ECLI:NL:RBMNE:2016:4188

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
22 juli 2016
Zaaknummer
C/16/395041 / HA ZA 15-552
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijwaringsincident met onvoldoende belang en herstel van eerder incidenteel vonnis niet aan de orde

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een vrijwaringsincident dat door [naam] is ingediend tegen [eiser]. De rechtbank heeft op 20 januari 2016 uitspraak gedaan in het incident, waarbij het belang van [naam] bij het vrijwaringsincident onvoldoende werd geacht. De procedure is voortgekomen uit een eerder vonnis van 11 november 2015, waarin [naam] was toegestaan om Vivat N.V. te dagvaarden. [naam] heeft vervolgens Vivat en Reaal Schadeverzekeringen N.V. gedagvaard, maar de rechtbank oordeelde dat de dagvaarding van Reaal in het vrijwaringsincident overbodig was geworden, omdat [naam] al een dagvaarding had gedaan. De rechtbank heeft het verzoek van [naam] om Reaal in vrijwaring te betrekken afgewezen, omdat er geen sprake was van een gebrek in het eerdere vonnis en de voorgestelde aanpassing zou leiden tot complicaties. De rechtbank heeft [naam] in de proceskosten van het incident veroordeeld, omdat zij de in het ongelijk gestelde partij was. De hoofdzaak zal verder worden behandeld in een comparitie, waarbij partijen worden uitgenodigd om inlichtingen te geven en te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een minnelijke regeling. De rechtbank heeft de zitting gepland voor een nog te bepalen datum.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/395041 / HA ZA 15-552
Vonnis in incident van 20 januari 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. F.C. Schirmeister te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
[naam] GROEP N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.R. Meelker te Amersfoort.
Partijen zullen hierna [eiser] en [naam] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het incident van 11 november 2015, dat hierna zal worden aangeduid als het eerste incident,
  • de conclusie van antwoord, tevens (nieuwe) incidentele conclusie tot herstel van de oproeping in vrijwaring, van [naam] ,
  • de antwoordconclusie van [eiser] in het (nieuwe) incident, dat hierna zal worden aangeduid als het tweede incident
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het tweede incident.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis in het eerste incident heeft de rechtbank [naam] toegestaan Vivat N.V. (hierna: Vivat) te dagvaarden tegen de terechtzitting van 2 december 2015.
2.2.
Op 23 november 2015 heeft [naam] Vivat Verzekeringen N.V. (hierna: Vivat) en Reaal Schadeverzekeringen N.V. (hierna: Reaal) gedagvaard tegen 2 december 2015. [naam] heeft Vivat en Reaal bij die gelegenheid het volgende aangezegd:

dat bij vonnis van Rechtbank Midden-Nederland, afdeling civiel recht, locatie Utrecht d.d. 11 november 2015 (…), tussen[eiser]en[naam] Groep NVgewezen, is gelast, datVivat Verzekeringen NVtegen 2 december 2015, op verzoek van[naam] Groep NV, zal worden gedagvaard om voor dezelfde rechtbank te verschijnen teneinde op de eis in vrijwaring te antwoorden en voort te procederen;
En:

dat abusievelijk Vivat Verzekeringen NV als rechtsopvolgster vanReaal Schadeverzekeringen NVis aangeduid in de processtukken van het incident, op basis waarvan Vivat Verzekeringen NV in vrijwaring kon worden opgeroepen, hetgeen hierbij alsmede via een nieuwe incidentele vordering zal worden hersteld;

3.De tweede incidentele vordering

3.1.
[naam] vordert dat haar bij tweede incidenteel vonnis dan wel bij tussenvonnis alsnog wordt toegestaan om Reaal te dagvaarden in vrijwaring, onder de bepaling dat de dagvaarding reeds heeft plaatsgevonden.
3.2.
[naam] onderbouwt deze vordering met de stelling dat zij bevoegd is een nieuw incident op te werpen en toestemming te vragen om Reaal te mogen dagvaarden in vrijwaring, maar dat dit de nodige vertraging met zich brengt in de hoofdzaak. In plaats daarvan zou de rechtbank het incidenteel vonnis van 11 november 2015 ook kunnen herstellen of aanpassen, in die zin dat in plaats van Vivat Reaal dient te worden gelezen, aldus [naam] . Het lijkt haar echter praktischer als de rechtbank, met het oog op de voortgang van de procedure in de hoofdzaak, een (ambtshalve) tussenvonnis zal wijzen in de hoofdzaak (waarin de rechtbank dan een comparitie na antwoord zal gelasten), en dat de rechtbank dan in dat tussenvonnis tevens zal bepalen dat het [naam] – achteraf bezien – is toegestaan Reaal te dagvaarden in vrijwaring in plaats van Vivat, onder de bepaling dat de dagvaarding reeds op 23 november 2015 heeft plaatsgevonden.
3.3.
[eiser] voert gemotiveerd verweer. Hij wijst erop dat de rechtbank [naam] bij vonnis van 11 november 2015 slechts heeft toegestaan om Vivat in vrijwaring te betrekken, zodat zij op basis van dat vonnis Reaal niet in vrijwaring kan dagvaarden. Van herstel van het vonnis van 11 november 2015 kan volgens [eiser] geen sprake zijn, aangezien aan dat vonnis geen gebrek kleeft. [eiser] concludeert tot afwijzing van de tweede incidentele vordering.

