ECLI:NL:RBMNE:2016:4192

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
22 juli 2016
Zaaknummer
4229912 UC EXPL 15-9479
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande bedragen uit goederenkredietsovereenkomsten

In deze zaak vordert LaSer Nederland B.V. betaling van een openstaand bedrag van € 3.627,62 van gedaagde, die in persoon procedeert. De vordering is gebaseerd op twee goederenkredietovereenkomsten die zijn gesloten tussen LaSer en gedaagde. De eerste overeenkomst, gesloten op 8 januari 2009, betrof een krediet voor de aanschaf van een product bij It’s in Utrecht voor € 693,00, en de tweede overeenkomst, gesloten op 9 januari 2009, betrof een krediet voor de aanschaf van een product bij Media Markt voor € 1.199,00. Beide bedragen zijn niet tijdig betaald, waardoor de vordering is ontstaan. Gedaagde heeft aangevoerd dat de overeenkomsten niet door hem zijn gesloten, maar door derden die misbruik hebben gemaakt van zijn gegevens. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn verweer en dat de overeenkomsten door hem zijn gesloten. De kantonrechter heeft de hoofdsom van € 2.273,28 toegewezen, maar de gevorderde contractuele rente over de periode van 30 november 2011 tot 19 juni 2015 afgewezen, omdat LaSer niet heeft aangetoond dat zij gedaagde in die periode heeft aangemaand tot betaling. De kantonrechter heeft wel de vertragingsvergoeding toegewezen vanaf 8 juni 2015, de datum waarop gedaagde in verzuim is gekomen. Gedaagde is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4229912 UC EXPL 15-9479 CD/942
Vonnis van 25 mei 2016
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LaSer Nederland B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
verder ook te noemen LaSer,
eisende partij,
gemachtigde: deurwaarderskantoor Pruijn & Van den Bergh,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties van 19 juni 2015,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek.
1.2.
[gedaagde] heeft daarna niet voor dupliek geconcludeerd, hoewel hij daartoe behoorlijk in de gelegenheid is gesteld. Desgevraagd is hem in januari 2016 nog extra uitstel verleend voor de conclusie van dupliek, maar dat heeft uiteindelijk niet tot indiening van deze conclusie geleid.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald. Een nadien ingekomen verzoek om alsnog voor dupliek te mogen concluderen, is afgewezen.

2.De feiten

2.1.
Op 8 januari 2009 is tussen LaSer en “De heer [gedaagde] ” een schriftelijke overeenkomst van goederenkrediet (hierna: overeenkomst 1) gesloten voor de aanschaf van een product bij It’s in Utrecht voor een bedrag van € 693,00. Partijen zijn overeengekomen dat dit bedrag uiterlijk op 8 januari 2010 rentevrij door “De heer [gedaagde] ” zou worden voldaan. Na het sluiten van overeenkomst 1 zou eenmalig een bedrag van € 32,50 worden afgeschreven van de bankrekening van “De heer [gedaagde] ”, als vergoeding voor administratiekosten.
2.2.
Indien en voor zover het kredietbedrag niet op de genoemde datum op de rekening van LaSer zou zijn bijgeschreven, zou het worden geïncasseerd via een rentedragende creditcardrekening en zou over de nog niet betaalde bedragen alsnog vanaf de transactiedatum contractuele rente verschuldigd zijn. Aan deze creditcardrekening is een creditcard gekoppeld, een It’s Visa Card, met een bestedingslimiet van € 1.300,00, een (variabele) rente van 1,39% per maand en een (variabele) effectieve kredietvergoeding van 18% per jaar. Maandelijks dient 2% van het uitstaande saldo te worden afgelost.
2.3.
Op 9 januari 2009 is tussen LaSer en “De heer [gedaagde] ” een schriftelijke overeenkomst van goederenkrediet (hierna: overeenkomst 2) gesloten voor de aanschaf van een product bij Media Markt in Utrecht voor een bedrag van € 1.199,00. Partijen zijn overeengekomen dat dit bedrag uiterlijk op 9 juli 2010 rentevrij door “De heer [gedaagde] ” zou worden voldaan. Na het sluiten van overeenkomst 2 zou eenmalig een bedrag van € 59,95 worden afgeschreven van de bankrekening van “De heer [gedaagde] ”, als vergoeding voor administratiekosten.
2.4.
Indien en voor zover het kredietbedrag niet op de genoemde datum op de rekening van LaSer zou zijn bijgeschreven, zou het worden geïncasseerd via een rentedragende creditcardrekening en zou over de nog niet betaalde bedragen alsnog vanaf de transactiedatum contractuele rente verschuldigd zijn. Aan deze creditcardrekening is een creditcard gekoppeld, een PrimeLine Creditcard, met een bestedingslimiet van € 1.300,00, een (variabele) rente van 1,39% per maand en een (variabele) effectieve kredietvergoeding van 18% per jaar. Maandelijks dient 2% van het uitstaande saldo te worden afgelost.
2.5.
Het ingevolge overeenkomst 1 verschuldigde bedrag van € 693,00 is niet uiterlijk 8 januari 2010 aan LaSer betaald, zodat dit bedrag vermeerderd met de contractuele rente vanaf die dag is overgeheveld naar de creditcardrekening.
2.6.
Bij brief van 28 juni 2010 heeft [gedaagde] de volgende brief gezonden aan LaSer:

