ECLI:NL:RBMNE:2016:4185

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2016
Publicatiedatum
22 juli 2016
Zaaknummer
C/16/383697 / HA ZA 15-31
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door brand in bedrijfsunit

In deze zaak vorderde [bedrijf 1] schadevergoeding van [gedaagden] en [gedaagde 3] wegens schade door een brand die op 15 juli 2013 ontstond in een garagebedrijf dat door [gedaagde 3] werd geëxploiteerd. De brand resulteerde in schade aan de bedrijfsruimtes van [bedrijf 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de oorzaak van de brand niet kon worden vastgesteld, en dat er onvoldoende bewijs was dat [gedaagden] of [gedaagde 3] een zorgvuldigheidsnorm hadden geschonden. [bedrijf 1] stelde dat de brand was ontstaan door een gebrek aan voorzieningen in het pand en onzorgvuldig handelen van [gedaagde 3]. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijs was dat de brand was veroorzaakt door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen of onzorgvuldig handelen van [gedaagde 3]. De vorderingen van [bedrijf 1] werden afgewezen, en [bedrijf 1] werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank concludeerde dat de aansprakelijkheid van [gedaagden] en [gedaagde 3] niet was komen vast te staan, en dat de schade niet het gevolg was van een schending van de zorgvuldigheidsnormen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
Vonnis in hoofdzaak en in vrijwaring van 22 juni 2016
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/16/383697 / HA ZA 15-31 van
1. de vennootschap onder firma
[bedrijf 1] IJSKIOSK V.O.F.,
gevestigd te [woonplaats] , gemeente Utrecht,
2.
[eiser],
wonende te [woonplaats] , gemeente Utrecht,
3.
[eiseres],
wonende te [woonplaats] , gemeente Utrecht,
eisers, hierna (gezamenlijk) te noemen [bedrijf 1] ,
advocaat mr. B.M.E. Drykoningen te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente Utrecht,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden 1 en 2, hierna (gezamenlijk) te noemen [gedaagden] ,
advocaat mr. B. van Eijk te Woerden,

3.[gedaagde 3] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde 3, hierna te noemen [gedaagde 3] ,
advocaat mr. J. Cortet te Utrecht,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer C/16/390818 / HA ZA 15-372 van

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden, hierna (gezamenlijk) te noemen [gedaagden] ,
advocaat mr. B. van Eijk te Woerden,
tegen
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers, hierna te noemen [gedaagde 3] ,
advocaat mr. J. Cortet te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 mei 2015 waarbij een comparitie van partijen is gelast in de hoofdzaak;
  • het tussenvonnis van 15 juli 2015 waarin een comparitie van partijen is gelast in de vrijwaringszaak;
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen, gehouden in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak op 2 september 2015;
  • de akte van [bedrijf 1] van 16 september 2015;
  • de akte van [gedaagden] van 16 september 2015;
  • de akte van [gedaagde 3] van 29 september 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[bedrijf 1] is eigenaar van bedrijfsruimtes aan de [adres] . De bedrijfsruimtes maken deel uit van een bedrijvenverzamelgebouw. [gedaagden] is eigenaar van naastgelegen bedrijfsruimtes aan de [adres] .
2.2.
Op 15 juli 2013 is brand ontstaan in het bedrijfspand [adres] . Dat bedrijfspand werd destijds door [gedaagden] verhuurd aan [gedaagde 3] , die er een garagebedrijf exploiteerde.
Bij de brand is schade ontstaan aan het bedrijfspand van [bedrijf 1] , zowel door het overslaan van de brand als door rookontwikkeling en bluswater.
2.3.
In een onderzoeksrapport van Interseco van 30 augustus 2013 is op grond van tactisch onderzoek naar de oorzaak van de brand onder meer het volgende neergelegd.
Als weergave van een gesprek met de heer [X] :
1. Op maandag 15 juli 2013 rond 19.00 uur was hij in [woonplaats] om zijn auto te wassen bij garagebedrijf [naam] . Hij reed daarna tussen de bedrijfsgebouwen door en kwam aan de [adres] , toen hij enorm veel rook en vuur zag komen uit een bedrijfsunit, zijnde een autobedrijf.
