ECLI:NL:RBMNE:2016:4515

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
C/16/416037 / HA RK 16-104
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid civiele rechter in deelgeschil over schadevergoeding ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in een deelgeschil tussen een ambtenaar, aangeduid als [verzoeker], en de gemeente Utrecht, samen met Achmea Schadeverzekeringen N.V. [verzoeker] heeft een verzoek ingediend om een verklaring voor recht dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden na een ongeval op 22 december 2014 tijdens zijn werkzaamheden. De ambtenaar heeft zijn verzoek aanvankelijk gebaseerd op artikel 7:658 BW, maar heeft dit later gewijzigd naar artikel 6:162 BW, omdat hij niet op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam is, maar op grond van een ambtelijke aanstelling. De gemeente en Achmea hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het verzoek.

De rechtbank heeft overwogen dat op 1 juli 2013 de Wet nadeelscompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten in werking is getreden, waardoor de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd is om te oordelen over schadevergoeding aan ambtenaren in de relatie met het overheidslichaam. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verzoeker] ambtenaar is in de zin van de Ambtenarenwet, en dat de civiele rechter daarom niet bevoegd is om over dit geschil te oordelen. Het verzoek is op formele gronden afgewezen, en [verzoeker] is veroordeeld in de proceskosten van de gemeente.

De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard en [verzoeker] in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.523,00. Deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. J.P. Killian.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/416037 / HA RK 16-104
Beschikking van 27 juli 2016
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. J.W. Koeleman te Utrecht,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE UTRECHT,
zetelend te Utrecht,
2. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
verweersters,
advocaat mr. M.T. Spronck te Apeldoorn.
Verzoeker zal hierna [verzoeker] worden genoemd, verweerster 1 de gemeente en verweerster 2 Achmea. Verweersters zullen hierna gezamenlijk de gemeente c.s. worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het oorspronkelijke verzoekschrift met 8 producties,
  • de brief van [verzoeker] van 20 april 2016, met een correctie op het verzoek en de aanvullende producties 9-12,
  • het verweerschrift met 12 producties,
  • de faxberichten van 11 en 12 mei 2016,
  • een aanvullend verzoekschrift, met de aanvullende productie 13,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 20 mei 2016, waar partijen hun standpunten hebben toegelicht aan de hand van pleitnota’s, en waarvan aantekening is gehouden door de griffier.
1.2.
Ten slotte is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] werkt sinds 21 juli 1988 bij de gemeente. Bij besluit van 1 juli 1999 is het volgende besloten:

Betreft: wijziging benoeming van tijdelijk naar vaste dienst
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Utrecht;
Gelet op het Algemeen Ambtenarenreglement, de Bezoldigingsverordening en de circulaire Mandaat/Bezwaarprocedure;
BESLUIT
met ingang van : 1 juli 1999
bij de gemeente Utrecht te benoemen in vaste dienst
naam : [verzoeker]
voornamen : [verzoeker]
geboren : [1973] te : [geboorteplaats] geslacht : man
functie : medewerker reiniging
voor : 36 uren per week
bij : Reinigings- en Havendienst / Containerdienst
2.2.
Op 22 december 2014 is [verzoeker] tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden ten val gekomen. Hij heeft hierdoor ernstig blijvend letsel opgelopen.
2.3.
Achmea, de aansprakelijkheidsverzekeraar van de gemeente, heeft de aansprakelijkheid afgewezen.

3.Het verzoek en de (gewijzigde) grondslag daarvan

3.1.
[verzoeker] verzoekt bij wijze van deelgeschil een verklaring voor recht, inhoudend dat de gemeente aansprakelijk is voor zijn schade ten gevolge van het ongeval dat hem is overkomen tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden op 22 december 2014, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
3.2.
[verzoeker] heeft zijn verzoek aanvankelijk gegrond op artikel 7:658 BW en aanhangig gemaakt bij de kantonrechter. Nadien is hem echter gebleken dat hij niet op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam is, maar op grond van een ambtelijke aanstelling. Omdat hem nu ingevolge artikel 7:615 BW geen beroep toekomt op artikel 7:658 BW, heeft [verzoeker] zijn verzoek vervolgens gewijzigd in die zin, dat hij het thans baseert op artikel 6:162 BW. Volgens [verzoeker] handelt de gemeente onrechtmatig jegens hem, omdat zij onvoldoende maatregelen heeft getroffen en onvoldoende aanwijzingen heeft verstrekt als redelijkerwijs nodig was om te voorkomen dat [verzoeker] in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou lijden, als bedoeld in artikel 7:658 BW. Hoewel dit artikel dus niet rechtstreeks van toepassing is in de ambtenaarrechtelijke verhouding, kleurt de daarin neergelegde norm wel de norm van artikel 6:162 BW, aldus [verzoeker] . Hij voegt hier nog aan toe dat ook de Centrale Raad van Beroep, de hoogste bestuursrechter in ambtenarenzaken, de norm van artikel 7:658 BW analoog toepast indien hij heeft te oordelen over de aansprakelijkheid van een overheidslichaam ingeval een ambtenaar een arbeidsongeval overkomt. Volgens [verzoeker] blijkt uit dit alles dat het oude onderscheid tussen ambtenaren en gewone werknemers achterhaald is. Hij wijst erop dat ook de wetgever dit erkent, en dat artikel 7:615 BW daarom bij de inwerkingtreding van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (naar verwachting in 2017) zal komen te vervallen. Alsdan komt ambtenaren alsnog een rechtstreeks beroep op artikel 7:658 BW toe.
3.3.
Overigens stelt [verzoeker] , onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ6020, dat een ambtenaar niet steeds gehouden is een geschil over het handelen van een overheidslichaam voor te leggen aan de bestuursrechter, maar dat hij zo’n geschil ook kan voorleggen aan de burgerlijke rechter, tenminste zo lang de bestuursrechter zich daar nog niet over heeft uitgelaten. Dat is in casu het geval. Hoewel de bestuursrechter volgens [verzoeker] een vergelijkbare toets hanteert als de civiele rechter, gaat zijn voorkeur uit naar een behandeling door die laatste, omdat die bij uitstek is toegerust om te oordelen over letselschade en arbeidsongevallen. Bovendien kent het civiele recht de mogelijkheid van het deelgeschil, waardoor sneller duidelijkheid kan worden verkregen. Ook om die reden heeft [verzoeker] zich tot de civiele rechter gewend.
3.4.
Gelet op de omvang van de schade, die de competentiegrens van € 25.000,00 evident overstijgt, is na de wijziging van de grondslag niet langer de kantonrechter bevoegd van de vordering kennis te nemen, maar de handelskamer van de rechtbank, aldus [verzoeker] .
3.5.
De gemeente c.s. voert verweer, concluderend tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] in zijn verzoek, althans tot afwijzing van dat verzoek.

4.De verwijzing van de zaak naar de handelskamer

4.1.
In overleg met partijen heeft de kantonrechter het verzoek na de wijziging van de grondslag verwezen naar de handelskamer van de rechtbank. In verband daarmee is het oorspronkelijke zaaknummer 4846904 / UE VERZ 16-103 gewijzigd in 416037 / HA RK 16-104. Deze verwijzing heeft, zoals partijen weten, tot gevolg dat [verzoeker] een hoger griffierecht verschuldigd is (indien hij niet voor de beschikkingsdatum een definitieve toevoeging heeft overgelegd) en dat nu ook de gemeente griffierecht verschuldigd is. De tarieven zijn raadpleegbaar op www.rechtspraak.nl.

5.De beoordeling van de bevoegdheid van de civiele rechter

5.1.
De rechtbank overweegt dat op 1 juli 2013 de Wet nadeelscompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten in werking is getreden. Daarbij is in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) titel 8.4 opgenomen (artikel 8:88 en verder Awb). Ingevolge artikel 8:88 aanhef en onder d Awb in samenhang met artikel 8:2 lid 1 onder a ten eerste Awb en artikel 8:89 lid 1 Awb is sindsdien de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd om te oordelen over de vergoeding van schade aan een ambtenaar in de zin van artikel 1 van de Ambtenarenwet, als die schade is ontstaan in de relatie tussen de ambtenaar en het overheidslichaam. Een keuzemogelijkheid tussen de civiele rechter en de bestuursrechter, zoals die voorheen in sommige gevallen bestond, is hiermee in dit soort zaken komen te vervallen. Voor de civiele rechter is in deze zaken nu geen taak meer weggelegd, ook niet als restrechter.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoeker] ambtenaar is in de zin van artikel 1 van de Ambtenarenwet. Daarom is de civiele rechter niet bevoegd om over dit geschil te oordelen. Het verzoek aan deze rechtbank strandt dan ook op formele gronden en [verzoeker] zal zich tot de bestuursrechter dienen te wenden, om een oordeel te verkrijgen over de vraag of de gemeente aansprakelijk is jegens hem en gehouden is om zijn schade te vergoeden. De omstandigheid dat [verzoeker] thans geen schadevergoeding vordert, maar slechts bij wege van een deelgeschil verzoekt om een verklaring voor recht inzake de aansprakelijkheid, maakt dit niet anders.

6.De proceskosten

6.1.
[verzoeker] heeft verzocht om begroting van de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv. Nu de civiele rechter niet bevoegd is, en de deelgeschilregeling dus niet van toepassing is, kan de rechtbank daar echter niet toe overgaan.
6.2.
Aangezien [verzoeker] voor de verkeerde rechtsingang heeft gekozen, zal hij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden, conform het liquidatietarief dat raadpleegbaar is op www.rechtspraak.nl, begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris gemachtigde €
904,00(2 punten x tarief € 452,00)
Totaal € 1.523,00

7.De beslissing

De rechtbank
7.1.
verklaart zich onbevoegd,
7.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente c.s. tot op heden begroot op € 1.523,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.P. Killian en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2016. [1]

Voetnoten

1.type: CD4485