ECLI:NL:RBMNE:2016:4287

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
C/16/364874 / HA RK 14-50
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking verzoekschrift tot machtiging woning te gelde te maken

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juli 2014 een tussenbeschikking gegeven in een verzoekschriftprocedure op basis van artikel 3:174 BW. Het verzoek is ingediend door [verzoeker], die de rechtbank heeft verzocht om machtiging om de woning aan de [adres] te gelde te maken of om de onverdeelde helft van de woning van [verweerster] over te nemen voor de geschatte waarde. De partijen zijn ex-echtgenoten die in 2007 een echtscheidingsconvenant hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over de verdeling van hun gezamenlijke goederen, waaronder de woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning sinds 2007 te koop staat, maar dat er tot op heden geen biedingen zijn ontvangen. De rechtbank heeft besloten een deskundige te benoemen om de actuele vrije verkoopwaarde van de woning vast te stellen, en om inzicht te krijgen in de huidige situatie op de woningmarkt in het hogere segment in Utrecht. De rechtbank heeft partijen de gelegenheid gegeven om gezamenlijk een voorstel te doen voor de deskundige en om zich uit te laten over de kosten van de deskundige. De beslissing is aangehouden voor verdere beoordeling.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/364874 / HA RK 14-50
Beschikking van 18 juli 2014
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. F.C. Schirmeister te Amsterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
advocaat mr. W.M.E. Oerlemans te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en [verweerster] worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1.
[verzoeker] heeft op 13 maart 2014 een verzoekschrift met bijlagen ex artikel 3:174 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingediend. Het verzoek strekt tot:
machtiging van [verzoeker] om de woning aan de [adres] te gelde te maken en/of bepaling dat [verzoeker] gerechtigd is de onverdeelde helft van de woning [adres] van [verweerster] over te nemen voor de geschatte waarde daarvan;
bepaling dat de in deze te wijzen beschikking in de plaats treedt van de voor de levering en eigendomsoverdracht van voornoemde woning op te maken akte aan de zijde van [verweerster] ;
uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de in deze te wijzen beschikking;
veroordeling van [verweerster] in de kosten van deze procedure.
1.2.
Op 22 mei 2014 heeft [verweerster] een verweerschrift tevens houdende een zelfstandig tegenverzoek ingediend.
1.3.
Nadien is ter griffie van deze rechtbank ontvangen:
  • een brief van 2 juni 2014 van mr. Oerlemans, waarbij productie 9 wordt overgelegd;
  • een brief van 3 juni 2014 van mr. Oerlemans, waarbij een akte houdende vermindering van het zelfstandig tegenverzoek wordt ingediend.
1.4.
Ter zitting zijn verschenen:
  • de heer [verzoeker] , in persoon;
  • mevrouw [A] , partner van [verzoeker] ;
  • mr. Shirmeister, advocaat voornoemd;
  • mevrouw [verweerster] , in persoon;
  • de heer [B] , partner van [verweerster] ;
  • mr. Oerlemans, advocaat voornoemd.
1.5.
Ten slotte is de uitspraak bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
Partijen zijn ex-echtgenoten en hebben op 31 juli 2007 een echtscheidings-convenant gesloten, waar onder meer het volgende in is bepaald:
3 De verdeling van de eenvoudige gemeenschap van goederen
3.1
Algemeen
3.1.1
De man en de vrouw zijn in artikel 1 van de akte van huwelijkse voorwaarden overeengekomen dat als gevolg van hun huwelijk geen huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen zou ontstaan.
