ECLI:NL:RBMNE:2016:445

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
UTR 15/550, 15/559 en 15/664
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. S. Lanshage
  • mr. S. Wijna
  • mr. E.C. Matiasen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor terrassen in strijd met bestemmingsplan; onzorgvuldig onderzoek en gegrond beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor twee terrassen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht aan Interkoop Properties B.V. De vergunning was verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van gronden voor terrassen van twee horecavestigingen. Eisers, bewoners van een appartementencomplex, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat de vergunning onterecht is verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek naar de gevolgen van de terrassen voor de woon- en leefomgeving niet volledig is geweest. De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) als deskundige benoemd om een verslag uit te brengen over de geluidsbelasting van de terrassen. De StAB concludeerde dat de geluidsbelasting door de terrassen hoger zou zijn dan door de gemeente was aangenomen, en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de cumulatie van geluid van de terrassen en het wegverkeer. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid en heeft het vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen 26 weken een nieuw besluit te nemen, waarbij een nieuw akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Tevens zijn de beroepen gegrond verklaard en zijn de proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 15/550, UTR 15/559 en UTR 15/664

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 januari 2016 in de zaken tussen

1. [eisers sub 1], te [woonplaats] , eisers 1,
(gemachtigde: mr. T. Pothast),
2. [eiser sub 2]te [woonplaats] , eiser 2,
3. [eiser sub 3]te [woonplaats] , eiser 3,
4. [eisers sub 4], te [woonplaats] , eisers 4,
5. [eiser sub 5]te [woonplaats] , eiser 5,
6. [eiseres sub 6]te [woonplaats] , eiseres 6,
(gemachtigden: mr. L.W. Tellegen en mr. O.P. van der Linden)
hierna gezamenlijk ook te noemen: eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. H.P. de Keizer).
Als derde-partij heeft aan de gedingen deelgenomen:
Interkoop Properties B.V., gevestigd te Maarssen, gemachtigde: drs. ing. R.J.A. Klomp.

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan Interkoop Properties B.V. (hierna: Interkoop) omgevingsvergunning verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van gronden voor terrassen voor twee horecavestigingen op de percelen [perceel 1] en [perceel 2] te [woonplaats] (hierna: de percelen).
Eisers 1 hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dat beroep is geregistreerd onder zaaknummer UTR 15/550.
Eiser 2 heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dat beroep is geregistreerd onder zaaknummer UTR 15/559.
Eisers 3 tot en met 6 hebben eveneens tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer UTR 15/664.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2015. Eisers 1 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Eiser 3, [eisers sub 4] , eiser 5 en eiseres 6 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder en derde-partij hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Van de zijde van verweerder is voorts verschenen [geluidsadviseur] (geluidsadviseur).
Na sluiting van het onderzoek ter zitting is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest. Zij heeft daarop op grond van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek bij beslissing van
24 september 2013 heropend, en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) als deskundige benoemd voor het uitbrengen van een verslag.
Op 29 september 2015 heeft de StAB een concept-verslag uitgebracht. Eisers en verweerder hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op dit concept-verslag te reageren. Op
27 oktober 2015 heeft de StAB het definitieve verslag aan de rechtbank uitgebracht. Bij faxbericht van 26 november 2015 hebben eisers 1 hierop gereageerd. Bij brief van
27 november 2015 heeft verweerder op het definitieve deskundigenverslag gereageerd. Bij brief van 15 december 2015 hebben eisers 2 tot en met 6 op het definitieve deskundigenverslag gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank aan partijen toestemming gevraagd om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Nadat partijen daartoe toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank het onderzoek op 14 januari 2016 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Bon Groep B.V. heeft op de percelen een appartementencomplex met onderliggende horecaruimten ontwikkeld. Zij is eigenaar van de horecaruimten en verhuurt deze aan [café 1] ( [perceel 1] ) en [café 2] ( [perceel 2] ). Bon Groep B.V. is enig aandeelhouder van Interkoop. De in het complex gelegen appartementen zijn koopwoningen.
1.2
Eisers zijn allen woonachtig in het hiervoor genoemde appartementencomplex.
