Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het proces-verbaal van de zitting van de politierechter van 9 november 2015 met daarin opgenomen het wrakingsverzoek,
- het e-mailbericht van mr. Maat van 10 november 2015,
- de schriftelijke reactie van 24 november 2015 van mr. M.P. Glerum, politierechter,
- de schriftelijke aantekeningen van de griffier van het verhandelde op de politierechterzitting.
2.Het wrakingsverzoek
“Maar de begeleidster van de instelling zag het ook.”In het proces-verbaal staat echter:
“De mevrouw van de leiding zag het ook?”Dat is allereerst een onjuiste weergave van hetgeen ter zitting is gezegd. Voorts heeft de politierechter door het woord
“maar”te gebruiken en de zin niet in vragende zin aan verzoeker voor te houden, de suggestie gewekt dat de begeleidster van de instelling de mishandeling gezien zou hebben en dit als een vaststaand feit heeft gepresenteerd. Het woord
“het”zag volgens verzoeker gelet op de context niet op het letsel dat zou zijn waargenomen, omdat dat toen nog niet aan de orde was. Het sloeg op de mishandeling. Ten tweede heeft de politierechter de volgende uitlating gebezigd:
“En toen is [A] naar uw broer toe gegaan”. Die opmerking werd echter niet gedaan bij wijze van het voorhouden van het dossier, maar gezegd als ware het een vaststaand feit. Het waarheidsgehalte van dit punt staat echter nog ter discussie. Bij beide uitlatingen gaat het om de context waarin de twee gewraakte zinnen zijn gezegd.
“De mevrouw van de leiding zag het ook?”dan wel
“Maar de begeleidster van de instelling zag het ook.”stelt mr. Glerum het volgende. Ter zitting is aan verzoeker de aangifte voorgehouden waarin aangeefster verklaart over een aantal geweldshandelingen die volgens haar hebben plaatsgevonden en het letsel dat daardoor zou zijn ontstaan. Verzoeker ontkende vervolgens dat hij die handelingen zou hebben verricht. In aansluiting daarop stelt mr. Glerum verzoeker te hebben voorgehouden dat de begeleidster van aangeefster ook letsel heeft gezien. Verzoeker herhaalde dat hij geen geweld had toegepast. Gelet op deze reactie was het volgens mr. Glerum voor verzoeker duidelijk dat het gestelde letsel werd besproken. Mr. Glerum betwist dan ook dat het door hem gebruikte woord
“het”niet zag op het letsel dat zou zijn waargenomen. Het woord
“maar”stelt mr. Glerum mogelijk te hebben gebruikt. Alsdan enkel met het doel verzoeker te confronteren met een bewijsmiddel, de desbetreffende verklaring van de begeleidster, waarin iets anders is verklaard dan hetgeen verzoeker op dat moment verklaarde. Mr. Glerum stelt dat hij met zijn woordgebruik geen blijk heeft gegeven over zijn eigen oordeel over het letsel en evenmin een oordeel gaf over het waarheidsgehalte van de desbetreffende verklaring. Tot slot kan het vraagteken ongevraagd in het proces-verbaal zijn gezet. Ten aanzien van de tweede uitlating inhoudende dat aangeefster op een gegeven moment naar de broer van verzoeker ( [A] ) is toegegaan, het volgende. Mr. Glerum ontkent dat hij dit heeft gezegd. Op het moment van de gewraakte passage hield mr. Glerum aan verdachte nog steeds de aangifte voor. Verzoeker begreep dit ook. Hij verklaarde dat aangeefster niet naar zijn broer was gegaan. Gelet op het voorgaande was er geen sprake van (schijn van) vooringenomenheid dan wel dat de vrees hiervoor objectief gerechtvaardigd is.
3.De beoordeling
“Maar de begeleidster van de instelling zag het ook.”dan wel
“De mevrouw van de leiding zag het ook?”het volgende. De begeleidster van de instelling alwaar aangeefster verbleef, mevrouw [getuige] , heeft een getuigenverklaring afgelegd. Deze verklaring maakt deel uit van het strafdossier. De wrakingskamer heeft de beschikking over dit dossier. Mevrouw [getuige] heeft verklaard dat zij bij aangeefster dezelfde avond letsel heeft gezien. Zij heeft niet verklaard dat zij getuige is geweest van mishandeling van aangeefster. Dat betekent dat het door de politierechter gebezigde woord
“het”alleen kan zien op het door haar waargenomen letsel bij aangeefster. Gelet daarop is niet gebleken dat de politierechter heeft bedoeld te verwijzen naar de mishandeling, zoals door verzoeker wordt gesteld. Over vooringenomenheid van de politierechter ten aanzien van het letsel is niets gesteld door mr. Maat.
“maar”kan zijn gezegd. Dat laat echter onverlet dat de weergave in het proces-verbaal is vastgesteld nadat de passage met de wrakingsgronden is voorgehouden aan mr. Maat die met de tekst daarvan instemde. De wrakingskamer is onvoldoende gebleken dat woorden/tekens zijn geschrapt dan wel alsnog zonder voorgehouden te zijn aan mr. Maat, zijn toegevoegd. Zelfs indien met betrekking tot de eerste gewraakte zin het vraagteken ongevraagd in het proces-verbaal is gezet en het woord “maar” is gezegd, dan nog is gelet op de context van het verhandelde ter zitting, onvoldoende aanwijzing dat de politierechter vooringenomen zou zijn ten aanzien van de vraag of mishandeling heeft plaatsgevonden.