2. Hij is daar toen direct gestopt en zag dat er een man (van Turkse afkomst) binnen was, terwijl het gehele autobedrijf volgens hem al in lichtelaaie stond. De vlammen kwamen, achter in de bedrijfsruimte, tot aan het plafond en sloegen vervolgens naar buiten doordat de roldeur openstond.
3. De man binnen heeft hij gesommeerd om naar buiten te komen. Dat kwam hij uiteindelijk wel, maar hij wilde naar eigen zeggen iets pakken en het vuur doven.
4. Met de mobiele telefoon van die man heeft [X] 112 gebeld.
5. Hij heeft die man niets horen zeggen over de oorzaak van de brand, al riep hij iets over kortsluiting. Hij had daarom ook niet nader gevraagd.
Als weergave van een gesprek met de heer [A] :
1. Op maandag 15 juli 2013 rond 19.00 uur was hij ter plaatse aan de [adres] in [woonplaats] aanwezig. Tijdens de brand heeft hij kort gesproken met de hem bekende eigenaar van [bedrijf 3] .
2. Toen hij hem vroeg wat er was gebeurd, vertelde die man hem dat hij bezig was met benzine aftappen o.i.d. en ook met een acculader. Toen hij daarmee bezig was zou er brand zijn ontstaan. Meer dan dit bovenstaande had de heer [A] niet van hem vernomen en / of hem gevraagd.
3. Achteraf hoorde de heer [A] van anderen dat sprake zou zijn van kortsluiting. Dat had hij echter niet uit de mond van de eigenaar van [bedrijf 3] vernomen. Ook had hij ‘vernomen’ dat de eigenaar van [bedrijf 3] zelf geen verzekering had afgesloten en nu een groot probleem had.
Onder de kop ‘contact met de garagehouder’:
Afspraak
Op 30 juli 2013 is de heer [gedaagde 3] telefonisch benaderd. Hij liet weten op dat moment voor drie weken in Turkije te zijn, maar dat hij bereid was om in gesprek te gaan met [bedrijf 4] . Hij verwees daartoe naar “ [bedrijf 2] ”. Zodoende is met de heer mr. [S] gesproken en aan afspraak gemaakt voor woensdag 21 augustus 2013.
Gesprek met de heer [gedaagde 3]
(…) Het gesprek vond plaats ten kantore van “ [bedrijf 2] ” in [woonplaats] . (…) deels in aanwezigheid van de heer mr. [S] . De genoteerde verklaring is uitgeprint en de heer [gedaagde 3] liet toen weten dat hij die liever eerst met de heer [S] wilde doornemen. Dat zou hij dan de volgende dag doen. De alsnog geaccordeerde veklaring is nadien ontvangen (bijlage 4). Voor de inhoud van hetgeen hij heeft verklaard, wordt gemakshalve naar die verklaring verwezen. Kort gezegd komt het er op neer dat de heer [gedaagde 3] geen enkel idee heeft omtrent de brandoorzaak. Hij heeft naar eigen zeggen geen brand gesticht, niet gewerkt met benzinehoudende flacons, jerrycans o.i.d, geen las- en of brandsnijwerkzaamheden uitgevoerd, dan wel andere brandgevaarlijke werkzaamheden. De heer [gedaagde 3] liet weten dat hij kort voor het constateren van de brand nog een auto aan een klant had afgeleverd, die daar was voor de reparatie van een portierhendel van een Hyundai, hij verstrekte de naam van die klant, zijnde [K] .
Als weergave van het gesprek met [K] :
Hij liet weten dat hij naar die garage was gegaan om zijn portierhendel van zijn Hyundai te laten herstellen. Daarbij waren geen las- of snijbrandwerkzaamheden uitgevoerd. hij was ook in het bedrijf aanwezig toen de heer [gedaagde 3] zijn Hyundai van de brug naar buiten reed. Hij had in die periode niets in het bedrijf gezien dat brand zou kunnen veroorzaken dan wel de heer [gedaagde 3] handelingen zien uitvoeren die brandgevaarlijk waren. Er waren buiten hen twee ook geen andere mensen bij het bedrijf aanwezig. Aangezien hij zijn andere auto ging halen thuis omdat er nieuwe remblokjes zouden worden gemonteerd nog die avond, heeft hij niets meegekregen van de brand, anders dan toen hij met de andere auto terugkwam, hij onderweg door de politie werd tegengehouden in verband met de brand.
