In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2016 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een verzoekster en een verweerster, waarbij de verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.S. Lageman, de vernietiging van haar ontslag op staande voet heeft gevorderd. De verzoekster was in dienst bij de verweerster, een kinderopvangorganisatie, en had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die op 17 april 2016 van rechtswege zou eindigen. De verweerster heeft de arbeidsovereenkomst echter op 24 februari 2016 opgezegd, wat de verzoekster betwistte. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging niet rechtsgeldig was, omdat de verweerster geen toestemming van het UWV had verkregen en de verzoekster niet had ingestemd met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Hierdoor werd de opzegging vernietigd.
Daarnaast vorderde de verzoekster betaling van achterstallig loon en andere vergoedingen, waaronder vakantietoeslag en een specificatie van de gevorderde bedragen. De kantonrechter oordeelde dat de verweerster verplicht was om het loon aan de verzoekster te betalen tot de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 17 april 2016. De verweerster had erkend dat zij verschillende bedragen aan de verzoekster verschuldigd was, maar voerde aan dat zij financieel niet in staat was om te betalen. De kantonrechter wees de vorderingen van de verzoekster toe, met uitzondering van een deel van de vordering met betrekking tot overwerk, omdat de verzoekster onvoldoende bewijs had geleverd.
De kantonrechter heeft de verweerster ook veroordeeld tot het verstrekken van een schriftelijke specificatie van de gevorderde bedragen en heeft de proceskosten aan de verweerster opgelegd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de verweerster onmiddellijk aan de uitspraak moet voldoen, ook al kan zij in hoger beroep gaan.