkers weg en 3 nieuwe mensen in het MT.
Werkgever vindt het ook van belang dat werknemer een goede werkrelatie ontwikkeld met het huidige managementteam, waar, naast hemzelf, ook nog anderen in zitten die werknemer het ontslag van de vorige directeur verwijt. Gesprekken met betrokken medewerkers zijn daarvoor noodzakelijk. In het normale functioneren als managementassistente is de werkgever ook haar direct leidinggevende en zal er frequent overleg moeten plaatsvinden.’
En over de visie van [eiseres] het volgende:
‘(…) Werknemer wil weer terug in haar oude functie en zou de opstart willen maken in het MT als toehoorder. Op die manier kan ze de MT-leden leren kennen en op de hoogte worden gesteld van de huidige gang van zaken in het bedrijf. Werknemer is het niet eens met de visie van werkgever dat ze geen rol meer heeft in het MT. Ze is van mening dat dit bij haar functie hoort en ziet dit als een volgende poging haar weg te moffelen en dit is voor haar een dealbreaker. Ze geeft aan in deze rol gegroeid te zijn en ze was onder de laatste directeur op weg naar een andere functie en salarisschaal. Ze ziet uitsluiting van het MT als verwijt dat ze haar werk niet goed gedaan zou hebben.
De samenwerking met de werkgever en andere leden van het MT ligt wel moeilijk voor werknemer, maar ze wil wel streven naar een zakelijke samenwerking op termijn. De door de werkgever voorgestelde optie van een opstart in haar vorige functie van marketingassistente ziet ze absoluut niet zitten en acht ze ook niet noodzakelijk. Werknemer geeft nog aan dat bij het gesprek in maart 2016 zou zijn afgesproken dat wanneer werknemer op het bedrijf zou zijn, ervoor gezocht zou worden dat haar vader er niet zou zijn.’
De conclusie van het rapport luidt:
‘- De werknemer is nog niet geschikt voor het eigen werk bij de werkgever. (…)
  • Het eigen werk is mogelijk deels passend te maken door werknemer in de eerste maanden van haar re-integratie niet aanwezig te laten zijn bij het MT aangezien de verwachting is dat haar vader zich in die periode nog geregeld op het bedrijf laat zijn. Ook is het verstandig werknemer tot die tijd op een andere verdieping/gang te laten werken om contact met haar vader te voorkomen.
  • De werknemer is mogelijk beter geschikt voor ander werk bij de eigen werkgever. Een passende functie is die van marketing assistente. (…)’
2.14.
[eiseres] is het niet eens met de uitkomst van het arbeidsdeskundig onderzoek en doet een aanvraag voor een nieuw deskundigenoordeel bij het UWV over de vraag of het werk als toehoorder in het MT passend is.
2.15.
Hierop oordeelt het UWV op 17 mei 2016 dat de door werknemer aangewezen arbeid passend is. In het rapport is verder het volgende vermeld:
‘Werknemer vraagt of het ‘toehoren’ in het MT als passende arbeid is aan te merken.
Werknemer is de dochter van de eigenaar/statutair directeur van het bedrijf. De relatie tussen werkgever en werknemer is verstoord. Er is sprake van een arbeidsconflict. Mediation heeft niet tot een oplossing geleid. Werkgever wilde geen vertrekregeling overeenkomen. Er is enige tijd sprake geweest van een volledige arbeidsongeschiktheid. De bedrijfsarts heeft op 1-3-2016 weer belastbaarheid aangenomen en aangegeven dat werknemer kan re-integreren in aangepast eigen werk, te beginnen met 4 uur per week. Samenwerking met de directeur wordt door de bedrijfsarts als gevolg van de problemen in de arbeids- en familieverhouding als onmogelijk gezien. Deelname in het MT zonder directe samenwerking zou wel kunnen al wordt dat door de bedrijfsarts niet aangemoedigd. Er heeft een gesprek met werkgever in aanwezigheid van beider advocaten plaatsgevonden waarbij werd afgesproken dat het einddoel is dat werknemer volledig re-integreert in de eigen functie bij [gedaagde] waarbij werknemer in haar verslag van dat gesprek aangeeft dat dit ook het lidmaatschap van het MT inhoudt. De bedrijfsarts stelt vervolgens een belastbaarheidsprofiel op waarbij zij aangeeft dat werknemer kan starten met 4 uur per week aangepast eigen werk met een opbouwschema van 4 uur uitbreiding per 2 weken. Zij adviseert een arbeidsdeskundig onderzoek m.b.t. advies over aanpassingen en opbouw van de werkzaamheden en werktijden. De conclusie van de arbeidsdeskundige is dat werknemer deels geschikt is voor de functie. De verwachting is dat bij een urenopbouw zoals door de bedrijfsarts is voorgesteld, alle deeltaken op deelname MT na, weer als passend kunnen worden beschouwd. Er moeten in onderlinge gesprekken afspraken worden gemaakt en dat werknemer dat ook emotioneel aankan. Geadviseerd wordt hier de komende tijd nadere gesprekken over te voeren. Er wordt ook advies gegeven over de werkplek en inzage in de momenten dat vader aanwezig is op het bedrijf.