3.1.2
Tijdens het huwelijk van partijen is een eenvoudig gemeenschap van goederen ontstaan die de navolgende bestanddelen omvat:
a) het woonhuis met ondergrond, tuin, poort en verder aanbehoren, staande en gelegen in [adres] en kadastraal bekend als gemeente [gemeente] , sectie B, nummer [nummer] , groot 3.50 are;
b) de schuld in verband met de overeenkomst van hypothecaire geldlening met een verschuldigde hoofdsom van € 910.000,00 die op naam beide partijen onder leningnummer [nummer] is aangegaan met de ABN AMRO bank;
c) de schuld in verband met de overeenkomst van hypothecair krediet met een verschuldigde hoofdsom van € 100.000,00 die op naam van beide partijen onder leningnummer [nummer] is aangegaan met de ABN AMRO bank;
d) de schuld in verband met de overeenkomst van hypothecair krediet met een verschuldigde hoofdsom van € 200.000,00 die op naam van beide partijen onder leningnummer [nummer] is aangegaan met de ABN AMRO bank;
e) een schuld aan makelaarskantoor Lautenschlager in Utrecht in verband met de bemiddeling bij de verkoop van de hiervoor bedoelde woning;
(…)
3.2.
De woning met hypotheek
3.2.1.
Met betrekking tot de aan partijen – ieder voor de onverdeelde helft – in eigendom toebehorende (voormalige) echtelijke woning en de overeenkomsten van hypothecaire geldlening, tot zekerheid van de aflossing waarvan een recht van hypotheek is gevestigd, zijn partijen het volgende overeengekomen:
a) De woning aan de [adres] is te koop aangeboden.
b) Op de te realiseren verkoopopbrengst zullen de schulden in verband met de drie overeenkomsten van hypothecaire geldlening, de makelaarscourtage en de overige met de verkoop gemoeide kosten in mindering worden gebracht.
3.2.2.
Ieder van partijen is vervolgens gerechtigd tot de helft van het na resterende netto-saldo van de verkoopopbrengst.
3.2.3.
Met betrekking tot de lasten van de onroerende zaak wordt overeengekomen dat de aanslagen in de onroerende zaakbelasting en de andere zakelijke lasten die zijn gedateerd na
30 april 2007, de verzekeringspremies waarvan de vervaldatum ligt na die datum en hypotheekrente na die datum voor rekening zijn van de man, een en ander zonder nadere verrekening.
Indien het noodzakelijk is om onderhoud aan de woning te plegen komen de hiermee gemoeide kosten voor gezamenlijke rekening en zullen deze worden verrekend, nadat partijen hierover overleg hebben gevoerd en gezamenlijk tot het plegen van onderhoud hebben besloten.
2.2.
De echtscheidingsbeschikking van 14 september 2007 van de rechtbank
’s-Hertogenbosch, is op 24 oktober 2007 in de daartoe bestemde registers ingeschreven.
2.3.
Partijen zijn er niet in geslaagd om de afwikkeling van hun huwelijksvoorwaarden in der minne te regelen. Bij eindvonnis van 26 oktober 2011 – waartegen partijen geen hoger beroep hebben ingesteld en dat derhalve in kracht van gewijsde is gegaan – zijn daarover meerdere beslissingen genomen. Voor onderhavige procedure zijn de volgende overwegingen van voornoemd vonnis van belang:
Ontbinding / vernietiging van het convenant met betrekking tot de eenvoudige gemeenschap
4.2.
[verweerster] heeft naast de afrekening op basis van de huwelijkse voorwaarden ontbinding – subsidiair vernietiging – gevorderd van het convenant voor zover dat ziet op de (verdeling van de) eenvoudige gemeenschap die tijdens het huwelijk is ontstaan. Zij vordert dat de rechtbank de wijze van verdeling vaststelt die zij in haar conclusie van eis in reconventie voorstelt, te weten dat het huis, de hypothecaire leningen en het hypothecair krediet aan [verzoeker] worden toegedeeld onder de verplichting om aan haar wegens overbedeling te betalen de helft van de waarde van het huis
(€ 1.450.000,00) verminderd met de saldi van de hypotheken en het krediet onder de verplichting zich ertoe in te spannen dat [verweerster] wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire leningen en het hypothecaire krediet.
4.3.