Als ‘resumé m.b.t. het onderzoek’:
 De oorzaak van de brand is niet vastgesteld. De heer [gedaagde 3] heeft daaromtrent ook geen duidelijkheid verschaft. Hij liet weten geen idee te hebben omtrent de oorzaak. Dat hij ten overstaan van een buurman zou hebben verteld, dat hij benzine aan het overtappen was, in relatie tot een aanwezige acculader, ontkende de heer [gedaagde 3] met klem. Hij liet weten dat hij zelf wel dacht aan de acculader en misschien wel in relatie tot de oliehoudende- en brandstofhoudende producten in diezelfde ruimte, maar dat sprake was van overtappen van benzine waarbij de brand ontstond, was volgens hem niet juist.
 (…)
 Gebleken is dat in het door Delta Lloyd verzekerde opstal, in ieder geval in de bedrijfsunit [nummer] aan de [adres] , een autobedrijf was gevestigd waarin olieproducten en restproducten van olie en diesel en benzine aanwezig waren. Blijkens de verklaring van de heer [gedaagde 3] had hij ook een lasapparaat in zijn bedrijf aanwezig, waarmee hij ook werkte, echter niet op de dag van de brand. Laswerkzaamheden kunnen als brandgevaarlijke werkzaamheden worden beschouwd.
2.4.
Tijdens de comparitie van partijen is van de kant van [gedaagde 3] het volgende naar voren gebracht:
Op de dag van de brand was [gedaagde 3] alleen bij het garagebedrijf vanaf ongeveer 18.00 uur. Toen vertrok de klant met de auto waarvan de deurhendel was gerepareerd. [gedaagde 3] liep terug naar zijn unit en zag vuur. Het vuur was ongeveer zo groot en hoog als een tafel.
De rechter stelt vast dat [gedaagde 3] hierbij wijst op een vierkante tafel van ongeveer een meter breed en iets minder hoog.
Het vuur was bij de achterwand van de unit, bij de werkbank. Daar zitten ook de stopcontacten. [gedaagde 3] weet niet meer of het vuur op de grond was of hoger.
Hij heeft toen de brandslang van de haspel gepakt en geprobeerd met water te blussen. Dat lukte niet en hij is naar buiten gegaan en heeft een voorbijganger gevraagd de brandweer te bellen.
Er waren in de unit ook brandblusapparaten. Eén hing boven, op de verdieping, en één hing in de buurt van de werkbank. [gedaagde 3] kon toen hij het vuur zag niet bij de blusapparaten en heeft de brandslang gepakt, die dichter bij de ingang hing.
De brandblusapparaten heeft [gedaagde 3] zelf gekocht en opgehangen. Hij weet niet meer van welk merk en type die apparaten waren. Hij kocht ze via Marktplaats.
[gedaagde 3] heeft ongeveer zes maanden voor de brand een verzekeringsexpert in zijn bedrijf gehad, die de veiligheid heeft beoordeeld ten behoeve van een verzekering. [gedaagde 3] had eerder al een aanvraag voor een verzekering gedaan via een tussenpersoon, maar hoorde daar niets meer over. Hij heeft toen op een gegeven moment een tweede tussenpersoon ingeschakeld en inmiddels is gebleken dat er wel een aanvraag voor een verzekering is ingediend, maar dat er geen verzekering tot stand is gekomen. Het lijkt erop dat een van die tussenpersonen een fout heeft gemaakt, maar het is [gedaagde 3] nog niet voldoende duidelijk hoe het zit.
De expert die het bedrijf heeft bezocht had geen opmerkingen over de veiligheid. Ook door de RDW is het bedrijf bezocht, en ook die hadden geen opmerkingen.
In de wand van unit [nummer] was nog te zien waar de vloer van een tussenverdieping had gezeten. Op die hoogte zaten de stopcontacten, eigenlijk te hoog voor normaal gebruik. Kennelijk zaten die stopcontacten niet op de oorspronkelijke plek. [gedaagde 3] gebruikte die stopcontacten niet, die waren te hoog. Hij gebruikte de stopcontacten die lager op diezelfde wand zaten.

3.Het geschil

3.1.