Werkgever ziet geen toegevoegde waarde in het starten als toehoorder in het MT; het is ook geen onderdeel van de functie zo geeft werkgever o.a. aan. Beter vindt werkgever het als werknemer gaat hervatten in makkelijker taken. Ondertussen zal gewerkt moeten worden aan het herstel van het vertrouwen over en weer. Werkgever is van mening dat werknemer haar re-integratie tegenwerkt.
Partijen zijn gehoord. Uit de gesprekken komen geen steekhoudende argumenten naar voren dusdanig dat het zijn van toehoorder in het MT als niet passend te zien bij een werknemer (tevens MT-lid) die voor 4 uur per week kan te-integreren. Het is duidelijk dat de situatie gespannen is doch dit hoeft geen reden te zijn om niet tenminste als toehoorder in het MT te zitten en zo op de hoogte te geraken van hetgeen in het bedrijf plaatsvindt en welke ontwikkelingen er spelen. Samenwerking met de directeur/vader is hierbij immers (toevoeging VR: niet) aan de orde. Daarbij komt dat de directeur/vader niet altijd op het bedrijf is en op afzienbare tijd het bedrijf zal verlaten.’
2.16.
Op 20 mei 2016 vindt er een bijeenkomst plaats tussen [D] , [eiseres] en beide raadslieden van partijen maar dit leidt niet tot een constructief gesprek of overleg tussen partijen.
2.17.
[gedaagde] heeft vanaf 20 mei 2016 geen loon meer aan [eiseres] betaald. Zij heeft ook geen vakantiegeld uitbetaald gekregen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat – na aanvulling van eis, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] veroordeelt tot betaling van het loon over de maand juni 2016, alsmede het vakantiegeld (opgebouwd over de periode juni 2015 tot juni 2016) en tot voortzetting van de loonbetaling op de gebruikelijke tijdstippen, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft om daaraan te voldoen,
[gedaagde] veroordeelt tot voldoening van de wettelijke verhoging vanaf de datum dat het loon betaald had dienen te zijn tot het moment van volledige voldoening van het loon,
[gedaagde] verplicht zodanige maatregelen te treffen als redelijkerwijs mogelijk is om [eiseres] in staat te stellen de bedongen arbeid te verrichten en bij gebreke daaraan, na betekening van het vonnis, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een boete van € 1.000,00 voor elke dag dat [gedaagde] in gebreke blijft om aan het vonnis te voldoen,
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering stelt [eiseres] dat zij (ex artikel 7:658a BW) wenst te re-integreren in haar eigen functie als managementassistent en MT-lid. Om haar functie als managementassistent uit te kunnen voeren, is het naar haar mening noodzakelijk om ook als MT-lid te kunnen functioneren. De bedrijfsarts heeft aangegeven dat zij vanaf 1 maart 2016 kan re-integreren in haar eigen werk, te beginnen met 4 uur per 2 weken. Medio juli 2016 had zij met dit schema volledig aan het werk kunnen zijn en zij heeft dan ook recht op 100% betaling van haar loon. De re-integratie met 4 uur dient te starten met het bijwonen van de MT-vergadering en de voorbereiding daarvan. Zij meent dat het niet nodig is om daaraan voorafgaand met haar direct leidinggevende [D] te spreken. Zij wenst te re-integreren, in de opstart als toehoorder en uiteindelijk weer aan de slag te gaan als volwaardig MT-lid. Ter zitting heeft zij toegelicht dat zij destijds, voorafgaand aan haar ziekmelding, als lid van het MT ook stemrecht had. Zij wijst erop dat uit de verklaringen van [C] en [E] (productie 27 en 27 A) blijkt dat zij toen lid was van het MT.