Eisers 1 wonen op [adres] , eiser 2 op [adres] , eiser 3 op [adres] , eisers 4 op [adres] , eiser 5 op [adres] en eiseres 6 op [adres] .
1.3
Op 14 februari 2014 heeft Interkoop een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het in afwijking van de bestemming realiseren van twee terrassen op de percelen. [ingenieursbureau] B.V. (hierna: [ingenieursbureau] ) heeft in het kader van de aanvraag een akoestisch onderzoek verricht en hieromtrent op 7 mei 2014 gerapporteerd in de ‘notitie Akoestisch onderzoek terrassen [percelen] ’. Vervolgens heeft verweerder de ‘notitie Inrichting [percelen] ’ opgesteld, waarin wordt aangegeven dat een omgevingsvergunning voor het van het bestemmingsplan afwijkende gebruik ten behoeve van twee terrassen slechts wordt verleend indien de aanvraag wordt aangepast naar twee terrassen van 80 respectievelijk 90 m². Bij e-mail van 22 juli 2014 heeft [A] namens Bon Groep B.V. aangegeven dat zij de aanvraag overeenkomstig aanpast. Op
2 september 2014 heeft verweerder het ontwerp besluit ter inzage gelegd, met daarbij gevoegd een ruimtelijke onderbouwing van augustus 2014. Eisers hebben hieromtrent zienswijzen naar voren gebracht en ter onderbouwing daarvan een akoestisch rapport van [adviesbureau] B.V. (hierna: [adviesbureau] ) van 20 september 2014 overgelegd. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden, zoals weergegeven onder ‘Procesverloop’.
2. Ter plaatse geldt het op 25 oktober 2012 vastgestelde bestemmingsplan Watervogelbuurt, Hoograven, Tolsteeg. De percelen zijn daarin bestemd voor ‘Gemengd-1’ en ‘Verkeer’ en hebben de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’. Niet in geschil is en ook de rechtbank is van oordeel dat het gebruik van de percelen ten behoeve van horecaterrassen in strijd is met de gebruiksregels van het geldende bestemmingsplan. Teneinde dit gebruik mogelijk te maken heeft verweerder met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo een omgevingsvergunning aan Interkoop verleend.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo bepaalt dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Aan het bestreden besluit ligt een ruimtelijke onderbouwing van
18 december 2014 ten grondslag.
De rechtbank stelt voorop dat het op grond van voornoemd artikel al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning een bevoegdheid van verweerder is. Verweerder dient daarbij de relevante feiten te kennen en alle betrokken belangen af te wegen. De bestuursrechter toetst ten volle of verweerder dat heeft gedaan. De uitkomst van de door verweerder gemaakte belangenafweging dient de bestuursrechter terughoudend te toetsen. Dat betekent dat de rechtbank in deze procedure dient te beoordelen of verweerder in dit geval in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
3.1
Eisers 1 betogen dat de aanvraag onduidelijk en onvoldoende concreet is. De omvang van de terrassen wordt daarin niet genoemd. Evenmin blijkt daaruit of het gaat om gebruik van de gronden voor overdekte en al dan niet verwarmde terrassen. Op basis van deze aanvraag heeft verweerder de omgevingsvergunning niet kunnen verlenen.
3.2
De rechtbank stelt vast dat Interkoop in het aanvraagformulier geen terrasoppervlakte(s) heeft vermeld. Uit het e-mailbericht van 22 juli 2014 van de gemachtigde van Bon Groep B.V. aan de gemeente kan worden afgeleid dat Interkoop haar aanvraag naar aanleiding van de notitie Inrichting [percelen] heeft aangepast en heeft beoogd terrassen aan te vragen met een oppervlakte van respectievelijk 80 en 90 m². Uit de ruimtelijke onderbouwing van 18 december 2014 en de situatietekening alsmede het inrichtingsplan zoals die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, volgt ook dat twee terrassen van deze omvang zijn vergund. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden te oordelen dat verweerder voor wat betreft de terrasoppervlakte(s) de grondslag van de aanvraag heeft verlaten, dan wel dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende concreet en dus in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel moet worden geacht.