[bedrijf 1] vordert in de hoofdzaak samengevat - veroordeling van [gedaagden] en [gedaagde 3] tot betaling van € 34.266,62 (exclusief BTW) vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[bedrijf 1] legt aan haar vordering ten grondslag dat de brand moet zijn ontstaan door een gebrek aan de opstal, in welk geval [gedaagden] aansprakelijk is voor de schade, en/of door onzorgzuldig handelen van [gedaagde 3] , in welk geval [gedaagde 3] aansprakelijk is. [bedrijf 1] wijst op de risico’s die een garagebedrijf met zich brengt en de voorschriften van het Bouwbesluit. [gedaagden] had er als eigenaar van het pand voor moeten zorgen dat het pand geschikt was voor dat gebruik en heeft de zorgvuldigheidsnormen die er toe strekken dat brand ontstaat niet nageleefd. [gedaagde 3] is volgens [bedrijf 1] naast [gedaagden] aansprakelijk als degene die in de uitoefening van zijn bedrijf licht ontvlambare stoffen gebruikt en daar onvoldoende veiligheidsmaatregelen bij heeft getroffen. [bedrijf 1] wijst er in dat verband op dat [gedaagde 3] een lasapparaat had in de bedrijfsruimte en dat er (dus) open vuur was.
De schade van [bedrijf 1] bestaat uit kosten van herstel van de panden [adres] en gederfde huurinkomsten.
3.3.
[gedaagden] en [gedaagde 3] voeren verweer. [gedaagden] wijst er op dat de brand is ontstaan tijdens het gebruik door [gedaagde 3] en dat er geen enkele aanleiding is om uit te gaan van een gebrek in het gehuurde. Zij wijst er verder op dat in de huurovereenkomst met [gedaagde 3] staat dat hij als huurder de nodige maatregelen moet treffen om schade door onder meer brand te voorkomen; alleen [gedaagde 3] is volgens [gedaagden] aansprakelijk.
3.4.
[gedaagden] heeft [gedaagde 3] in vrijwaring opgeroepen en vordert dat de rechtbank [gedaagde 3] veroordeelt om aan hem te betalen datgene waartoe hij als gedaagde in de hoofdzaak jegens [bedrijf 1] wordt veroordeeld, met inbegrip van de proceskostenveroordeling en met veroordeling van de proceskosten en de nakosten van de vrijwaringszaak.
3.5.
[gedaagde 3] benadrukt dat de oorzaak van de brand niet is vastgesteld. Er is volgens [gedaagde 3] geen enkele onderbouwing voor de stelling van [bedrijf 1] en [gedaagden] dat de brand is ontstaan door onzorgvuldig handelen van zijn kant. Hij betwist dat hij dermate zware apparaten in gebruik had dat rekening moest worden gehouden met oververhitting of kortsluiting en hij betwist ook dat hij werkzaamheden heeft verricht met open vuur of vluchtige stoffen. Onderzoek heeft ook niet uitgewezen dat de brand is ontstaan door oververhitting, kortsluiting of verbranding van licht ontvlambare stoffen zodat de stellingen van [bedrijf 1] en [gedaagden] geen hout snijden volgens [gedaagde 3] . Het enkele feit dat hij in het gehuurde een garagebedrijf had is niet voldoende om aansprakelijkheid voor de brand aan te nemen. [gedaagde 3] heeft ook de door [bedrijf 1] gestelde schade betwist.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In de hoofdzaak

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de oorzaak van de brand in de bedrijfsruimte [adres] niet bekend is en dat nader onderzoek naar die oorzaak niet aan de orde is. De ruimte is geheel uitgebrand en het uitgevoerde technische en tactische onderzoek geeft geen aanknopingspunten voor een oordeel over de oorzaak van de brand. Tegen die achtergrond moet gelet op de vordering van [bedrijf 1] beoordeeld worden of [gedaagden] en [gedaagde 3] aansprakelijk zijn voor de schade die [bedrijf 1] stelt te hebben geleden door de brand.
4.2.
