ECLI:NL:RBMNE:2016:420

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2016
Publicatiedatum
29 januari 2016
Zaaknummer
C/16/370890 / HA ZA 14-467
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van assurantietussenpersoon bij advies over verzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 februari 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen WOO Onroerend Goed Beheer B.V. en de Coöperatieve Rabobank U.A. WOO vorderde schadevergoeding van Rabobank wegens een beroepsfout bij het adviseren over een opstalverzekering. De zaak draait om een pand dat WOO verhuurde aan een Chinees-Indisch restaurant, waarvoor Rabobank in 2002 bemiddelde bij het sluiten van een verzekering bij Interpolis. Na een brand in 2010 weigerde Interpolis uit te keren op basis van een preventieclausule. WOO had eerder al een vordering tegen Interpolis verloren en stelde nu dat Rabobank haar niet had geïnformeerd over de mogelijkheid van een verzekering zonder preventieverplichtingen.

De rechtbank oordeelde dat Rabobank niet had aangetoond dat een polis zonder garantieclausules een gangbaar product was en dat WOO niet had gevraagd om een dergelijke polis. De rechtbank concludeerde dat Rabobank mogelijk een beter advies had kunnen geven, maar dat dit niet voldoende was om te concluderen dat zij tekortgeschoten was in haar verplichtingen. De vordering van WOO werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van Rabobank, die op € 13.462,00 werden begroot. De rechtbank benadrukte dat de zorg die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht, niet betekent dat de beste of goedkoopste optie altijd geadviseerd moet worden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/370890 / HA ZA 14-467
Vonnis van 3 februari 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WOO ONROEREND GOED BEHEER B.V.,
gevestigd te Zeist en kantoorhoudend te Maarssen,
eiseres,
advocaat mr. J. Backx te Rotterdam,
procesadvocaat mr. E.J. Eijsberg te Capelle aan den IJssel,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
statutair gevestigd te Amsterdam, mede kantoorhoudende te Utrecht,
door fusie rechtsopvolgster onder algemene titel van de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK UTRECHT EN OMSTREKEN U.A.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. N.T.M. Verhoeven te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Woo en Rabobank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 juni 2015;
  • de akte na tussenvonnis van Woo met producties;
  • de antwoordakte van Rabobank met producties;
  • de akte uitlating producties van Woo met verdere producties;
  • de akte uitlating producties van Rabobank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Rabobank heeft op 22 januari 2016 in een akte mededeling gedaan van de rechtsopvolging als gevolg van fusie. Deze rechtsopvolging is in de kop van dit vonnis vermeld.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Deze zaak heeft betrekking op een pand in [vestigingsplaats] , dat Woo verhuurde aan een Chinees-lndisch restaurant. Rabobank heeft als assurantietussenpersoon van Woo in 2002 bemiddeld bij het sluiten van een opstalverzekering voor het pand bij Interpolis. In 2010 is het pand afgebrand. Interpolis heeft niet uitgekeerd met een beroep op een preventieclausule die Woo verplichtte om de afzuiginstallatie en de afvoerkanalen tweemaal per jaar te laten schoonmaken. De vordering van Woo tegen Interpolis is in twee instanties afgewezen.
2.2.
In deze procedure vordert Woo schadevergoeding van Rabobank wegens, kort gezegd, een beroepsfout. Over het verwijt met betrekking tot de tenaamstelling van de polis is al geoordeeld, en ook over het verwijt dat Rabobank Woo niet had geïnformeerd over de garantieclausules. Aan de orde is alleen nog de stelling van Woo dat zij in 2002 een verzekering had kunnen krijgen met vergelijkbare premie maar zonder preventieverplichtingen, en dat Rabobank een beroepsfout gemaakt heeft door haar in plaats daarvan de verzekering bij Interpolis te adviseren. De rechtbank heeft daarover geoordeeld dat een polis zonder garantieclausules maar met vergelijkbare premies voor Woo een beter product zou zijn geweest, en dat – als dat inderdaad mogelijk was geweest – het erop lijkt dat Rabobank haar daarover ten minste had moeten informeren.
2.3.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis niet geoordeeld dat Rabobank een fout gemaakt heeft door Woo geen beurspolis zonder preventieclausules voor te stellen, maar – voor het geval dat zou komen vast te staan – een aantal andere aspecten beoordeeld. Partijen zijn vervolgens in discussie gegaan over wat de rechtbank hier bedoeld heeft met ‘fout’. De rechtbank ziet daarin aanleiding om nogmaals in te gaan op het beoordelingskader.
2.4.