3.3
Ten aanzien van de terrasverwarming is namens Interkoop ter zitting toegelicht dat is beoogd verwarmde terrassen aan te vragen. Namens verweerder is toegelicht dat er is beoogd onverwarmde terrassen te vergunnen. Uit het oogpunt van rechtszekerheid en met het oog op wat eisers reeds in de zienswijzen hebben aangevoerd, lag het op de weg van verweerder om in het bestreden besluit expliciet op te nemen dat onverwarmde terrassen werden vergund. Dit heeft verweerder nagelaten, zodat het bestreden besluit in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is genomen. De beroepsgrond slaagt.
4.1
Voorts betogen eisers dat verweerder niet bevoegd was de omgevingsvergunning te verlenen, omdat de op grond van de artikelen 2.27, eerste lid, van de Wabo en 6.5 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) vereiste verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad ontbreekt. Deze verklaring is vereist, nu blijkens artikel 3, onder c dan wel e, van de algemene verklaring van geen bedenkingen van 9 december 2010 het gebruik daarvan in dit geval is uitgesloten. Bovendien heeft de gemeenteraad op 25 oktober 2012 een motie aangenomen, waarin verweerder wordt opgedragen om in overleg met de bewoners en de horecaondernemers een beheerplan op te maken. Vertrouwend op de toezeggingen van verweerder is de motie ingetrokken, maar het beheerplan is nooit vastgesteld. Aan deze door de gemeenteraad gestelde voorwaarde voor vergunningverlening is dan ook nooit voldaan.
4.2
De rechtbank stelt vast dat de raad van de gemeente Utrecht op voet van artikel 6.5, derde lid, van het Bor bij besluit van 9 december 2010 (hierna: de algemene verklaring van geen bedenkingen) heeft bepaald in welke gevallen geen verklaring van geen bedenkingen is vereist als bedoeld in artikel 6.5, eerste lid, van het Bor. Voor zover hier van belang luidt dat besluit als volgt:
“II. de algemene verklaring van geen bedenkingen voor de volgende categorieën als volgt vast te stellen:
d) realisering van functiewijzigingen van bestaande opstallen met bijbehorende gronden, de daaruit voortkomende bouwactiviteiten alsmede uitbreiding van bestaande functies. In geval van kantoren geldt dat het bruto vloeroppervlak in het voorgestelde project de 1.500 m² niet te boven mag gaan. Deze categorie is niet van toepassing in geval van volumineuze detailhandel;
III. dat het gebruik van de algemene verklaring van geen bedenkingen voor onder II genoemde categorieën is uitgesloten wanneer een van de volgende criteria van toepassing is:
c) er is sprake van een gebiedsontwikkeling of een deelproject uit een gebiedsontwikkeling;
e) de ontwikkeling overschrijdt de schaal of de structuur van de buurt of wijk.”
4.3
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het realiseren van twee terrassen onder artikel II, onder d, van de algemene verklaring van geen bedenkingen valt. Gelet op de omvang van de terrassen, te weten respectievelijk 80 en 90 m², is geen sprake van een van de door eisers opgeworpen uitzonderingscategorieën. Nu de algemene verklaring van geen bedenkingen hier van toepassing is, is op grond van artikel 6.5, derde lid, van het Bor geen specifieke verklaring van de gemeenteraad vereist. In hetgeen door eisers ter zake van de inhoud van de ingetrokken motie naar voren is gebracht, ziet de rechtbank geen grond voor een ander oordeel. De rechtbank stelt vast dat in de motie verweerder is opgedragen om (1) in overleg met de bewoners en horecaondernemer een beheerplan te maken dat behelst dat het nieuwe [percelen] zowel een leefbaar als een levendig plein is en waarmee het woongenot voor de bewoners wordt bevorderd, (2) (indien nodig) aanvullende eisen te stellen bij de verstrekking van de exploitatievergunning en (3) de raad over de uitwerking hiervan te informeren. Uit de door verweerder in deze procedure overgelegde brief van
16 december 2014 van verweerder aan de leden van de commissie Stad en Ruimte leidt de rechtbank af dat de door eisers genoemde motie is ingediend in het kader van de behandeling van het bestemmingsplan eind oktober 2012 en niet in het kader van de onderhavige vergunning die ziet op de twee terrassen op het [percelen] . Dat de gemeenteraad een door alle partijen ondertekend beheerplan als voorwaarde voor haar instemming met onderhavige vergunningverlening heeft gesteld, is de rechtbank dan ook niet gebleken, nog daargelaten de vraag hoe zich dat verhoudt tot de algemene verklaring van geen bedenkingen. Overigens heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ook uitvoering gegeven aan de motie door de bewoners van de appartementen boven de horecagelegenheden, de eigenaar en de huurders van de horecaruimten met elkaar in overleg te brengen om tot een beheerplan te komen en door met voornoemde brief de raad te informeren over de uitwerking hiervan. In deze brief licht verweerder de raad ook toe waarom hij geen aanvullende eisen stelt bij de verstrekking van de exploitatievergunning. Dit betoog van eisers slaagt niet.