[verweerster] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat verdeling op grond van de in het convenant gemaakte afspraken nog niet heeft plaatsgevonden en dat zij niet langer aan de gemaakte afspraken tot verkoop van het huis kan worden gehouden omdat [verzoeker] niet meewerkt aan een spoedige verkoop van het huis en het huis wel bewoont, gebruik makend van het aandeel van [verweerster] in de overwaarde. [verzoeker] heeft betwist dat hij de verkoop tegenwerkt. [verweerster] is vervolgens nader ingegaan op dit punt en [verzoeker] heeft ook haar nadere stellingen gemotiveerd betwist. Hoewel begrijpelijk is dat [verweerster] zeer teleurgesteld is in de gang van zaken en op dit moment niet duidelijk is wanneer het huis zal worden verkocht en voor welke prijs, is mede gelet op de betwisting door [verzoeker] niet komen vast te staan dat er sprake is van zodanige omstandigheden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om [verweerster] aan het convenant te houden. Gronden om het convenant ondanks het daarin opgenomen verbod op de ontbinding, te ontbinden of te vernietigen zijn onvoldoende gebleken zodat de vordering van [verweerster] moet worden afgewezen voor zover die ziet op de (in het convenant opgenomen afspraken over) de verdeling van de eenvoudige gemeenschap.
2.4.
Overeenkomstig de – onder 2.1. genoemde en – tussen partijen gemaakte afspraken in het echtscheidingsconvenant is de woning aan de [adres] (hierna: de woning) te koop aangeboden, laatstelijk voor een bedrag van € 1.295.000,00. Op voornoemde woning rust een totale hypothecaire geldlening van € 1.210.000,00, waarvoor partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn.
2.5.
Bij brief van 2 juli 2007 heeft mevrouw mr. J. Veen-de Vries, verbonden aan Lauteslager makelaars B.V. te Utrecht, aan [verweerster] bevestigd dat de vraagprijs van de woning is gewijzigd van € 1.750.000,00 naar € 1.595.000,00.
2.6.
Uit de brief van 31 juli 2009 van mevrouw mr. J. Veen-de Vries volgt dat de onderhandse verkoopwaarde van de woning is vastgesteld op:
  • € 1.450.000,00 (per 4 februari 2007, 11 mei 2007 en 28 oktober 2007);
  • € 1.200.000,00 (per 31 juli 2009).
2.7.
Bij brief van 8 september 2009 heeft mevrouw mr. J. Veen-de Vries, de onder 2.6. genoemde waardes bevestigd en het volgende opgemerkt:
‘(…)
Het verkocht bord heeft niet lang gehangen op het huis. Volgens opgaaf van de bewoner als gevolg van de wind. Herhaaldelijk is verzocht deze terug te hangen. Wij hebben dat 6 weken geleden wederom gedaan de heer [verzoeker] heeft vervolgens toestemming aan ons gegeven om het bord te plaatsen. Wij hebben dit gedaan en inmiddels is gebleken dat het te koop bord wederom niet op het pand hangt.
(…)
Op dit moment is de verkoopmarkt in het segment boven de € 500.000,00 compleet stil komen te liggen en is de verwachting dat op korte termijn de verkoop niet zal aantrekken.’
2.8.
Bij emailbericht van 5 april 2012 heeft [verzoeker] , mede namens [verweerster] , de heer
heer R. Dunning, verbonden aan Lauteslager makelaars B.V. te Utrecht, verzocht om de toen gehanteerde vraagprijs van € 1.395.000,00 te verlagen naar € 1.295.000,00. Verder heeft [verzoeker] aangegeven dat partijen bereid waren om als minimale vraagprijs te hanteren het bedrag van de hypotheeklast van € 1.210.000,00 te vermeerderen met de te verwachten makelaarskosten.
2.9.
Blijkens het door [verzoeker] overgelegde taxatieverslag is de WOZ-waarde van de woning per 1 januari 2013 op € 845.000,00 vastgesteld.
2.10.
Bij brief van 5 januari 2014 heeft [verzoeker] [verweerster] het volgende voorgesteld:
‘Beste [verweerster] ,
Het is tot nu toe niet gelukt om de gemeenschappelijke woning aan de [adres] te verkopen. In 2007, het jaar van onze echtscheiding, was de verwachting dat het huis vlot verkocht zou kunnen worden. Jammer genoeg is dat door de slechte stand van de woningmarkt in combinatie met het hoge prijssegment waartoe onze woning behoort anders gelopen.
