ECLI:NL:RBMNE:2016:4227

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2622, 16/2620
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving van bestemmingsplan en ligplaatsenverordening voor woonarken in natuurgebied

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.K. Uppal, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, vertegenwoordigd door P.J. Goméz. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 19 mei 2016, waarin zijn bezwaar tegen een last onder dwangsom werd afgewezen. Eiser was gelast om zijn woonarken, die in strijd met het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' waren afgemeerd, te verwijderen. Eiser verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij meende dat handhaving in zijn geval onevenredig was en inbreuk maakte op zijn huisrecht zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De voorzieningenrechter overwoog dat er geen concreet zicht op legalisatie was en dat handhaving in het algemeen belang was. Eiser had zijn woonarken zonder vergunning afgemeerd in een natuurgebied, wat in strijd was met de geldende bestemmingsplannen en verordeningen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de inbreuk op het huisrecht van eiser niet onevenredig was, omdat het algemeen belang bij natuurbehoud zwaarder woog. Eiser had zelf de keuze gemaakt om zijn woonarken op deze locatie af te meren zonder voorafgaand te informeren naar de vergunningseisen.

De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en verlengde de begunstigingstermijn tot twee weken na de verzending van de uitspraak, zodat eiser de gelegenheid had om aan de last te voldoen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
Zaaknummers : UTR 16/2620 en UTR 16/2622