[bedrijf 1] stelt dat [gedaagden] als eigenaar van het pand niet heeft voldaan aan haar verplichting om op grond van het Bouwbesluit te zorgen voor voorzieningen om brand binnen een redelijke tijd te bestrijden. Omdat er in het pand een garagebedrijf werd uitgeoefend geldt daarbij volgens [bedrijf 1] dat er niet alleen brandslanghaspels moeten zijn, maar in ieder geval ook brandblussers, om branden van vloeistoffen als benzine adequaat mee te kunnen blussen. Omdat [gedaagden] daar niet voor heeft gezorgd heeft hij volgens [bedrijf 1] een veiligheidsnorm geschonden die schade zoals die zich heeft voorgedaan te voorkomen. Daarom mag er volgens [bedrijf 1] – behoudens tegenbewijs van de kant van [gedaagden] – vanuit worden gegaan dat de schade het gevolg is van het schenden van de norm en dat [gedaagden] aansprakelijk is voor de schade. Verder stelt zij dat de handelwijze van [gedaagden] meer in het algemeen gevaarzettend is geweest en dat hij maatregelen had kunnen en moeten treffen om de brand te voorkomen.
4.3.
De rechtbank volgt [bedrijf 1] hierin niet. In de eerste plaats geldt dat niet is komen vast te staan dat er geen brandblusser in het garagebedrijf aanwezig was en dat er – meer in het algemeen – niet voldoende en adequate voorzieningen waren om een brand te kunnen blussen. [bedrijf 1] lijkt dit af te leiden uit het feit dat er de brand niet binnen redelijke tijd kon worden geblust. Dat is echter te kort door de bocht; dat [gedaagde 3] de brand niet onder controle heeft gekregen en het pand is uitgebrand betekent niet zonder meer dat de voorzieningen daartoe ontoereikend waren. Duidelijke informatie over de situatie in het pand en de daar aanwezige voorzieningen ontbreekt in deze zaak en concrete aanwijzingen dat de voorzieningen niet toereikend waren voor de situatie zijn er niet, terwijl [gedaagde 3] heeft verklaard dat er een brandhaspel en brandblussers waren. Dat [gedaagden] een zorgvuldigheidsnorm heeft geschonden door niet te het pand niet te voorzien van adequate blusmiddelen is dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan. Dat betekent dat de door [bedrijf 1] aangevoerde grondslag haar vordering niet kan dragen.
4.4.
Ook ten aanzien van [gedaagde 3] heeft [bedrijf 1] zich op het standpunt gesteld dat er sprake was van gevaarzetting en schending van een zorgvuldigheidsnorm. Gelet op het risico op het ontstaan van brand in een garagebedrijf had [gedaagde 3] volgens [bedrijf 1] voorzorgsmaatregelen kunnen en moeten nemen om het ontstaan van brand en schade als gevolg van brand te voorkomen of te beperken. Dat heeft hij volgens [bedrijf 1] niet gedaan. Dat [gedaagde 3] onvoldoende voorzorgsmaatregelen heeft getroffen leidt [bedrijf 1] af uit het feit dat er brand is ontstaan in het garagebedrijf; kennelijk waren de maatregelen niet toereikend. Opnieuw volgt de rechtbank [bedrijf 1] hier niet in. Om aansprakelijkheid aan te kunnen nemen, moet vast staan dat er een norm is overtreden en dat valt niet af te leiden uit het feit dat er brand is ontstaan. Dat [gedaagde 3] een garagebedrijf uitoefende in het pand met de bijbehorende apparatuur en ontvlambare stoffen is niet voldoende om zijn aansprakelijkheid aan te nemen.
4.5.
[bedrijf 1] wijst verder op de risicoaansprakelijkheid van de bezitter van gevaarlijke, (licht) ontvlambare, stoffen en hij stelt dat [gedaagde 3] in zijn garage gevaarlijke stoffen opsloeg en gebruik maakte van een lasapparaat – en dus van open vuur. Hij had dat niet moeten doen of in ieder geval maatregelen moeten treffen om te voorkomen dat de daar aan verbonden risico’s zich niet zouden verwezenlijken en dat heeft hij nagelaten. Daarmee heeft hij een veiligheidsnorm overtreden die specifiek tot doel heeft om schade zoals die in dit geval is opgetreden, te voorkomen, aldus [bedrijf 1] . Ook hier strandt de vordering van [bedrijf 1] echter op het feit dat niet is komen vast te staan dat de aanwezigheid van (de combinatie van) lasapparatuur of open vuur en brandbare stoffen tot de brand hebben geleid. De brand kan immers ook veroorzaakt zijn door bijvoorbeeld kortsluiting. En ingevolge artikel 6:175 BW (over de risicoaansprakelijkheid van de bezitter van gevaarlijke stoffen) en artikel 6:162 BW (over onrechtmatige daad en gevaarzetting) moet wel sprake zijn van een concreet gevaar dat zich verwezenlijkt, en dat voor risico komt van de bezitter respectievelijk voorkomen had kunnen en moeten worden. Dat is in deze zaak niet komen vast te staan.