Helaas zijn wij zeven jaar na dato nog steeds door deze kwestie verbonden en neemt de financiële last van de woning door het wegvallen van 50% van de hypotheekrenteaftrek fors toe. Vanwege deze redenen wil ik een uitweg zoeken voor het oneindig lang te koop staan van de woning. Om de verkoop van de woning te realiseren is het nodig deze tegen een marktconforme prijs aan te bieden.
Mijn voorstel als minst omslachtige uitweg is dat ik de woning overneem tegen de waarde die een onafhankelijk taxateur daarvoor vaststelt. Daarbovenop wil ik als tegemoetkoming voor het waardeverlies afspreken dat jij meedeelt in de meeropbrengst mocht het lukken om de woning binnen vijf jaar alsnog tegen een hoger bedrag door te verkopen. Graag hoor ik van je wat jij van mijn voorstel vindt zodat deze zaak opgelost kan worden.
Met vriendelijke groet,
[verzoeker] ’
2.11.
Op dit voorstel heeft [verzoeker] geen reactie van [verweerster] mogen ontvangen.
Mr. Shirmeister heeft bij brief van 4 februari 2014 het voorstel van [verzoeker] opnieuw aan [verweerster] voorgelegd en haar voorgehouden dat als een reactie van haar zijde zou uitblijven [verzoeker] over zou gaan tot indiening van onderhavig verzoek.
2.12.
De heer R. Dunning heeft op een mailbericht van 4 april 2014 van [verweerster] gereageerd, waarin hij – kort gezegd – aangeeft dat [verweerster] gedurende de periode dat de woning te koop staat meewerkend heeft opgesteld en dat er sinds het moment dat de woning te koop staat er geen serieuze biedingen zijn ontvangen.
2.13.
[verweerster] heeft de heer C.S.M. Gerritsen MSc. RC NMI RFEA FC, Scheidingsexpert en Registercontroller, verzocht om een toelichting en de haalbaarheid van een mogelijke financiering van de onderwaarde van de gemeenschappelijke echtelijke woning en bij brief van 20 mei 2014 heeft hij [verweerster] daaromtrent onder meer het volgende bericht:
‘(…)
Mocht u een instelling vinden die u helpt met de financiering van de onderwaarde van uw echtelijke woning. Is het de vraag onder welke voorwaarden u die kunt lenen. Een dergelijk transactie, waarbij gewezen echtgenoten naar 7 jaar is ongebruikelijk. Vaak wordt de woning aan derden verkocht tegen dan geldende markt prijs. WOZ is een fiscale waardering en geen markt waardering.
De belastingdienst zal naar verwachting deze transactie ook uitvoerig gaan bekijken, en u loopt het risico dat het als schenking of alimentatie betaling wordt aangemerkt. De mogelijke vraag van de belastingdienst, zou kunnen zijn waarom naar 7 jaar deze transactie gedaan wordt, en waarom tegen de WOZ waarde van nu. Volgens de media is de woningmarkt op zijn het laagste niveau ligt. Het maakt de transactie ongebruikelijk.
Op sheet 6 blijkt dat u niet in staat bent om de rente van een dergelijke schuld te betalen, mocht het in aanmerking komen voor de fiscale regeling van rest schuld. Dan kunt u de rente de komende 10 jaar aftrekken onder de huidige regeling. U moet daarnaast de schuld ook aflossen.
Gezien uitkomst sheet 6 kunt u de last niet dragen en zult u vermoedelijk in de schuldsanering komen.
Bij mijn weten, mag u van uw werkgever geen achterstand in betaling hebben. Tevens is schuldsanering voor uw werkgever een dringende reden tot ontslag. Kans is groot dat u geen recht heeft op WW, omdat u ontslagen bent op grond van dringende redenen. De bijstand wetgeving heeft veel bevoegdheden en deze zal ook kijken of er een gewezen partner is om de uitkering te verhalen. Ook als deze reeds is afgekocht. De transactie is voor beide risico.’

3.Verzoek

3.1.
[verzoeker] heeft de rechtbank verzocht om hem te machtigen de woning te gelde te maken en/of te bepalen dat [verzoeker] gerechtigd is de onverdeelde helft van de woning van [verweerster] over te nemen voor de geschatte waarde daarvan. [verzoeker] heeft daartoe aangevoerd dat er tot op heden geen enkel bod op de woning is gedaan in alle jaren dat de woning te koop staat. Verder stelt [verzoeker] dat [verweerster] niet reageert op zijn voorstellen om in onderling overleg tot benoeming van een taxateur te komen, teneinde de verkoopprijs van de woning meer met de actuele waarde van de woning in overeenstemming te brengen, anders dan dat [verweerster] daartoe het standpunt inneemt dat zij de woning niet wenst te doen verkopen voor een bedrag dat lager is gelegen dan de totale hypothecaire geldlening (van € 1.210.000,00), dit teneinde een mogelijke restschuld te voorkomen. Gelet op de recente ontwikkelingen op de huizenmarkt is dit volgens [verzoeker] geen reëel en een onaanvaardbaar uitgangspunt. Daar komt bij dat met ingang van het fiscale jaar 2012 [verzoeker] heeft moeten constateren dat 50% van de door hem betaalde hypotheekrente – welke hij ingevolge de in het echtscheidingsconvenant gemaakte afspraken voor zijn rekening neemt – niet (meer) aftrekbaar is. Derhalve is [verzoeker] van mening dat nu in het convenant geen voorziening is opgenomen voor de situatie dat de door hem betaalde hypotheeklasten niet meer volledig aftrekbaar zijn, en deze situatie zich thans voordoet, van een gewichtige reden als bedoeld in artikel 3:174 BW sprake is en hij belang heeft bij onderhavig verzoek. [verzoeker] stelt voor dat de rechtbank ofwel de WOZ-waarde volgt, danwel een onafhankelijke taxateur benoemt en deze de waarde in het economisch verkeer laat bepalen, waarna [verzoeker] in de gelegenheid wordt gesteld om, hetzij de woning voor dat bedrag ter verkoop aan te bieden, hetzij dat hij voor dat bedrag de woning mag overnemen. [verzoeker] is niet bereid om het deel van de mogelijke restschuld dat voor rekening van [verweerster] komt, voor zijn rekening te nemen, maar staat open voor een voorstel van [verweerster] tot voldoening daarvan aan [verzoeker] danwel de hypotheekhouder.

4.Verweer en tegenverzoek

4.1.
[verweerster] stelt dat [verzoeker] niet, althans onvoldoende, de gewichtige reden, die artikel 3:174 BW vereist, motiveert en dat onderhavig verzoek derhalve dient te worden afgewezen. [verweerster] heeft daarnaast bij zelfstandig tegenverzoek de rechtbank verzocht om [verzoeker] te machtigen de woning te gelde te maken onder de voorwaarde dat verkoopprijs niet lager zal zijn € 1.222.000,00, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van deze procedure. [verweerster] heeft daartoe aangevoerd dat op de tussen partijen gehanteerde peildatum – te weten 4 april 2007 – de woning een onderhandse verkoopwaarde had van
€ 1.450.000,00 en zij steeds haar volledige medewerking heeft verleend aan de verkoop van de woning. Ook heeft zij meermalen ingestemd met verlaging van de verkoopprijs van de woning, onder de voorwaarde dat de verkoopprijs niet onder het totaalbedrag van de hypothecaire lasten, te vermeerderen met de courtage van de makelaar, zou komen. Het is volgens [verweerster] eerder [verzoeker] geweest die de verkoop van de woning heeft gefrustreerd door herhaaldelijk het te koop bord weg te halen en volgens haar was [verzoeker] in een eerder stadium van de afwikkeling van de echtscheiding juist niet bereid om de woning toegedeeld te krijgen. Gelet daarop vindt [verweerster] het opmerkelijk dat [verzoeker] in de periode van 23 juni 2011 tot en met 28 mei 2013 in totaal een bedrag van € 130.500,00 heeft afgelost op de aflossingsvrije kredieten van de woning. Vooralsnog meent [verweerster] dat [verzoeker] nimmer van plan is geweest om de woning aan een derde te verkopen, maar net zo lang heeft gewacht tot het dieptepunt van de woningmarkt is bereikt, om vervolgens de woning toegedeeld te krijgen.