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Zij voert aan dat deelname aan het MT niet tot de functie van [eiseres] behoort. In mei 2015 is zij bij het MT gevraagd, maar niet vanuit haar functie als managementassistent maar om haar rol naar haar vader toe, zij was zijn ogen en oren. Volgens [gedaagde] betekent het feit dat zij eenmaal is toegelaten tot het MT nog niet dat deze deelname niet beëindigd kan worden. Het huidige nieuwe MT ziet geen toegevoegde waarde van [eiseres] aan het MT. Bovendien staat het belang van een goed functionerend MT voorop, dat betekent vertrouwen in elkaar en respect voor elkaar en dat is niet aanwezig. Ook in het geval [eiseres] wel zou moeten worden toegelaten tot het MT, dan is dat volgens [gedaagde] nog geen rechtvaardiging om haar re-integratie op te schorten. Zij heeft daarom geen recht op loon.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de vorderingen vloeit voort uit de stellingen van [eiseres] en is ook niet betwist.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van een voorziening zoals door [eiseres] wordt gevorderd, het in hoge mate waarschijnlijk moet zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen.
4.3.
Bij dagvaarding heeft [eiseres] onder meer gevorderd [gedaagde] te verplichten zodanige maatregelen te treffen als redelijkerwijs mogelijk zijn om [eiseres] in staat te stellen de bedongen arbeid te verrichten. Ter zitting heeft zij deze vordering aldus gepreciseerd: [gedaagde] dient worden veroordeeld haar toe te laten tot het managementteam inclusief spreekrecht en stemrecht, haar de coördinatie te laten doen van door [gedaagde] toe te wijzen activiteiten/projecten, en haar deze taken te laten voorbereiden en uitvoeren.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4.5.
De onderhavige vordering heeft betrekking op de vraag op welke wijze de re-integratie van [achternaam eiseres] vorm dient te krijgen. Vast staat dat [eiseres] in verband met arbeidsongeschiktheid verhinderd is de bedongen arbeid volledig te verrichten. Het laatste advies van de bedrijfsarts luidt immers dat zij verwacht dat [eiseres] kan starten met 4 uur per week in aangepast eigen werk, en dat zij de werktijden vervolgens elke 2 weken met ongeveer 4 uur uit zal kunnen breiden. De bedrijfsarts acht haar dus op zichzelf wel geschikt voor het eigen werk. Partijen verschillen van mening wat onder het eigen werk moet worden verstaan, en met name of ook daaronder ook valt deelname aan het managementteam.
4.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in deze zaak echter in feite sprake van een arbeidsconflict, namelijk de vraag of [eiseres] al dan niet deel uitmaakt van het managementteam, hetzij als toehoorder, hetzij als volwaardig lid. Volgens [eiseres] is zij op een gegeven moment volwaardig lid van het managementteam geworden, als de ogen en oren van haar vader, die zich uit de onderneming wilde terugtrekken. Dat was volgens [eiseres] niet de enige reden dat zij tot het MT toetrad, de toenmalige directeur [C] wilde haar graag bij het MT hebben vanwege haar kennis, ervaring en voor de transparantie. Zij nam deel aan de besluitvorming en had stemrecht. Volgens [gedaagde] was [eiseres] geen volwaardig lid, had zij geen stemrecht, en nam zij slechts deel aan vergaderingen als de ogen en oren van haar vader en omdat zij de uitvoering van bepaalde projecten toebedeeld had gekregen. Die projecten zijn inmiddels afgelopen. Volgens [gedaagde] is de situatie sinds de ziekmelding van [eiseres] in april 2015 zodanig gewijzigd, dat haar deelname aan vergaderingen van het managementteam geen toegevoegde waarde meer heeft. Er is inmiddels sprake van allerlei nieuwe ontwikkelingen, zoals de voorgenomen verkoop van de onderneming, en er komen binnen het managementteam allerlei vertrouwelijke zaken aan de orde, waarvan het niet wenselijk is dat [eiseres] daar kennis van neemt. Bovendien is de personele samenstelling van het managementteam ingrijpend gewijzigd. Ten slotte speelt een rol dat er inmiddels sprake is van een breuk tussen vader en dochter, waardoor het niet langer mogelijk is dat zij in het managementteam als de ogen en oren van haar vader functioneert.
4.7.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat voor een succesvolle re-integratie in het algemeen een voldoende vertrouwensband tussen werknemer en werkgever noodzakelijk is. Verder neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat [eiseres] (thans nog) voor slechts 4 uur per week in staat wordt geacht werkzaamheden te verrichten. Van een volledig herstel is dus nog (lang) geen sprake. Voorts is van belang dat aannemelijk is dat de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid direct te maken heeft met de breuk tussen [eiseres] en haar vader, welke omstandigheid doorwerkt in de relatie tussen haar en haar directe leidinggevende, [D] . [eiseres] beschuldigt [D] er immers van er mede de oorzaak van te zijn geweest dat haar vader met haar gebroken heeft, omdat haar vader haar ervan verdacht met de vorige directeur [C] te hebben samengespannen teneinde [C] in de gelegenheid te stellen [gedaagde] , die financieel in zwaar weer verkeerde, voor een gunstige prijs te kunnen kopen. Haar vader is daarbij afgegaan op inlichtingen van [D] . Verder is van belang dat [eiseres] categorisch heeft geweigerd om de ontstane situatie met [D] en een aantal andere betrokkenen te bespreken, en zij de re‑integratiewerkzaamheden slechts wil starten in de vorm van directe deelname aan het managementteam. Tekenend hierbij is dat haar gemachtigde/zijzelf het gesprek tussen partijen en hun gemachtigden op 20 mei 2016 na enkele minuten heeft afgebroken omdat [gedaagde] in het gesprek zou hebben aangegeven dat zij niet als managementassistente zou kunnen terugkomen (hetgeen de gemachtigde van [gedaagde] ter zitting uitdrukkelijk heeft betwist). Ter zitting heeft zij aangegeven nog steeds niet bereid te zijn haar conflict met [D] te bespreken, omdat dat niet nodig is om haar werkzaamheden te hervatten.
4.8.
Op zichzelf acht de voorzieningenrechter het begrijpelijk dat [eiseres] zich door de opstelling van [D] / [gedaagde] zich niet welkom voelt, dat zij bang is de positie die zij volgens haar in het bedrijf heeft zal verliezen, en dat haar aanzien binnen de onderneming wellicht schade oploopt indien zij niet (direct) deel uitmaakt van het managementteam. Haar wens om de re-integratie te starten door direct deel te nemen aan het managementteam is naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet realistisch gelet op het uitgangspunt dat voor een succesvolle re-integratie een vertrouwensbasis tussen haar en (met name) [D] is vereist. Aan dit laatste vereiste is in het deskundigenoordeel van het UWV in de afweging geen kenbare aandacht besteed. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter houdt [eiseres] daarom ten onrechte vast aan haar wens om de re-integratie uitsluitend te starten door directe deelname aan het managementteam in plaats van hetgeen tussen partijen voorgevallen is eerst te bespreken. In dat laatste geval zou vervolgens bezien kunnen worden of zij de aangeboden werkzaamheden als marketingassistent zou moeten gaan verrichten (zodat zij werkritme op kan doen) of als managementassistent (haar eigen functie), zij het zonder (direct al) deel te nemen aan vergaderingen van het managementteam. Uit het deskundigenoordeel van het UWV blijkt dat [gedaagde] bereid is haar deze laatstgenoemde werkzaamheden te laten vervullen indien de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige dat verantwoord vinden. Hiervóór pleit overigens ook dat indien mogelijk re-integratie in het eigen werk voorop dient te staan. Gelet op deze omstandigheden is de vordering niet toewijsbaar. Niet aannemelijk is geworden dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat het van [gedaagde] gevergd kan worden gebruik te maken van de door [eiseres] aangewezen arbeid (te weten deelname aan het MT zonder met haar direct leidinggevende in gesprek te gaan).
4.9.
Met betrekking tot de door [gedaagde] toegepaste loonstop overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het achterliggende arbeidsrechtelijke geschil bestaat daaruit, dat [eiseres] haar positie in het managementteam wil veiligstellen en dat zij bang is deze te verliezen indien zij zou instemmen met het re-integreren in een andere functie. Hier tegenover staat dat [gedaagde] van mening is dat [eiseres] niet langer deel uitmaakt van het managementteam. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mag [gedaagde] door de wijze van invulling van de re-integratie echter niet vooruitlopen op de door [gedaagde] gestelde functiewijziging. Of [gedaagde] terecht stelt dat [eiseres] geen deel meer uitmaakt van het managementteam is in het kader van dit kort geding, waarin voor nader feitenonderzoek geen plaats is, niet vast te stellen. Anderzijds heeft [eiseres] als werkneemster de verplichting om in het voorkomende geval gedurende enige tijd genoegen te nemen met re-integratie in een functie buiten het managementteam indien een goede re-integratie dat vereist. Nu het naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan beide partijen te wijten is dat de re-integratie is vastgelopen, zij hebben er beiden een prestigekwestie van gemaakt, is in onvoldoende mate voldaan aan de voorwaarde voor een loonstop dat de werknemer zonder deugdelijke grond weigert passende arbeid te verrichten. Dit brengt mee dat de vordering tot doorbetaling van loon toewijsbaar is. [achternaam eiseres] heeft voldoening van 100% van het overeengekomen loon gevorderd, maar zij heeft ten onrechte niet gesteld waarom de beslissing van [gedaagde] van 22 maart 2016 om haar vanaf 7 april 2016 nog 70% van het loon te betalen onjuist zou zijn. Deze verlaging van de doorbetaling van loon is in beginsel immers in overeenstemming met de wettelijke regeling en [gedaagde] heeft bij haar beslissing verwezen naar het binnen de onderneming geldende verzuimreglement. De voorzieningenrechter acht dan voldoende aannemelijk geworden dat de loonvordering (van 70%) in een eventuele bodemprocedure toewijsbaar zal worden geacht.
4.10.
De aan de loonvordering gekoppelde gevorderde dwangsom is niet toewijsbaar. Het betreft immers de betaling van een geldsom. Daaraan kan geen dwangsom aan worden gekoppeld indien [gedaagde] met die betaling in gebreke blijft (artikel 611a lid 1 Rv).
4.11.
De wettelijke verhoging over de reeds verschenen loontermijn over juni 2016 is conform de maatstaf van art. 7:625 BW toewijsbaar. De voorzieningenrechter ziet in de omstandigheden van dit geval aanleiding de gevorderde wettelijke verhoging over de maand juni 2016 te matigen tot ten hoogste 10%. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de wettelijke verhoging over de toekomstige loontermijnen op voorhand toe te wijzen, nu er geen reden is aan te nemen dat [gedaagde] in de toekomst niet aan haar loonbetalingsverplichting zal voldoen.
4.12.
Ten aanzien van het verschuldigde vakantiebijslag, heeft [gedaagde] een verklaring van de ondernemingsraad overgelegd waaruit blijkt dat de ondernemingsraad op verzoek van [gedaagde] toestemming heeft gegeven om het vakantiegeld later uit te betalen aan de medewerkers, welke betaling waarschijnlijk in de maand juli 2016 zou plaatsvinden. Gelet op de datum waarop dit vonnis wordt uitgesproken en nu ter zitting niet is gesteld of gebleken dat deze betaling in de maand juli 2016 niet gehaald wordt, is deze vordering toewijsbaar.
4.13.
Gelet op de uitkomst van deze procedure en gelet op de aard van de rechtsverhouding tussen partijen ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren, aldus dat elk van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van 70% van het loon betreffende de maand juni 2016, te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW tot ten hoogste 10%,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van 70% van het loon vanaf 1 juli 2016 zolang [eiseres] arbeidsongeschikt is, en tot 100% van het loon zodra zij arbeidsgeschikt is,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de vakantiebijslag die is opgebouwd over de periode juni 2015 tot juni 2016,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2016. [1]

Voetnoten

1.type: PvT