5. Eisers betogen voorts dat het bestreden besluit een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert, nu daaruit niet volgt dat een acceptabel woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Hetgeen eisers hiertoe aanvoeren wordt in het navolgende besproken.
6.1
Eisers 2 tot en met 6 voeren aan dat er ten onrechte niet is getoetst aan de VNG-handleiding Bedrijven en milieuzonering. Er geldt een richtafstand van 10 meter tussen terrassen en gevels van woningen.
6.2
De rechtbank stelt voorop dat de in de VNG-brochure aanbevolen afstanden indicatieve normen zijn voor de bepaling van hetgeen een goede ruimtelijke ordening vereist uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat bij woningen enerzijds en de belangen van bedrijven anderzijds (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1722). Niet in geschil is dat in de VNG-brochure voor terrassen een minimale afstand van 10 meter tot woningen wordt aanbevolen. Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder toegelicht dat, indien deze aanbeveling zou worden gevolgd, er geen enkel terras in Utrecht zou kunnen worden vergund. Er bestaat bovendien geen wettelijke verplichting tot overname van de richtlijnen in geval van terrassen, aldus de gemachtigde. Gelet op de stedelijke situatie ter plaatse ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder in het onderhavige geval niet in redelijkheid heeft kunnen afwijken van de door de VNG geïndiceerde 10 meter afstand. Deze grond slaagt niet.
7.1
Eisers 2 tot en met 6 voeren voorts aan dat het [percelen] buiten het bereik van het Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2012 (OHU 2012) valt, zodat een ‘nee, tenzij…’ beleid geldt ten aanzien van de terrassen.
7.2
De rechtbank stelt vast dat het OHU 2012 aangeeft hoe de gemeente Utrecht om wil gaan met de vestiging van horeca in de stad. Volgens het OHU 2012 zijn profielen per deelgebied de basis voor het horecabeleid. Bij initiatieven wordt beoordeeld of het past binnen het profiel van het deelgebied. Uit het OHU volgt, zoals ter zitting door de gemachtigde van verweerder is toegelicht, dat het algemene uitgangspunt is dat waar horeca is toegestaan, in principe een terras is toegestaan. Het OHU 2012 zondert enkele gebieden uit, te weten de zuidzijde van de Oude Gracht aan de werf, de Nieuwegracht aan de werf en openbaar toegankelijke binnentuinen. Hieronder valt de onderhavige locatie niet. De rechtbank kan eisers volgen in de stelling dat het onderhavige plein net buiten het gebied van Profiel 5 valt. Dit betekent echter niet dat terrassen ter plekke in strijd zijn met het OHU 2012. Naar het oordeel van de rechtbank valt de onderhavige locatie onder ‘Profiel 9: Stedelijke radialen en poortgebieden’. Hoewel de onderhavige locatie niet expliciet wordt genoemd in de lijst van (overigens niet limitatieve) ontwikkelingslocaties, valt deze locatie naar het oordeel van de rechtbank onder de ontwikkelingslocatie ‘Gansstraat en Koningsweg’. Het plein grenst immers aan het begin van de Gansstraat en onder ‘Ontwikkelingsvisie’ bij dit profiel staat vermeld: “de binnenstad klapt zich uit”. Gelet op de ligging van het [percelen] ten opzichte van de binnenstad, vindt de rechtbank ook daarin steun voor het oordeel dat de onderhavige locatie onder profiel 9 valt. Bij een dergelijke ontwikkelingslocatie is uitbreiding van Horeca C, D1 en D2 mogelijk en wordt per horeca-aanvraag maatwerk geleverd, waarbij onder meer wordt onderzocht tot in hoeverre de leefbaarheid van de buurt onder druk komt te staan door toevoeging van horeca. Nu bovendien op het hoofdgebouw in een recent bestemmingsplan de benodigde (horeca)bestemming ligt, staat het OHU 2012 naar het oordeel van de rechtbank niet aan het realiseren van terrassen ter plaatse in de weg. De beroepsgrond slaagt niet.
8.1
Verder voeren eisers 2 tot en met 6 aan dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat de gehanteerde fietsparkeernorm van 0 toereikend is. Er is ten onrechte geen gebruik gemaakt van de normen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW).
8.2
De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit wordt verwezen naar de ‘nota Parkeernormen Fiets en Auto’ van 22 maart 2013. In dit beleid zijn normen opgenomen voor het fietsparkeren, waarbij de CROW kencijfers als uitgangspunt zijn gehanteerd. De normen zijn uitgewerkt in een schema (pagina 8-9), waarin per gebied en per functie is aangegeven wat die norm moet zijn. Daar staat voor de functie café, restaurant in A1 en A2 (Centrum) de norm 23,5 fiets bij 100 m² bvo. Niet in geschil is en de rechtbank is van oordeel dat daaraan niet wordt voldaan, aangezien er geen voorziening voor fietsparkeren is getroffen. Echter, op pagina 10 van de nota staat: “Voor ontwikkelingen in het A1 en A2-gebied, niet zijnde woningbouwontwikkelingen, die onder de drempelwaarde van 750 m² bvo vallen, geldt een parkeernorm van 0. Bij die ontwikkelingen wordt het realiseren van fietsparkeerplaatsen dus niet geëist.” De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanleiding dit beleid onredelijk te achten. Niet in geschil is dat de hier voorgestane ontwikkeling onder de drempelwaarde van 750 m² bvo valt en dat geen sprake is van woningbouw. Het toepassen van een fietsparkeernorm van 0 is dan ook conform de beleidsregels. In hetgeen eisers hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die verweerder hadden moeten noodzaken om op de voet van artikel 4:84 van de Awb van de beleidsregels af te wijken. De beroepsgrond slaagt niet.
9.1
Eisers voeren verder aan dat verweerder zich, bij zijn beoordeling of vanuit het oogpunt van geluidbelasting sprake is van een goede ruimtelijk ordening, niet mocht baseren op het akoestisch rapport van [ingenieursbureau] van 7 mei 2014. Zo kunnen op de vergunde terrassen feitelijk aanmerkelijk meer personen aanwezig zijn dan waarvan [ingenieursbureau] is uitgegaan, waardoor ook de geluidsproductie te laag is ingeschat. Ook zijn er te lage bronniveaus voor het stemgeluid aangehouden; zeker vanwege het wegverkeerslawaai zullen personen luider moeten praten. Er is voorts geen rekening gehouden met de optredende maximale geluidsniveaus, hetgeen in met name de nachtperiode leidt tot slaapstoornissen vanwege het luidruchtig opruimen van het terras. Ten slotte zijn de gevelisolatiewaarden van de woningen te hoog verondersteld. Ter onderbouwing van dit betoog hebben eisers verwezen naar het eerdergenoemd akoestisch rapport van [adviesbureau] van
20 september 2014.
9.2
Met het oog op de beoordeling van deze beroepsgronden, heeft de rechtbank de StAB gevraagd advies uit te brengen, toegespitst op de volgende vragen:
- is de door [ingenieursbureau] gehanteerde methode geschikt om de geluidsbelasting op en in de woningen van eisers te beoordelen,
- is in dat onderzoek uitgegaan van de juiste uitgangspunten en
- is de geluidsbelasting op en in de woningen op juiste wijze gemeten en berekend.
9.3.1
De StAB heeft in het verslag van 27 oktober 2015 allereerst uiteengezet dat bij de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening het aspect woon- en leefklimaat een belangrijke rol speelt. Voor het beoordelen van geluidshinder wordt gebruik gemaakt van richt- en grenswaarden. Zo kan bijvoorbeeld voor de geluidsbelasting van de gevels van omwonenden aansluiting worden gezocht bij de hoogte van het (referentieniveau van het) omgevingsgeluid of richtwaarden die samenhangen met de aard van de woonomgeving. Hiervoor bieden met name de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ en de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, in oktober 1998 uitgegeven door het voormalige ministerie van VROM (hierna: de Handreiking), handvatten. Ook kan aansluiting worden gezocht bij de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit). Een bevoegd gezag komt hierin een zekere beoordelingsvrijheid toe, aldus de StAB. Bij een ruimtelijke onderbouwing van een project dient mogelijke geluidhinder voor omwonenden in de belangenafweging te worden betrokken; ook indien dit hinder betreft door menselijk stemgeluid waarvoor bijvoorbeeld in het Activiteitenbesluit geen wettelijke geluidsnormen gelden. Bij de beantwoording van de vraag of geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening, dienen derhalve alle geluidsproducerende activiteiten en bronnen te worden betrokken. Er wordt bij een dergelijke geluidbeoordeling zowel gekeken naar de energetisch gemiddelde (ofwel equivalente) geluidsniveaus als naar de maximale geluidsniveaus (pieken) die kunnen optreden, aldus de StAB.
9.3.2
Ten aanzien van de bezetting van de terrassen heeft de StAB geconcludeerd dat er in de praktijk tweemaal zoveel personen op de terrassen aanwezig zijn dan waarmee in het rapport van [ingenieursbureau] is gerekend. Het aantal zitplaatsen bedraagt op het terras van [café 1] 120 en op het terras van [café 2] 92. Het rapport van [ingenieursbureau] geeft om die reden volgens de StAB een onderschatting van de geluidsbelasting van de terrassen op de appartementen van eisers.
9.3.3
Ten aanzien van het bronniveau van het menselijk stemgeluid heeft de StAB uiteengezet dat voor ‘normaal spreken’ een bronniveau van 65 dB(A) kan worden aangehouden. In het rapport van [ingenieursbureau] wordt echter uitgegaan van een ‘worst case-situatie’ waarbij het gehele terras vol zal zijn en de helft van de personen in gesprek zal zijn met de andere helft. In een dergelijk situatie zal er ook veelvuldig sprake zijn van het praten met stemverheffing. Daardoor is [ingenieursbureau] in het rapport uitgegaan van een hoger geluidbronvermogen, namelijk van 70 dB(A). Bij ‘luider spreken’, dat omvat ‘het normaal met stemverheffing spreken’, ‘het met stemverheffing spreken’ en ‘het luid spreken’, variëren de bronniveaus blijkens de tabel zoals opgenomen in het StAB-advies, welke tabel ook als uitgangspunt is gehanteerd door [ingenieursbureau] en afkomstig is uit het artikel “Het menselijk stemgeluid” (Martin Tennekes, Journaal Geluid november 2009, nr. 9), echter van 71 tot 83 dB(A). De door [ingenieursbureau] gehanteerde waarde van 70 dB(A) ligt hoger dan het niveau voor ‘normaal spreken’ maar lager dan de bandbreedte van 71-83 dB(A) voor ‘luider spreken’. Het door [ingenieursbureau] aangehouden geluidniveau van 70 dB(A) is volgens de StAB derhalve aan de lage kant. Mede vanwege het wegverkeer langs de terrassen ligt het in de rede dat regelmatig met stemverheffing zal worden gesproken. Uitgaande van een ‘worst case-situatie’ zal hier een te hanteren geluidniveau hoger dan 70 dB(A) liggen. Het door [adviesbureau] genoemde niveau van 75 dB(A) acht de StAB aan de hoge kant, maar in het rapport van [ingenieursbureau] is sprake van een onderschatting. Een onderschatting van het bronniveau van het menselijk stemgeluid betekent in dit geval dat ter plaatse van de gevels van de woningen van eisers boven de terrassen de geluidsbelasting enkele dB’s hoger kan uitvallen, aldus de StAB.
9.3.4
De StAB heeft vervolgens overwogen dat bij de beoordeling of sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat ook een beoordeling van eventueel optredende maximale geluidsniveaus aan de orde moeten komen. In dit geval is daaraan volgens de StAB geen aandacht besteed. Voor een terras moet rekening worden gehouden met een ‘worst case-situatie’. Dit betekent dat niet alleen rekening moet worden gehouden met spreken met stemverheffing, maar ook dat er sprake kan zijn van het roepen door personen. Vooral dit laatste is volgens de StAB van belang in het kader van de beoordeling van optredende geluidspieken. Uit het voornoemde artikel “Het menselijk stemgeluid” blijkt dat bij ‘normaal roepen’ een piekniveau van 86 dB(A) kan worden aangehouden. Bij ‘luid roepen’ is in het artikel geen waarde voor het piekniveau vermeld, maar gelet op verschil van 6 dB in de eerste regel van de tabel tussen bronniveau en piekbronniveau, mag verwacht worden dat het niveau voor ‘luid roepen’ ook 6 dB hoger zal liggen, en dus 96 dB(A) zal bedragen. Ter plaatse van de gevels van woningen worden ter voorkoming van schrikreacties, verstoringen van de concentratie en slaapstoornissen (nacht) vanwege maximale geluidniveaus normaliter grenswaarden van 70, 65 en 60 dB(A) voor respectievelijk dag-, avond- en nachtperiode aangehouden. In woningen (binnenniveaus) worden op dat punt nog waarden toelaatbaar geacht van maximaal 55, 50 en 45 dB(A) voor deze perioden. De StAB verwijst hierbij onder meer naar het Activiteitenbesluit (artikel 2.17). Een normale roep
(86 dB(A)) dan wel een luide roep (96 dB(A)) van een staand persoon zal op een hoogte van 8 meter leiden tot waarden voor het maximale geluidniveau van 60 respectievelijk
70 dB(A). Daarmee wordt een te hanteren grenswaarde voor de nachtperiode op de gevel met maximaal 10 dB(A) overschreden. De geluidpieken van het opruimen van terrassen betreffen gedragshandelingen ten aanzien waarvan, anders dan bij menselijk stemgeluid, maatregelen dan wel voorzieningen zijn te treffen. Gedacht kan worden aan het aanbrengen van rubberen elementen op de stoeltjes waardoor het metaalachtige geluid wordt voorkomen dan wel, zo werd bij het bezoek van de StaB ter plaatse aangegeven, het zachtjes plaatsen van de vaten op een karretje met luchtbanden en deze naar binnen rijden. Overigens betreft dit aspecten die als ‘good housekeeping’ moeten worden aangemerkt en in het kader van het Activiteitenbesluit en daarop gebaseerde milieuregels aan de orde zouden moeten komen, aldus de StAB.
9.3.5
De StAB overweegt verder dat in het kader van de beoordeling van het woonklimaat in de woningen niet voorbij kan worden gegaan aan de mogelijke gevolgen van een cumulatie van geluid vanwege wegverkeer en het gebruik van de terrassen. In de rapportage van [ingenieursbureau] is de cumulerende geluidsbelasting niet beschouwd.
9.4
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de AbRS een rechter in beginsel mag afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige, als bedoeld in artikel 8:47 van de Awb. Dit is slechts anders indien het verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd. De rechtbank stelt voorop dat de StAB een deskundige is in de hiervoor bedoelde zin. De rechtbank is van oordeel dat het door deze deskundige verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is. Voorts kan niet staande worden gehouden dat het door de StAB uitgebrachte verslag anderszins gebreken bevat. Hetgeen door verweerder en eisers naar aanleiding van het definitieve verslag naar voren is gebracht geeft onvoldoende concrete aanknopingspunten om niet uit te gaan van het verslag en de daarin verwoorde conclusies. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de StAB in het definitieve verslag ook de reacties van partijen op het conceptverslag gemotiveerd en deugdelijk heeft weerlegd.
9.5
Gelet op hetgeen in het deskundigenverslag ten aanzien van het rapport van [ingenieursbureau] van 7 mei 2014 is geconcludeerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich bij de beoordeling of de woon- en leefsituatie in de omgeving van de terrassen op ontoelaatbare wijze nadelig zal worden beïnvloed niet op dat rapport mocht baseren. Deze grond slaagt. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig voorbereid.
10. Uit hetgeen onder 3.3 en 9.5 is geoordeeld volgt dat de beroepen gegrond zijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet gelet op de aard van de gebreken en hetgeen verweerder moet doen indien hij nog steeds bereid is een omgevingsvergunning te verlenen geen aanleiding voor het toepassen van de zogenoemde bestuurlijke lus. Bovendien biedt een einduitspraak partijen de mogelijkheid om het oordeel van de rechtbank over hun standpunten direct aan de hogerberoepsrechter voor te leggen. Verweerder zal dus worden opgedragen een nieuw besluit op de aanvraag te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder dient daartoe in ieder geval een nieuw akoestisch onderzoek uit te laten voeren. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat de door [ingenieursbureau] aangenomen bezettingsgraad van de terrassen onjuist is. Verweerder dient te bepalen wat de geluidsbelasting is bij een maximale bezetting van respectievelijk 120 ( [café 1] ) en 92 ( [café 2] ) zitplaatsen. Indien verweerder ervoor kiest uit te gaan van een lagere bezetting dan in de praktijk maximaal mogelijk is, dient verweerder daarover een voorschrift te verbinden aan de omgevingsvergunning. Voorts dient verweerder bij de beoordeling voor ‘luider spreken’ een bronniveau van het menselijk stemgeluid van meer dan 70 en minder dan 75 dB(A) aan te houden. Verweerder moet hiernaast aandacht besteden aan eventueel optredende maximale geluidsniveaus. Ten slotte dient verweerder bij de beoordeling de mogelijke gevolgen van een cumulatie van geluid vanwege wegverkeer en het gebruik van de terrassen te betrekken. Indien verweerder alsnog overgaat tot vergunningverlening, zal hij ook aandacht dienen te besteden aan hetgeen de rechtbank onder 3.3 heeft overwogen.
Overigens stelt de rechtbank vast dat als uitgegaan wordt van de meetresultaten van [ingenieursbureau] reeds sprake is van een overschrijding van de op grond van het Activiteitenbesluit toegelaten geluidsniveaus. Nu [ingenieursbureau] in ieder geval is uitgegaan van een te lage bezetting van de terrassen, te laag menselijk stemgeluid en beschouwing van pieken en cumulatie ten onrechte achterwege heeft gelaten, kan het vermoeden worden geformuleerd dat bij een nieuw geluidsonderzoek met juiste uitgangspunten een nog grotere overschrijding van de toegelaten geluidsniveaus zal optreden. Indien verweerder besluit tot verlening van de omgevingsvergunning, zal hij dit tegen deze achtergrond goed moeten motiveren.
11. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaard, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in de zaak UTR 15/550 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.225,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor een schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). In de zaken UTR 15/559 en 15/664 stelt de rechtbank deze kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand eveneens vast op € 1.225,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor een schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen met zaaknummers UTR 15/550, 15/559 en 15/664 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 26 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het in de zaak UTR 15/550 betaalde griffierecht van € 167,- aan eisers 1 te vergoeden;
- draagt verweerder op het in de zaak UTR 15/559 betaalde griffierecht van € 167,- aan
eiser 2 te vergoeden;
- draagt verweerder op het in de zaak UTR 15/664 betaalde griffierecht van € 167,- aan eisers 3 tot en met 6 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de zaak UTR 15/550 in de proceskosten tot een bedrag van
€ 1.225,-, te betalen aan eisers 1;
- veroordeelt verweerder in de zaken UTR 15/559 en 15/664 in de proceskosten tot een bedrag van € 1.225,-, te betalen aan eisers 2 tot en met 6.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Lanshage, voorzitter, en mr. S. Wijna en
mr. E.C. Matiasen, leden, in aanwezigheid van mr. C.J. van Niejenhuis-Baijens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.