Ik [gedaagde] ben mijn schulden aan het inventariseren en wil u middels dit schrijven verzoeken mij een overzicht toe te sturen van de bij u openstaande vorderingen.
Graag zou ik deze per vordering gespecificeerd zin in:
A: hoofdsom
B: Kosten
C: Rente
2.7.
Het ingevolge overeenkomst 2 verschuldigde bedrag van € 1.199,00 is niet uiterlijk 9 juli 2010 aan LaSer betaald, zodat dit bedrag vermeerderd met de contractuele rente vanaf die dag is overgeheveld naar de creditcardrekening.
2.8.
Op overeenkomst 1 en overeenkomst 2 zijn de algemene voorwaarden van LaSer van toepassing. In deze algemene voorwaarden, waarin LaSer wordt aangeduid als “
Maatschappij” en “De heer [gedaagde] ” als “
Rekeninghouder” , is het volgende bepaald:

Artikel 10 – Betaling
(…)
10.6.
Ingeval van te late betaling van enig krachtens de Overeenkomst verschuldigd bedrag zal de Maatschappij (…) de Rekeninghouder (…) in gebreke stellen. Indien niet alsnog binnen de in de ingebrekestelling door de Maatschappij vermelde termijn voor nakoming het verschuldigde bedrag door de Maatschappij is ontvangen,[is]
de Rekeninghouder (…) een direct opeisbare vertragingsvergoeding verschuldigd over het te laat betaalde bedrag. De vertragingsvergoeding zal worden berekend over het bedrag van de te late betaling, met ingang van de dag na die waarop de in de ingebrekestelling genoemde termijn voor nakoming is verstreken. De vertragingsvergoeding wordt berekend op dagbasis en zal maximaal gelijk zijn aan de Kredietvergoeding die is bedongen in de Overeenkomst. De vertragingsvergoeding dient tegelijkertijd met de voldoening van het te laat betaalde bedrag te worden voldaan.
Artikel 11 – Beëindiging en vervroegde opeisbaarheid
11.1
De door de Rekeninghouder aan de Maatschappij uit hoofde van de overeenkomst verschuldigde bedragen zullen vervroegd opeisbaar zijn, indien en zodra de Rekeninghouder
a. gedurende tenminste twee maanden achterstallig is in de betaling van een door hem aan de Maatschappij verschuldigd vervallen termijnbedrag en, na door de Maatschappij in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de volledige nakoming van zijn verplichtingen ter zake;
(…).
2.9.
Er is op enig moment een achterstand van meer dan twee maanden ontstaan in de betaling van de op grond van overeenkomst 1 en overeenkomst 2 verschuldigde maandtermijnen. In verband daarmee heeft LaSer haar dossier over [gedaagde] op 30 november 2011 ter inning overgedragen aan haar gemachtigde.
2.10.
Bij brief van 1 juni 2015 heeft de gemachtigde van LaSer [gedaagde] gesommeerd om de ontstane betalingsachterstand, opgelopen tot € 2.271,42, uiterlijk op 6 juni 2015 te voldoen. De gemachtigde heeft [gedaagde] er daarbij op gewezen dat LaSer bij het uitblijven van betaling het gehele openstaande bedrag van € 3.606,33 zou opeisen. [gedaagde] heeft niet betaald.
2.11.
Bij brief van 8 juni 2015 heeft de gemachtigde van LaSer het gehele uitstaande saldo van € 3.615,38 opgeëist en heeft zij [gedaagde] gesommeerd dit bedrag uiterlijk op 13 juni 2015 te voldoen. De gemachtigde heeft [gedaagde] er daarbij op gewezen dat LaSer hem bij het uitblijven van betaling zou betrekken in een gerechtelijke procedure. [gedaagde] heeft niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