4.6.
Tijdens de comparitie van partijen heeft [gedaagde 3] verklaard omtrent de situatie in het garagebedrijf en wat er gebeurde op 15 juli 2013. Zijn verklaring is hiervoor weergegeven onder 2.4. [bedrijf 1] is in haar akte na comparitie ingegaan op deze verklaring en zij stelt kort gezegd dat die verklaring niet geloofwaardig is. Volgens [bedrijf 1] moet worden uitgegaan wat de heer [A] heeft verklaard van [gedaagde 3] te hebben gehoord op 15 juli 2013, zoals dat is neergelegd in het onderzoeksrapport van 30 augustus 2013 (hiervoor weergegeven onder 2.3) en moet aangenomen worden dat [gedaagde 3] voorafgaand aan de brand bezig was met het aftappen van benzine in combinatie met een acculader en dat terwijl hij daarmee bezig was de brand is ontstaan. [gedaagde 3] heeft dat gemotiveerd betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank werpt de verklaring van [gedaagde 3] geen nader licht op de oorzaak van de brand. [bedrijf 1] lijkt aan te nemen dat juist doordat [gedaagde 3] nu anders verklaarde, aannemelijk is de brand is ontstaan tijdens of na het aftappen van benzine en het gebruik van een acculader, zoals [gedaagde 3] dat tegen de heer [A] zou hebben gezegd op 15 juli 2013. Naar het oordeel van de rechtbank kan die conclusie echter niet worden getrokken; de verklaring van [gedaagde 3] biedt geen steun aan de door [bedrijf 1] voorgestelde gang van zaken en dat betekent dat, om de conclusie te rechtvaardigen dat hij een norm heeft geschonden, daar ander bewijs voor zou moeten zijn. In het onderzoeksrapport is dat naar het oordeel van de rechtbank niet te vinden.
4.7.
Een en ander leidt tot de conclusie dat de vordering van [bedrijf 1] in de hoofdzaak moet worden afgewezen. [bedrijf 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Nu [gedaagden] voldoende belang had bij het instellen van de vordering in vrijwaring, dient [bedrijf 1] ook te worden veroordeeld in de kosten van het vrijwaringsincident en in de kosten waarin [gedaagden] in de zaak in vrijwaring zal worden veroordeeld.
4.8.
De door [gedaagden] in de hoofdzaak gemaakte kosten worden begroot op:
- griffierecht € 876,00
- salaris advocaat €
1.737,00(3,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.613,00
4.9.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 3] worden begroot op:
- betaald griffierecht 78,00
- salaris advocaat
1.447,50(2,5 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 1.525,50
De door [gedaagde 3] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in het dictum vermeld.
In de vrijwaringszaak
4.10.
Nu de vordering in de hoofdzaak niet toewijsbaar is gebleken, moet de vordering in de zaak in vrijwaring worden afgewezen.
4.11.
In de zaak in vrijwaring moet [gedaagden] worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij en in de proceskosten worden veroordeeld.
4.12.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 3] worden begroot op € 723,75 aan salaris advocaat
(2,5 punten × tarief € 579,00 x 0,5).
De door [gedaagde 3] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in het dictum vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak (C/16/383697 / HA ZA 15-31)
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [bedrijf 1] in de kosten van de hoofdzaak en het incident, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 2.613,00,
5.3.
veroordeelt [bedrijf 1] in de kosten van de hoofdzaak, aan de zijde van [gedaagde 3] tot op heden begroot op € 1.525,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak in vrijwaring (C/16/390818 / HA ZA 15-372)
5.5.
wijst de vorderingen af,
5.6.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van de vrijwaringszaak, aan de zijde van [gedaagde 3] tot op heden begroot op € 723,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp, en uitgesproken door mr. J.M. Willems, op 22 juni 2016. [1]

Voetnoten

1.type: