11. Voor zover het in het plan bestemmingsplan opgenomen verbod op het gebruik van de gronden met de bestemming Natuur -1 voor andere dan in de planregels omschreven doelen en dus ook het verbod om ligplaats in te nemen moet worden beschouwd als een inmenging in de rechten als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM, dan stelt verweerder terecht dat dit verbod haar grondslag vindt in de Wro en het op grond van die wet door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro.Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1915) volgt dat dit verbod derhalve bij wet is voorzien en kan worden aangemerkt als noodzakelijk in het belang van het economisch welzijn van het land en de rechten en vrijheden van anderen. 11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder ook voldoende toegelicht dat de inbreuk op artikel 8 van het EVRM ook in het concrete geval van eiser niet onevenredig is met de daarmee te dienen doelen. Daarbij is van belang dat eiser zelf de keuze heeft gemaakt om zijn woonarken op deze locatie, midden een natuurgebied, af te meren zonder daarvoor over een vergunning of ontheffing te beschikken. Het had op de weg van eiser gelegen om nog voor het innemen van de ligplaats bij verweerder te informeren of dit was toegestaan. Het is geenszins onredelijk dat verweerder onder die omstandigheden het belang bij handhaving laat prevaleren boven het belang van eiser.
11. Eiser betoogt verder dat hij een bijzonder belang heeft bij een ligplaats op deze plek omdat hij longpatiënt is. Sinds hij de huidige ligplaats heeft ingenomen, ondervindt hij aanzienlijk minder klachten hiervan.
11. Verweerder betwist niet dat de nieuwe woonomgeving heeft geleid tot een afname van de longklachten van eiser, maar ziet hierin geen aanleiding om af te wijken van het handhavingsbeleid dat hij voor het gebied hanteert. Op basis van dit beleid is in 2012 een plan van aanpak opgesteld voor de op dat moment in het gebied rond [naam] bestaande overtredingen. In het plan van aanpak is, gelet op de voorgeschiedenis, een onderscheid gemaakt tussen de bestaande overtreders en nieuwe overtreders. Bij nieuwe overtredingen, zoals in dit geval, wordt zo spoedig mogelijk handhavend opgetreden.
11. De voorzieningenrechter acht dit beleid, dat gericht is op het strikter handhaven van de natuurbestemming ter plaatse, niet onredelijk. Zij ziet in hetgeen eiser over zijn gezondheid heeft gesteld geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder daarin aanleiding had moeten om af te wijken van zijn handhavingsbeleid.
11. Eiser stelt verder, naar de voorzieningenrechter begrijpt, dat het onevenredig is dat verweerder handhavend optreedt omdat de houding van verweerder ten aanzien van handhaving in dit gebied ambivalent is. Eiser leidt dit af uit het feit dat het enerzijds een jaar heeft geduurd voordat handhavend is opgetreden, terwijl verweerder anderzijds stelt dat bij nieuwe overtredingen juist strikt wordt gehandhaafd. Daarnaast wordt gemeten met twee maten omdat verweerder, naar hij ter zitting heeft toegelicht, in één geval wel een uitzondering heeft gemaakt waarbij niet handhavend wordt opgetreden.
11. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er, na de eerste melding dat de woonarken in het natuurgebied waren afgemeerd, op 18 juli 2014 proces-verbaal is opgemaakt. Eiser is al tijdens het afmeren mondeling aangesproken door handhavingsambtenaren en vervolgens door middel van een brief van 8 september 2014 gesommeerd te vertrekken. Doordat eiser na deze brief een gemachtigde heeft ingeschakeld en omdat het handhavingstraject moest worden afgestemd met ander bevoegde instanties, namelijk de provincie en Rijkswaterstaat, heeft de voorbereiding van het primaire besluit langer geduurd dan gebruikelijk.
Voor wat betreft de door hem gemaakte uitzondering heeft verweerder toegelicht dat het, anders dan bij eiser, gaat om een situatie die meer dan 20 jaar bestaat en valt onder het in 2012 opgestelde plan van aanpak.
11. De voorzieningenrechter ziet, gelet op de toelichting van verweerder, geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet overeenkomstig zijn handhavingsbeleid heeft gehandhaafd of dat handhavend optreden tegen eiser onevenredig is.
11. Eiser stelt verder dat in het gebied wel diverse andere ontwikkelingen worden toegestaan die niet goed zijn voor de natuur. Het gaat om masten voor telefoonverkeer, een energiecentrale en een woonwijk.
11. De voorzieningenrechter ziet ook in dit - niet nader onderbouwde - betoog van eiser geen aanleiding voor het oordeel dat handhavend optreden tegen eiser onevenredig is. Zij acht het voldoende aannemelijk dat het algemene belang bij natuurbehoud is gediend met handhavend optreden.
11. Hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd, leidt niet tot een vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Verweerder heeft de begunstigingstermijn met het besluit van 2 juni 2016 verlengd tot de uitspraak van de voorzieningenrechter. Om eiser nog voor het verstrijken van de begunstigingstermijn de gelegenheid te bieden om zelf aan de last te voldoen en verhaal van kosten te voorkomen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om, bij wijze van voorlopige voorziening, te bepalen dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot twee weken na de verzending van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
11. De voorzieningenrechter ziet, ondanks het feit dat er wel aanleiding is om de begunstigingstermijn te verlengen, ook in de voorzieningenprocedure geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.