LaSer vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen om aan LaSer te voldoen € 3.627,62, te vermeerderen met primair de contractuele rente van 14% per jaar, subsidiair de wettelijke rente, over het totaalbedrag van € 3.627,62 vanaf 19 juni 2015 tot de voldoening, en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt LaSer dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen ingevolge de tussen partijen gesloten overeenkomst 1 en overeenkomst 2 door het op grond daarvan verschuldigde bedrag, ondanks sommaties, onbetaald te laten. Met betrekking tot de primair gevorderde contractuele rente van 14% per jaar wijst LaSer erop dat partijen een (variabele) effectieve kredietvergoeding overeen zijn gekomen. Die bedroeg destijds 18% per jaar en nu 14% per jaar.
3.3.
[gedaagde] heeft in zijn conclusie van antwoord aangevoerd dat overeenkomst 1 en overeenkomst 2 zijn gesloten door derden, die daarvoor misbruik hebben gemaakt van zijn personalia en bankgegevens. [gedaagde] heeft hieraan toegevoegd dat hij hiervan in april 2010 aangifte heeft gedaan bij de politie. Hij heeft geen stukken ter onderbouwing van dit verweer in het geding gebracht. Wel heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij in 2013 is gedagvaard in een vergelijkbare kwestie, met zaaknummer 832352 UC EXPL 12-14557. [gedaagde] heeft verwezen naar het in die zaak door hem gevoerde verweer, dat volgens hem ook in deze zaak relevant is. Overigens heeft [gedaagde] aangevoerd dat zijn inkomsten sinds 1998 lager zijn dan het wettelijk bestaansminimum. In geval van een veroordeling zou hij graag gebruik willen maken van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP).
3.4.
LaSer heeft naar aanleiding van dit verweer bij conclusie van repliek betoogd dat [gedaagde] haar en/of haar gemachtigde nooit eerder heeft laten weten dat bij het sluiten van overeenkomst 1 en overeenkomst 2 misbruik zou zijn gemaakt van zijn personalia en bankgegevens, en ook niet dat hij daar in april 2010 aangifte van zou hebben gedaan. LaSer is ook niet bekend met de door [gedaagde] genoemde zaak uit 2013. Volgens LaSer had van [gedaagde] mogen worden verwacht dat hij een en ander eerder naar voren had gebracht en ook dat hij zijn verweer zou hebben onderbouwd met stukken. Bij gebreke daarvan betwist LaSer de juistheid van dit verweer, dat zij overigens niet kan rijmen met de inhoud van zijn brief van 28 juni 2010. [gedaagde] heeft bij die brief een kopie van zijn paspoort gevoegd en LaSer heeft daarover opgemerkt dat het hetzelfde paspoort betreft als dat waarvan zij bij het sluiten van overeenkomst 1 en overeenkomst 2 een kopie heeft gemaakt. LaSer heeft voorts gesteld dat de aangevoerde omstandigheid dat de inkomsten van [gedaagde] lager zijn dan het wettelijk bestaansminimum, volgens haar niet afdoet aan zijn gehoudenheid zijn schuld aan LaSer in te lossen. Zij heeft daaraan toegevoegd dat [gedaagde] zich voor het treffen van een betalingsregeling kan wenden tot haar gemachtigde.
3.5.
[gedaagde] heeft hier niet meer op gereageerd.

4.De beoordeling

4.1.
Het is de kantonrechter ambtshalve bekend dat LaSer geen partij is geweest in de zaak met zaaknummer 832352 UC EXPL 12-14557. Zoals LaSer ook heeft betoogd, kent zij de in die zaak door [gedaagde] betrokken stellingen en de daarin overgelegde stukken niet. Het had daarom op de weg van [gedaagde] gelegen om het toen gevoerde verweer in de nu aanhangige zaak nog eens expliciet te herhalen, en/of de stukken uit die zaak nu nog eens in het geding te brengen, zodat LaSer daar kennis van had kunnen nemen en daarop had kunnen reageren. Nu [gedaagde] dat niet heeft gedaan, kan de kantonrechter geen rekening houden met stellingen en stukken uit die oude zaak. Hij dient zich te beperken tot wat hem in de nu voorliggende zaak ter kennis is gekomen.
4.2.
[gedaagde] heeft in deze zaak aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen, omdat overeenkomst 1 en overeenkomst 2 niet door hem zouden zijn gesloten. In reactie op dat verweer heeft LaSer de brief van 28 juni 2010 in het geding gebracht. [gedaagde] heeft hier op zijn beurt niet meer op gereageerd, zodat het ervoor moet worden gehouden dat hij de brief van 28 juni 2010 zelf heeft geschreven en – met een kopie van zijn paspoort daarbij gevoegd – aan LaSer heeft verzonden. Als gevolg daarvan moet er ook van worden uitgegaan dat [gedaagde] in 2010 (meende dat hij) schulden had bij LaSer. Dat valt, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te rijmen met zijn verweer dat hij overeenkomst 1 en overeenkomst 2 niet zou hebben gesloten. De kantonrechter neemt daarom als vaststaand aan dat [gedaagde] “De heer [gedaagde] ” is en dat overeenkomst 1 en overeenkomst 2 door [gedaagde] zelf zijn gesloten. De kantonrechter neemt daarbij ook in beschouwing dat de onder overeenkomst 1 en overeenkomst 2 gezette handtekening overeen lijkt te komen met de onder de brief van 28 juni 2010 gezette handtekening – die dus geacht moet worden te zijn gezet door [gedaagde] zelf – én met de onder de conclusie van antwoord gezette handtekening – die ook door [gedaagde] is gezet.
4.3.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog dat hij op dit punt niet anders zou hebben geoordeeld, ingeval [gedaagde] in deze procedure zijn in de oude procedure gevoerde verweer had herhaald. Ook dan zou de kantonrechter hebben moeten concluderen dat overeenkomst 1 en overeenkomst 2 door [gedaagde] zelf zijn gesloten. Het is de kantonrechter ambtshalve bekend dat [gedaagde] in de oude procedure een proces-verbaal van aangifte van 30 mei 2009 (dus niet 2010, zoals hij nu heeft aangevoerd) in het geding heeft gebracht. In dat proces-verbaal is opgenomen dat [gedaagde] zijn persoonlijke bezittingen tussen 12 februari 2009 en 7 mei 2009 had opgeslagen, en dat deze bleken te zijn ontvreemd toen hij ze tussen 7 mei 2009 en 10 mei 2009 wilde ophalen. Toen [gedaagde] vervolgens op 29 mei 2009 zijn bankafschriften bekeek, ontdekte hij daarop verschillende transacties die hij niet kende en die volgens hem niet door hem waren gedaan, aldus het proces-verbaal van aangifte. Hieruit volgt dat in januari 2009, toen overeenkomst 1 en overeenkomst 2 zijn gesloten, geen sprake was van vermissing.
4.4.
Nu als vaststaand moet worden aangenomen dat overeenkomst 1 en overeenkomst 2 door [gedaagde] zelf zijn gesloten, komt de kantonrechter toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering van LaSer.
4.5.
De kantonrechter overweegt dat op overeenkomst 1 en overeenkomst 2 de Wet op het Consumentenkrediet (Wck) van toepassing is, zoals deze tot 25 mei 2011 gold, aangezien het consumentenkredietovereenkomsten betreft die voor 25 mei 2011 tot stand zijn gekomen.
Daaruit volgt dat de kantonrechter overeenkomst 1 en overeenkomst 2 ambtshalve dient te toetsen.
4.6.
In verband hiermee is relevant dat uit de door LaSer in het geding gebrachte stukken kan worden afgeleid dat haar vordering feitelijk bestaat uit drie onderdelen:
- een hoofdsom van € 2.273,28, namelijk de op 30 november 2011 bestaande restant kredietsom en de tot die dag daarover verschenen (variabele) rente,
- een rentedeel van € 1.354,34, zijnde de van 30 november 2011 tot aan 19 juni 2015 over de hoofdsom verschenen (variabele) contractuele rente, en
- de over het totale gevorderde bedrag van (€ 2.273,28 + € 1.354,34 =) € 3.627,62 gevorderde rente (primair de contractuele rente en subsidiair de wettelijke rente) vanaf 19 juni 2015 tot de voldoening.
4.7.
De genoemde datum van 30 november 2011 is de datum waarop LaSer het dossier heeft overgedragen aan haar gemachtigde. De genoemde datum van 19 juni 2015 is de dag waarop LaSer is overgegaan tot dagvaarding. Andere relevante data in dit verband zijn 1 juni 2015, de datum waarop [gedaagde] door de gemachtigde in gebreke is gesteld, 7 juni 2015, de datum waarop [gedaagde] in verzuim is gekomen, en 8 juni 2015, de datum waarop het gehele uitstaande bedrag vervroegd is opgeëist.