Een assurantietussenpersoon moet tegenover zijn opdrachtgever de zorg betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Het is zijn taak te waken voor de belangen van de verzekeringnemers bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen en van degenen die via hem een verzekering aanvragen. Hoever die taak gaat en wat die taak precies inhoudt, hangt mede af van de overeenkomst van opdracht die hij met zijn klant gesloten heeft. Over het algemeen wenden mensen zich tot een assurantietussenpersoon mede omdat zij advies wensen bij het vinden van een passende verzekering. Wat een passende verzekering is, hangt mede af van de wensen van de klant. Dat kunnen wensen zijn die deze heeft uitgesproken, maar ook aspecten waarvan de tussenpersoon redelijkerwijs moet begrijpen dat die voor hem van belang zijn. Het is denkbaar dat een klant ergens niet om vraagt, mogelijk omdat hij niet weet dat het bestaat, terwijl het wel bestaat en voor hem veel gunstiger is. Dat kan meebrengen dat de tussenpersoon hem daarover spontaan moet adviseren. Of dat zo is, hangt ervan af hoeveel gunstiger het product is, of er ook nadelen aan verbonden zijn, en ook in hoeverre het een gangbaar product is.
2.5.
Bij de beoordeling van beroepsaansprakelijkheid is verder van belang dat er altijd een zekere marge bestaat. De maatstaf is de zorg die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht, en niet of de beroepsbeoefenaar de best denkbare prestatie heeft geleverd. Een tussenpersoon maakt geen fout als hij zijn klant wel een passende maar niet de allerbeste of allergoedkoopste polis adviseert (behalve als hij dat uitdrukkelijk had toegezegd).
2.6.
Binnen dit kader heeft de rechtbank Woo de gelegenheid gegeven om met feitelijke gegevens (en zo mogelijk met stukken) te onderbouwen dat zij in 2002 voor het pand in [vestigingsplaats] daadwerkelijk een polis had kunnen krijgen zonder preventieverplichtingen maar met een vergelijkbare premie, en als het daarbij om een beurspolis ging, dat dit toen een reële optie was. Inmiddels is gebleken dat Woo inderdaad specifiek dacht aan een beurspolis. Partijen hebben het in het vervolg beiden alleen nog over beurspolissen en coassurantie gehad (waarbij zij het er nu over eens zijn dat althans in deze zaak beide termen door elkaar gebruikt kunnen worden). Ook de rechtbank zal het alleen nog hebben over beurspolissen.
2.7.
Woo heeft haar stelling nader onderbouwd met aanvullende verklaringen van de heren [A] van [bedrijf 1] en [B] van [bedrijf 2] , beiden beursmakelaar. Beiden verklaren dat zij het pand in [vestigingsplaats] , met daarin een Chinees restaurant, in 2002 maar ook daarna op de beurs hadden kunnen verzekeren, zonder garantieclausules, met een lagere premie dan op de polis bij Interpolis, ook wanneer het alleen om dit pand gegaan zou zijn. [A] verklaart daarbij nog dat hij nu de hele portefeuille van Woo op de beurs verzekerd heeft, tegen een lagere premie dan bij Interpolis. Dit laatste wordt bevestigd door stukken van de huidige verzekering, die bij de verklaring van [A] en bij de dagvaarding gevoegd waren. Rabobank heeft niet betwist dat de dekking van deze polis vergelijkbaar is met die bij Interpolis.
2.8.
Daartegenover heeft Rabobank een verklaring overgelegd van [C] van [bedrijf 3] (makelaars in assurantiën) van 4 september 2015. Deze verklaart dat een beurspolis voor een Chinees restaurant in principe mogelijk zou zijn geweest, afhankelijk van een inspectie of risico-inventarisatie, maar dat een slechte staat van onderhoud waarschijnlijk tot afwijzing zou hebben geleid. Daarnaast is een verklaring overgelegd van [D] van [bedrijf 4] van dezelfde datum. Deze verklaart dat ‘zware horeca’ zoals wokrestaurants moeilijk te verzekeren is vanwege het grote brandrisico (open vuur, veel vet), en dat het algemeen gebruikelijk is dat deze risico’s verzekerd worden tegen hoge premies en met preventievoorwaarden. Rabobank heeft verder nogmaals gewezen op een mail van [E] van [bedrijf 5] van 14 april 2010:
Chinese restaurants verzekeren zonder enige horeca-garantie zijn we in de markt nog niet tegengekomen.
2.9.
Partijen betwisten over en weer de betrouwbaarheid van de verklaringen die de ander in het geding gebracht heeft. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan die betrouwbaarheid te twijfelen. Wel van belang is dat het aan beide zijden voornamelijk bij meningen is gebleven. Met name aan de zijde van Woo zijn die wel heel concreet, en zij zijn onderbouwd met gegevens van de huidige verzekering van Woo. Daarbij is echter niet ingegaan op de staat van onderhoud van het pand in [vestigingsplaats] , waarvan Woo niet weerspreekt dat die zeer slecht was. De stukken vormen dus een aanwijzing dat een beurspolis voor het pand in [vestigingsplaats] mogelijk geweest zou zijn, zij het dat de staat van onderhoud mogelijk een probleem zou zijn geweest.