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.K. Uppal),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren, verweerder
(gemachtigde: P.J. Goméz).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2015 heeft verweerder eiser en [X] , onder aanzegging van bestuursdwang, gelast om de woonarken voor 1 december 2015 uit (de kreek van) [naam] te verwijderen en verwijderd te houden en de omgeving van de woonarken schoon en opgeruimd achter te laten. Bij besluit van 19 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser en [X] daartegen ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 2 juni 2016 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot de uitspraak van de voorzieningenrechter.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2016. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter is tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
Eiser heeft zijn woonarken op 11 juli 2014 aangemeerd in [naam] . Eerder had eiser een of meer van die woonarken aangemeerd in Amsterdam.
Bij brief van 2 november 2015 heeft verweerder verzoeker in kennis gesteld van zijn voornemen om handhavend op te treden. Eiser heeft daartegen een zienswijze ingediend. Dit heeft geleid tot de onder procesverloop genoemde besluitvorming.
4. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de woonarken in strijd met het bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied [woonplaats] ’ (het bestemmingsplan) en de Ligplaatsenverordening 2009 (de Ligplaatsenverordening) zijn afgemeerd. In het besluit is toegelicht dat er geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie omdat verweerder in verband met de natuurwaarden van het gebied niet bereid is om een afwijking van het bestemmingsplan dan wel een ontheffing van de Ligplaatsenverordening te vergunnen.
5. De gronden waar de woonarken zijn aangelegd hebben op grond van het bestemmingsplan de bestemming ‘Natuur -1’.
Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ligplaatsenverordening is het verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen in [naam] .
Tussen partijen is niet in geschil en ook de voorzieningenrechter stelt vast dat het (permanent) innemen van een ligplaats in ieder geval in strijd is met de bestemmingsomschrijving in artikel 17.1 van de planregels uit het bestemmingsplan en met artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ligplaatsenverordening.
6. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. In gevallen waarin het bestuursorgaan in dat kader redelijk te achten beleid voert, bijvoorbeeld inhoudend dat het bestuursorgaan de overtreder in bepaalde gevallen eerst waarschuwt en gelegenheid biedt tot herstel voordat het een handhavingsbesluit voorbereidt, dient het zich echter in beginsel aan dit beleid te houden. Dit laat onverlet dat het bestuursorgaan slechts onder bijzondere omstandigheden van het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom mag afzien. Dergelijke omstandigheden kunnen zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat, of als het opleggen van een dergelijke last zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat in die concrete situatie van het opleggen van die last behoort te worden afgezien.
7. Eiser betwist niet dat er geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie. Hij betoogt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat handhavend optreden in dit geval onevenredig is.
8. Eiser betoogt in dit verband in de eerste plaats dat het besluit een inbreuk maakt op zijn huisrecht, zoals omschreven in artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte nagelaten om op basis van eisers individuele situatie te beoordelen of handhavend optreden in dit geval onevenredig is. Eiser heeft in dit verband toegelicht dat hij in Amsterdam, waar hij drie studies volgt, dakloos is geworden en ook met zijn woonark niet langer ligplaats in kon nemen, en dat hij om die reden is uitgeweken naar de huidige ligplaats.
9. In het bestreden besluit is toegelicht dat het gebruiksverbod in het bestemmingsplan berust op een wettelijke grondslag, namelijk de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Dat handhaving ingrijpende consequenties heeft voor eiser en ingrijpt in zijn persoonlijke omstandigheden leidt echter niet tot de conclusie dat handhaving in dit geval onevenredig is. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het persoonlijke belang van eiser in dit geval moet wijken voor het algemene belang bij behoud van het natuurgebied. De afwezigheid van permanente bewoning is daarbij van groot belang.
10. Op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Op grond van het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
11. Voor zover het in het plan bestemmingsplan opgenomen verbod op het gebruik van de gronden met de bestemming Natuur -1 voor andere dan in de planregels omschreven doelen en dus ook het verbod om ligplaats in te nemen moet worden beschouwd als een inmenging in de rechten als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM, dan stelt verweerder terecht dat dit verbod haar grondslag vindt in de Wro en het op grond van die wet door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wro.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 13 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1915) volgt dat dit verbod derhalve bij wet is voorzien en kan worden aangemerkt als noodzakelijk in het belang van het economisch welzijn van het land en de rechten en vrijheden van anderen.
11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder ook voldoende toegelicht dat de inbreuk op artikel 8 van het EVRM ook in het concrete geval van eiser niet onevenredig is met de daarmee te dienen doelen. Daarbij is van belang dat eiser zelf de keuze heeft gemaakt om zijn woonarken op deze locatie, midden een natuurgebied, af te meren zonder daarvoor over een vergunning of ontheffing te beschikken. Het had op de weg van eiser gelegen om nog voor het innemen van de ligplaats bij verweerder te informeren of dit was toegestaan. Het is geenszins onredelijk dat verweerder onder die omstandigheden het belang bij handhaving laat prevaleren boven het belang van eiser.
11. Eiser betoogt verder dat hij een bijzonder belang heeft bij een ligplaats op deze plek omdat hij longpatiënt is. Sinds hij de huidige ligplaats heeft ingenomen, ondervindt hij aanzienlijk minder klachten hiervan.
11. Verweerder betwist niet dat de nieuwe woonomgeving heeft geleid tot een afname van de longklachten van eiser, maar ziet hierin geen aanleiding om af te wijken van het handhavingsbeleid dat hij voor het gebied hanteert. Op basis van dit beleid is in 2012 een plan van aanpak opgesteld voor de op dat moment in het gebied rond [naam] bestaande overtredingen. In het plan van aanpak is, gelet op de voorgeschiedenis, een onderscheid gemaakt tussen de bestaande overtreders en nieuwe overtreders. Bij nieuwe overtredingen, zoals in dit geval, wordt zo spoedig mogelijk handhavend opgetreden.
11. De voorzieningenrechter acht dit beleid, dat gericht is op het strikter handhaven van de natuurbestemming ter plaatse, niet onredelijk. Zij ziet in hetgeen eiser over zijn gezondheid heeft gesteld geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder daarin aanleiding had moeten om af te wijken van zijn handhavingsbeleid.
11. Eiser stelt verder, naar de voorzieningenrechter begrijpt, dat het onevenredig is dat verweerder handhavend optreedt omdat de houding van verweerder ten aanzien van handhaving in dit gebied ambivalent is. Eiser leidt dit af uit het feit dat het enerzijds een jaar heeft geduurd voordat handhavend is opgetreden, terwijl verweerder anderzijds stelt dat bij nieuwe overtredingen juist strikt wordt gehandhaafd. Daarnaast wordt gemeten met twee maten omdat verweerder, naar hij ter zitting heeft toegelicht, in één geval wel een uitzondering heeft gemaakt waarbij niet handhavend wordt opgetreden.
11. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er, na de eerste melding dat de woonarken in het natuurgebied waren afgemeerd, op 18 juli 2014 proces-verbaal is opgemaakt. Eiser is al tijdens het afmeren mondeling aangesproken door handhavingsambtenaren en vervolgens door middel van een brief van 8 september 2014 gesommeerd te vertrekken. Doordat eiser na deze brief een gemachtigde heeft ingeschakeld en omdat het handhavingstraject moest worden afgestemd met ander bevoegde instanties, namelijk de provincie en Rijkswaterstaat, heeft de voorbereiding van het primaire besluit langer geduurd dan gebruikelijk.
Voor wat betreft de door hem gemaakte uitzondering heeft verweerder toegelicht dat het, anders dan bij eiser, gaat om een situatie die meer dan 20 jaar bestaat en valt onder het in 2012 opgestelde plan van aanpak.
11. De voorzieningenrechter ziet, gelet op de toelichting van verweerder, geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet overeenkomstig zijn handhavingsbeleid heeft gehandhaafd of dat handhavend optreden tegen eiser onevenredig is.
11. Eiser stelt verder dat in het gebied wel diverse andere ontwikkelingen worden toegestaan die niet goed zijn voor de natuur. Het gaat om masten voor telefoonverkeer, een energiecentrale en een woonwijk.
11. De voorzieningenrechter ziet ook in dit - niet nader onderbouwde - betoog van eiser geen aanleiding voor het oordeel dat handhavend optreden tegen eiser onevenredig is. Zij acht het voldoende aannemelijk dat het algemene belang bij natuurbehoud is gediend met handhavend optreden.
11. Hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd, leidt niet tot een vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Verweerder heeft de begunstigingstermijn met het besluit van 2 juni 2016 verlengd tot de uitspraak van de voorzieningenrechter. Om eiser nog voor het verstrijken van de begunstigingstermijn de gelegenheid te bieden om zelf aan de last te voldoen en verhaal van kosten te voorkomen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om, bij wijze van voorlopige voorziening, te bepalen dat de begunstigingstermijn wordt verlengd tot twee weken na de verzending van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
11. De voorzieningenrechter ziet, ondanks het feit dat er wel aanleiding is om de begunstigingstermijn te verlengen, ook in de voorzieningenprocedure geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- verlengt de begunstigingstermijn tot twee weken na de dag van de verzending
van de uitspraak van de voorzieningenrechter;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M.M. van Amstel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.