4.De beoordeling in het tweede incident

4.1.
De rechtbank overweegt dat [naam] , zoals zij heeft gesteld, bevoegd is tot het opwerpen van het tweede vrijwaringsincident. Zij heeft dit incident immers tijdig opgeworpen, namelijk ex artikel 210 lid 1 Rv voor alle weren, op de voor de conclusie van antwoord bepaalde datum. Uit de in het geding gebrachte stukken volgt bovendien dat Reaal krachtens haar rechtsverhouding tot [naam] , namelijk als (een van de) rechtsopvolgsters van de assuradeur die de rechtsvoorgangster van [naam] dekking bood voor de schade van [eiser] , verplicht is om (een deel van) de nadelige gevolgen van een eventuele veroordeling van [naam] in de hoofdzaak te dragen. Hoewel dit in beginsel voldoende is voor toewijzing van de incidentele vordering, oordeel de rechtbank in dit geval toch anders.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de tweede incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat [naam] , die reeds is overgegaan tot dagvaarding van Reaal, onvoldoende belang heeft bij het daarna ingestelde vrijwaringsincident, dat door die dagvaarding immers feitelijk overbodig was geworden. Een voegingsincident had in die context meer voor de hand gelegen. Bovendien is de rechtbank, anders dan [naam] , van oordeel dat van herstel of aanpassing van het vonnis van 11 november 2015 geen sprake kan zijn, nu geen sprake is van een daaraan klevend gebrek of kennelijke verschrijving. Overigens zou de door [naam] voorgestelde aanpassing, inhoudend dat in plaats van Vivat Reaal dient te worden gelezen, leiden tot een nieuwe complicatie. [naam] heeft immers ook Vivat gedagvaard, zodat het gevolg van aanpassing van het vonnis van 11 november 2015 is dat Vivat dan zonder daartoe strekkend vonnis in vrijwaring is betrokken.
4.3.
[naam] zal in de proceskosten van het tweede incident worden veroordeeld, niet alleen omdat zij de in het ongelijk gestelde partij is, maar ook omdat incidentele vorderingen ingevolge artikel 208 lid 3 Rv zoveel mogelijk tegelijk moeten worden ingesteld. Gesteld noch gebleken is dat in dit geval sprake is van een uitzondering op grond waarvan [naam] niet al in het eerste incident had kunnen vorderen (ook) Reaal in vrijwaring te mogen betrekken, zodat de kosten van het tweede incident nodeloos zijn gemaakt. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 452,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beoordeling in de hoofdzaak

5.1.
De rechtbank zal een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. In dat verband wordt nog het volgende overwogen.
5.2.
Uit de beoordeling in het tweede incidenten volgt dat [naam] alleen Vivat in vrijwaring heeft betrokken en dat zij Reaal in een zelfstandige procedure heeft betrokken. Van voeging van die laatste procedure met de hoofdzaak tussen [eiser] en [naam] , ex artikel 222 Rv, kan geen sprake meer zijn, omdat [naam] in de procedure tegen [eiser] reeds de conclusie van antwoord heeft genomen (zie artikel 222 lid 2 Rv in samenhang met artikel 220 lid 2 en lid 3 Rv). Het voorgaande staat echter niet in de weg aan een informele rolvoeging van de drie procedures. De rechtbank erkent het belang van een verdere gezamenlijke behandeling van de hoofdzaak tussen [eiser] en [naam] , de vrijwaringszaak tussen [naam] en Vivat en de zelfstandige zaak tussen [naam] en Reaal en zal daarom ambtshalve overgaan tot een dergelijke voeging. De procedure van [naam] tegen Vivat en Reaal zijn verwezen naar de rolzitting van 27 januari 2016 voor het nemen van de conclusies van antwoord. Nadat die in het geding zullen zijn gebracht, zal één gezamenlijke comparitie worden bepaald.
5.3.
Elk van partijen wordt in dat verband verzocht uiterlijk twee weken voor de zittingsdatum aan de rechter (t.a.v. de roladministratie) en aan de wederpartij toe te zenden (kopieën van) de bescheiden (voor zover nog niet in het geding gebracht) waarop zij ter comparitie een beroep wenst te doen (zie artikel 2.9 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken).
5.4.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
5.5.
De behandeling van de zaak ter comparitie zal in beginsel de volgende onderwerpen bevatten. De rechter zal beginnen met een aantal formaliteiten. Vervolgens zal de rechter zo nodig vragen stellen over de feiten en over de standpunten van partijen waarin inzicht moet bestaan om tot een oordeel te kunnen komen.
5.6.
Ter comparitie zal niet de gelegenheid worden geboden om te pleiten, waarbij onder pleiten wordt verstaan het juridisch beargumenteren van de zaak aan de hand van een voorbereide, uitgeschreven pleitnotitie.
5.7.
Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn.
5.8.
Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen.
5.9.
Partijen moeten er op voorbereid zijn, dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen.
5.10.
De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt [naam] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 452,00,
in de hoofdzaak
6.3.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank in het gerechtsgebouw te Utrecht aan Vrouwe Justitiaplein 1 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd, waarop ook de procedures tussen [naam] en Vivat en tussen [naam] en Reaal zullen worden behandeld,
6.4.
bepaalt dat [eiser] dan in persoon aanwezig moet zijn en dat [naam] dan vertegenwoordigd moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
6.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
24 februari 2016voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de zes maanden vanaf de opgave, bij welke opgave ten minste vijftien dagdelen vrij dienen te worden gelaten, waarop de comparitie kan plaatsvinden, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
6.6.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
6.7.
bepaalt dat het tijdstip van de comparitie na vaststelling daarvan in beginsel niet zal worden gewijzigd,
6.8.
wijst partijen erop, dat voor de zitting twee uur zal worden uitgetrokken,
6.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2016. [1]

Voetnoten

1.type: CD4485