In deze zaak vorderden twee voormalige echtgenoten, hierna aangeduid als eisers, dat de rechtbank Regiobank N.V. aansprakelijk zou stellen voor de restschuld die zij na de verkoop van hun woning hadden overgehouden. De eisers waren in gemeenschap van goederen gehuwd en hadden in 2005 een hypotheek afgesloten voor de aankoop van een nieuwbouwwoning. Na de verkoop van de woning in 2014, bleven zij met een restschuld van EUR 125.015,47 zitten, omdat de verkoopopbrengst niet voldoende was om de hypotheekschuld af te lossen. De eisers stelden dat Regiobank, als speler in de financiële sector, medeverantwoordelijk was voor de kredietcrisis en de daaruit voortvloeiende daling van de huizenprijzen. Zij voerden aan dat Regiobank haar zorgplicht had geschonden door hen niet te informeren over de risico's van de dalende markt en hen niet te beschermen tegen lichtzinnig handelen.
Regiobank betwistte de aansprakelijkheid en stelde dat de eisers niet volledig en naar waarheid de relevante feiten hadden gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de zorgplicht van Regiobank niet in abstracto kon worden vastgesteld, maar afhankelijk was van de specifieke omstandigheden van de rechtsverhouding tussen partijen. De rechtbank concludeerde dat de eisers onvoldoende hadden gesteld om te kunnen oordelen dat Regiobank haar verplichtingen had geschonden. Daarom werden de vorderingen van de eisers afgewezen en werden zij veroordeeld in de proceskosten.
De rechtbank benadrukte dat de inhoud van de zorgplicht van een bank moet worden bepaald aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval, en dat een beroep op zorgplicht alleen kan slagen indien concrete feiten en omstandigheden worden gesteld die betrekking hebben op de relevante rechtsverhouding. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten, die tot dat moment waren begroot op EUR 1.523,00, te vermeerderen met wettelijke rente.