2.10.
Dat wil echter nog niet zeggen dat het een reële optie was. Volgens Woo zou het niet voor iedere beursmakelaar mogelijk geweest zijn om voor dit pand een beurspolis te sluiten:
Of de makelaar risico’s kan plaatsen is afhankelijk van verschillende factoren, onder meer het netwerk en de contacten van de makelaar bij verzekeraars, de status die de makelaar in de markt heeft opgebouwd, het vertrouwen dat verzekeraars in de makelaar hebben en de onderhandelingen die de makelaar voert (…). Niet elke makelaar is hetzelfde en niet elke makelaar zal bepaalde risico’s verzekerd kunnen krijgen of tegen dezelfde voorwaarden en premies. (…) Of een inspectie vereist wordt, is afhankelijk van onder meer de makelaar en de onderhandelingspositie die hij met verzekeraars heeft. Dit geldt ook voor wat betreft de premiehoogte en de vraag of er al dan geen nadere eisen gesteld moeten worden.
2.11.
Uit dit standpunt van Woo zelf volgt, dat het sluiten van een beurspolis voor dit pand, in deze staat van onderhoud, zonder garantieclausules, niet voor iedere beursmakelaar mogelijk geweest zou zijn. Voor welk deel van de beursmakelaars het mogelijk geweest zou zijn, blijkt niet. Uit dit standpunt kan dus niet worden afgeleid dat een beurspolis (zonder garantieclausules) een gangbaar product was, zodat het werkelijk als een reële optie beschouwd kan worden. Dat wordt bevestigd door het feit dat veel restaurants een gewone provinciale verzekering hebben met garantieclausules. Wanneer een beurspolis zonder garantieclausules (en met lagere premie) voor restaurants een reële mogelijkheid zou zijn, dan is moeilijk te verklaren dat er nog andere polissen op de markt zijn. Woo heeft zo’n verklaring in ieder geval niet gegeven.
2.12.
Uit de stellingen van Woo kan dus niet worden afgeleid dat een beurspolis zonder garantieclausules voor een pand in deze toestand een zo gangbaar product was, dat het als een reële optie beschouwd kon worden. Daar komt bij dat Woo ook niet gevraagd heeft om een polis zonder garantieclausules, of andere bijzondere mededelingen gedaan heeft die Rabobank ertoe hadden moeten brengen om daarnaar onderzoek te doen. Onder die omstandigheden kan gezegd worden dat Rabobank mogelijk een beter advies gegeven zou hebben als zij Woo een (beurs)polis zonder garantieclausules zou hebben geadviseerd, maar dat is niet voldoende voor de conclusie dat zij door het advies dat zij gegeven heeft, is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen.
2.13.
In haar laatste processtukken heeft Woo nog het standpunt ingenomen dat Rabobank niet alleen in 2002 een fout gemaakt heeft door haar niet een beurspolis zonder garantieclausules te adviseren, maar ook in de jaren daarna door haar niet te adviseren om alsnog over te stappen naar zo’n polis. Dit standpunt is voor het eerst, in één zin, ingenomen in de akte na tussenvonnis en daarna verder uitgewerkt in de akte uitlaten producties. Daarmee is het zo laat ingebracht dat het om redenen van een goede procesorde buiten beschouwing moet blijven. Overigens is, zoals hierboven al geoordeeld, onvoldoende onderbouwd dat Rabobank in 2002 een fout gemaakt heeft. Er zijn geen concrete omstandigheden aangevoerd waaruit voor de jaren daarna een andere beoordeling zou volgen. Ook om die reden zou dit standpunt moeten worden verworpen.
2.14.
Uit de stellingen van Woo kan dus niet worden afgeleid dat Rabobank door het advies dat zij gegeven heeft een beroepsfout gemaakt heeft. In het tussenvonnis is al geoordeeld dat Woo onvoldoende onderbouwd heeft dat Rabobank tekortgeschoten is in haar voorlichting over de preventieclausules, en dat niet aannemelijk is dat door de fout bij de tenaamstelling van de polis schade is ontstaan. De verwijten van Woo kunnen dus geen van alle leiden tot aansprakelijkheid van Rabobank, zodat Rabobank niet veroordeeld kan worden tot vergoeding van de schade. Dat wil zeggen dat de vraag of Woo ook eigen schuld heeft aan die schade (door voor de hand liggend onderhoud als het schoonmaken van de afzuiginstallatie achterwege te laten) niet beantwoord hoeft te worden.
2.15.
De vordering van Woo zal dus worden afgewezen. Woo zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht 3.829,00
- salaris advocaat
9.633,00(3,0 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 13.462,00
2.16.
Om organisatorische redenen heeft de rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, dit vonnis niet kunnen wijzen. Partijen zijn hiervan tijdig op de hoogte gesteld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt Woo in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 13.462,00,
3.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2016. [1]

Voetnoten

1.type: nig 4123