4.2.
Verder kan de door [verzoeker] genoemde beperkte aftrekbaarheid van de verschuldigde hypotheekrente volgens [verweerster] niet een gewichtige reden opleveren als bedoeld in artikel 3:174 BW. [verweerster] meent dat [verzoeker] wist, althans had behoren te weten, dat de hypotheekrente vanaf 2008 in zijn geval slechts voor 50% aftrekbaar is en mogelijk zelfs al in 2007, vanwege het feit dat [verweerster] op 1 mei 2007 elders is gaan wonen. Ook de in dit kader door [verzoeker] overgelegde verklaring van de accountant geeft niet aan dat deze situatie met ingang van het fiscale jaar 2012 is ontstaan. Volgens [verweerster] is het niet het geval dat de financiële positie van [verzoeker] tot een gewichtige reden leidt om onderhavig verzoek toe te wijzen. [verzoeker] voldoet weliswaar maandelijks een bedrag van € 3.858,00 aan hypotheekrente, maar betaalt geen vergoeding voor het gebruik van de woning. De netto hypotheeklast van [verzoeker] ligt volgens [verweerster] veel lager en bedraagt € 2.854,92 per maand. Daar komt bij dat [verzoeker] ongeveer het vijfvoudige verdient ten opzichte van het salaris van [verweerster] , en hij ondanks de situatie dat de hypotheekrenteaftrek beperkt is, toch in staat is gebleken om een bedrag van € 130.500,00 af te lossen. Voorts is [verzoeker] inmiddels bevrijd van de partneralimentatie. Een voorstel van [verweerster] om de woning te verhuren voor een bedrag voor ongeveer € 4.500,00 per maand heeft [verzoeker] afgewezen.
4.3.
Met betrekking tot het hanteren van een verkoopprijs die niet lager ligt dan
€ 1.222.000,00, heeft [verweerster] het volgende aangevoerd. Als de woning wordt verkocht voor een lager bedrag dan € 1.222.000,00 zal [verweerster] naar verwachting worden geconfronteerd met een restschuld, waar zij geen financiële ruimte voor heeft om deze te dragen, en waarbij het maar de vraag is of zij in aanmerking komt voor de fiscale regeling voor een restschuld. Volgens de berekeningen van de door [verweerster] ingeschakelde Registercontroller, de heer C.S.M. Gerritsen, heeft [verweerster] niet de financiële ruimte om de rente van een mogelijke restschuld te dragen. Als de verkoop van de woning tot een restschuld voor [verweerster] leidt, dan verwacht zij dat zij genoodzaakt zal zijn om een beroep op de schuldsanering te moeten doen, wat tot gevolg zal hebben dat zij haar functie als rechter in de sector bestuursrecht bij de rechtbank Rotterdam zal verliezen, vanwege het risico dat ligt in de sfeer van corrumpeerbaarheid. Ook zal [verweerster] dan genoodzaakt zijn om met de kinderen te moeten verhuizen, wat eveneens niet in hun belang is. Daar komt bij dat [verweerster] in voornoemde situatie ook met een restschuld van haar huidige woning in Rotterdam zal worden geconfronteerd, welk naar verwachting ongeveer € 160.000,00 zal bedragen. Vooralsnog zijn partijen een overeenkomst tot verkoop zonder tijdsbepaling aangegaan, waarbij afgesproken is dat een ieder gerechtigd is tot de helft van het resterende netto saldo van de verkoopopbrengst. [verweerster] meent dat er thans geen sprake is van een gerechtvaardigd belang om thans over te gaan tot toedeling van de woning aan [verzoeker] , danwel tot verkoop aan een derde, waarbij zij met een restschuld zal worden geconfronteerd met alle voornoemde gevolgen van dien. Gelet daarop is het volgens [verweerster] dan ook gerechtvaardigd om te wachten met de verkoop van de woning, tenzij de woning kan worden verkocht voor een koopprijs van € 1.222.000,00. Indien onderhavig verzoek wordt toegewezen dan is [verweerster] van mening dat de WOZ-waarde van € 845.000,00, zijnde een fiscale waarde, niet als uitgangspunt kan worden genomen, temeer daar zij meent dat deze taxatie niet op de juiste uitgangspunten is gebaseerd.

5.Beoordeling

5.1.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of er ingevolge artikel 3:174 BW een rechterlijke machtiging voor de woning, gelegen aan de [adres] , die gezamenlijk in eigendom toebehoort aan partijen, zal worden verleend, wegens gewichtige redenen dan wel ten behoeve van de voldoening van een voor rekening van de gemeenschap komende schuld, en/of te bepalen dat [verzoeker] gerechtigd is de onverdeelde helft van de woning van [verweerster] over te nemen voor de geschatte waarde daarvan (de rechtbank begrijpt dat wordt bedoeld de WOZ-waarde van € 845.000,00), al dan niet onder de voorwaarde dat de verkoopprijs van de woning niet lager zal zijn dan € 1.222.000,00.
5.2.
Ter zitting hebben partijen de door hen ingenomen stellingen nader onderbouwd – waar voor zover van belang op zal worden ingegaan – en hebben zij beide benadrukt dat zij zo snel mogelijk de woning wensen te verkopen om deze kwestie te kunnen afhandelen, zodat de afwikkeling van de echtscheiding tot een einde kan komen.
Beoordeling
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Duidelijk is dat sinds het moment dat partijen in het kader van de afwikkeling van hun echtscheiding de woning in 2007 te koop hebben gezet, de door partijen ingeschakelde makelaar geen bod van een potentiële koper heeft mogen ontvangen. Ook het meermalen naar beneden bijstellen van de vraagprijs, laatstelijk op 5 april 2012 tot € 1.295.000,00 heeft tot op heden niet mogen baten. Voor de beoordeling van onderhavig verzoek van [verzoeker] en het tegenverzoek van [verweerster] , acht de rechtbank het noodzakelijk dat eerst de actuele vrije verkoopwaarde van de woning inzichtelijk wordt gemaakt. De rechtbank is voornemens daartoe een deskundige te benoemen, die bij voorkeur ervaring heeft in het hogere segment van de woningmarkt in de omgeving van Utrecht. Naast het vaststellen van de actuele waarde van de woning, acht de rechtbank het voorts van belang dat de te benoemen deskundige – voor zover mogelijk – een inschatting maakt van de huidige situatie van de woningmarkt in het hogere segment en, of er binnen een termijn van vijf jaar een bod te verwachten valt. Gelet daarop heeft de rechtbank de volgende vraagstelling geformuleerd:
Wat is de actuele vrije verkoopwaarde van de woning aan de [adres] ?
Wat is de huidige situatie op de woningmarkt in Utrecht in het hogere segment?
Sinds het moment dat de woning te koop is aangeboden, is er geen bod ontvangen. Kunt u naar uw inschatting aangeven wat daar de reden van is en, of er binnen een termijn van vijf jaar wel een bod te verwachten valt?
Heeft u verder nog opmerkingen die relevant kunnen zijn?
5.4.
De rechtbank zal partijen gedurende een termijn van zes weken in de gelegenheid stellen om:
  • een voorstel te doen met betrekking tot de persoon van de te benoemen deskundige, waarbij de rechtbank benadrukt dat het in dit kader de voorkeur verdient dat partijen
  • zich uit te laten over de onder 5.3. genoemde vraagstelling;
  • zich uit te laten over de vraag voor wiens rekening de kosten van de te benoemen deskundige dienen te komen.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
draagt partijen op om uiterlijk op
27 augustus 2014de rechtbank, bij voorkeur
gezamenlijk, te berichten (t.a.v. de heer R.P.P. Roestenburg, H1-61, faxnr. 030-2233099) omtrent het overwogene in 5.4.;
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. Jongen en in het openbaar uitgesproken op
18 juli 2014. [1]

Voetnoten

1.WL/4193