4.8.
LaSer heeft onweersproken gesteld dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichting ingevolge de hem verstrekte kredietfaciliteit. De kantonrechter zal de hoofdsom van € 2.273,28 toewijzen. Gelet op hetgeen partijen overeen zijn gekomen, wat op dit punt niet afwijkt van hetgeen in de Wck is bepaald, was LaSer immers gerechtigd om gedurende de looptijd van overeenkomst 1 en overeenkomst 2 de overeengekomen rente in rekening te brengen.
4.9.
LaSer vordert € 1.354,34 aan over de hoofdsom verschenen (variabele) contractuele rente in de periode van 30 november 2011 tot aan 19 juni 2015. Gelet op hetgeen partijen overeen zijn gekomen, was LaSer in beginsel gerechtigd om ook na 30 november 2011 die hoge rente in rekening te brengen. Toch oordeelt de kantonrechter in dit geval anders.
4.10.
Gesteld noch gebleken is namelijk waarom drie en een half jaar aan tijd is verstreken tussen de overdracht van het dossier van [gedaagde] aan de gemachtigde van LaSer op 30 november 2011 en diens ingebrekestelling op 1 juni 2015, gevolgd door vervroegde opeising. Ook is gesteld noch gebleken of [gedaagde] in de tussentijd al dan niet is aangemaand tot betaling. Die onduidelijkheid moet LaSer worden tegengeworpen, ook omdat uit het als productie 6 bij dagvaarding overgelegde overzicht moet worden afgeleid dat [gedaagde] sinds 30 november 2011 geen gebruik meer heeft gemaakt van de kredietfaciliteit, en niet kan worden uitgesloten dat de kredietfaciliteit feitelijk is beëindigd op het moment dat LaSer het dossier heeft overgedragen aan haar gemachtigde. De kantonrechter acht het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat LaSer thans, zonder enige uitleg te verstrekken waar dat wel van haar had mogen worden verwacht, over deze periode aanspraak maakt op de overeengekomen contractuele rente. De kantonrechter zal dit deel van de vordering daarom afwijzen.
4.11.
Uit de vordering blijkt dat LaSer ook vergoeding van contractuele rente wenst over de periode vanaf het verzuim. De kantonrechter overweegt dat LaSer in artikel 10 van de algemene voorwaarden een vertragingsvergoeding heeft bedongen over het bedrag van de te late betaling, met ingang van de dag na die waarop de in de ingebrekestelling genoemde termijn voor nakoming is verstreken, dat wil zeggen vanaf de dag na die waarop het verzuim is ingetreden, dus vanaf 8 juni 2015. Ingevolge artikel 34 sub b Wck is een dergelijke vertragingsvergoeding toelaatbaar. De ingebrekestelling ziet op een bedrag van € 2.271,42 zodat de vertragingsvergoeding over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 8 juni 2015. Als einddatum voor deze vertragingsvergoeding zal de kantonrechter ook uitgaan van deze datum 8 juni 2015, aangezien op die datum het totaal verschuldigde bedrag is opgeëist, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de kredietovereenkomst toen is geëindigd, voor zover die al niet op 30 november 2011 was geëindigd.
4.12.
Wat betreft de gevorderde rente over de periode na 8 juni 2015 overweegt de kantonrechter dat uit de artikelen 10 en 11 van de algemene voorwaarden niet volgt dat LaSer aanspraak kan maken op de vertragingsvergoeding, nadat het totaal verschuldigde bedrag is opgeëist, en de kredietovereenkomst dus is geëindigd. LaSer heeft voor de periode vanaf 19 juni 2015 subsidiair de wettelijke rente gevorderd, zodat deze vanaf 19 juni 2015 over de hoofdsom zal worden toegewezen.
4.13.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van LaSer worden begroot op:
- dagvaarding € 94,19
- griffierecht € 466,00
- salaris gemachtigde €
350,00(2 punten x tarief € 175,00)
Totaal € 910,19
4.14.
Tot slot overweegt de kantonrechter nog het volgende. [gedaagde] heeft de wens geuit om in geval van een veroordeling toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. De kantonrechter kan hier in het kader van deze procedure echter niet over beslissen. [gedaagde] kan zich wenden tot één van de hierop ingerichte instellingen zoals bijvoorbeeld de afdeling schuldhulpverlening van zijn gemeente, die hem ook een overzicht kan verstrekken van alle stukken die bij een schuldsaneringsverzoek moeten worden gevoegd.

5.Beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan LaSer tegen bewijs van kwijting te betalen € 2.273,28, vermeerderd met de contractuele rente van 14% per jaar over € 2.271,42, gerekend over de dag 8 juni 2015, en vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.273,28 van 19 juni 2015 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van LaSer, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 910,19, waarin begrepen € 350,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2016.