ECLI:NL:RBMNE:2016:4159

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juli 2016
Publicatiedatum
22 juli 2016
Zaaknummer
C/16/381193 / HA ZA 14-901
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van de Gemeente IJsselstein tegen voormalige werknemer en opdrachtnemers wegens mogelijke omkoping en wanprestatie

In deze zaak vorderde de Gemeente IJsselstein betaling van schadevergoeding van haar voormalige ambtenaar [gedaagde 1] en twee opdrachtnemers, [gedaagde 2] en [gedaagde 3], wegens mogelijke omkoping en wanprestatie. De Gemeente stelde dat [gedaagde 1] als ambtenaar betalingen had ontvangen van leveranciers voor diensten die hij voor hen had verricht, zonder dat de Gemeente hiervan op de hoogte was. Dit leidde tot een schorsing van [gedaagde 1] en een onderzoek door Ernst & Young, dat resulteerde in zijn ontslag. De Gemeente vorderde onder andere hoofdelijke veroordeling tot betaling van aanzienlijke bedragen, gebaseerd op de stelling dat de facturen van de leveranciers vals waren en dat er sprake was van omkoping.

De rechtbank Midden-Nederland oordeelde dat de Gemeente niet had aangetoond dat de facturen vals waren en dat er geen schade was geleden. De rechtbank verwierp de vorderingen van de Gemeente, omdat deze niet konden worden onderbouwd met bewijs dat de leveranciers [gedaagde 1] omgekocht hadden. De rechtbank concludeerde dat de Gemeente in de situatie zonder wanprestatie of onrechtmatige daad dezelfde bedragen aan de leveranciers zou hebben betaald voor de geleverde diensten. De vorderingen op basis van wanprestatie, onrechtmatige daad, groepsaansprakelijkheid en ongerechtvaardigde verrijking werden afgewezen. De Gemeente werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Het vonnis werd uitgesproken op 27 juli 2016 door mr. J.K.J. van den Boom.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/381193 / HA ZA 14-901
Vonnis van 27 juli 2016
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE IJSSELSTEIN,
zetelend te IJsselstein,
eiseres,
advocaat mr. A. al Mansouri en mr. M.K.M. Enderink te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Stehouwer te Amersfoort,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.H.G. de Neef te Oud-Beijerland,
3.
[gedaagde 3], tevens handelend onder de namen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat aanvankelijk mr. B.A.M. Hampsink, thans mr. L.M. Ravestijn te Amstelveen.
Partijen zullen hierna de Gemeente, [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 april 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 25 november 2015
  • de akte houdende reactie op de aanvulling van gronden van de eis d.d. 23 december 2015 van [gedaagde 1]
  • de akte uitlating wijziging eis d.d. 23 december 2015 van [gedaagde 2]
  • de akte na comparitie d.d. 23 december 2015 van [gedaagde 3]
  • de akte eisvermindering d.d. 23 maart 2016 van de Gemeente
  • de antwoordakte houdende reactie op akte eisvermindering d.d. 6 april 2016 van [gedaagde 1]
  • de akte na eisvermindering d.d. 6 april 2016 van [gedaagde 3]
  • de akte uitlating na eisvermindering d.d. 20 april 2016 van [gedaagde 2]
  • de akte eiswijziging ex artikel 130 Rv d.d. 25 mei 2016 van de Gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Sinds [1997] dreef [gedaagde 1] een eenmanszaak onder de naam [naam] HR (hierna: [naam] ).
2.2.
Op [2002] is [gedaagde 1] in dienst getreden bij de Gemeente. Ten behoeve van trainingen voor afdelingen van de Gemeente en coachingstrajecten voor individuele medewerkers van de Gemeente sloten [gedaagde 1] en andere medewerkers van de Gemeente contracten met trainers en coaches. Uit hoofde van zijn functie was [gedaagde 1] bevoegd om facturen tot een bedrag van € 5.000 goed te keuren.
2.3.
In de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 oktober 2013 hebben acht leveranciers van diensten op het gebied van training en/of coaching (hierna: de leveranciers), die facturen aan de Gemeente hebben gestuurd (en daarop betalingen hebben ontvangen), ook facturen ontvangen van [naam] (die door de leveranciers zijn betaald). In geen van die gevallen was de Gemeente ermee bekend dat [gedaagde 1] betalingen ontving van de leveranciers. Ook was de Gemeente er niet van op de hoogte dat [gedaagde 1] door middel van [naam] diensten verleende aan de leveranciers en/of facturen aan hen verstuurde.
2.4.
In november 2013 heeft een trainer/coach de Gemeente meegedeeld dat [gedaagde 1] haar had voorgesteld dat zij voor haar reeds met de Gemeente gecontracteerde werkzaamheden € 800 per dagdeel aan de Gemeente zou declareren en dat zij na ontvangst daarvan € 400 naar een privérekening van [gedaagde 1] (ten name van [naam] ) zou overmaken. Die trainer/coach is op dit voorstel van [gedaagde 1] niet ingegaan. Naar aanleiding van deze melding heeft het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente [gedaagde 1] op
26 november 2013 geschorst met behoud van salaris en Ernst & Young Fraud Investigation & Dispute Services (hierna: EY ) opdracht gegeven een onderzoek naar [gedaagde 1] in te stellen.
2.5.
In het kader van haar onderzoek heeft EY gesproken met [gedaagde 1] en de leveranciers. Op 10 juli 2014 heeft EY haar rapport van bevindingen naar de Gemeente gestuurd. Naar aanleiding van de inhoud van dit rapport is [gedaagde 1] op [2014] ontslagen.
2.6.
In oktober 2014 heeft de Gemeente [gedaagde 1] en de leveranciers gedagvaard. Tussen het moment van het uitbrengen van de dagvaarding en het indienen van de akte van de Gemeente van 25 mei 2016 heeft de Gemeente met alle gedaagden schikkingen getroffen, met uitzondering van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .

3.Het geschil

3.1.
De Gemeente vordert, na eenmaal de grondslagen van haar vorderingen te hebben gewijzigd en tweemaal haar eis te hebben verminderd in verband met getroffen schikkingen, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad (enigszins samengevat):
[gedaagde 1] veroordeelt tot betaling aan de Gemeente van primair € 624.093,66, en subsidiair € 24.035,40, in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan de Gemeente van primair € 274.676,31, en subsidiair € 42.959, in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening
[gedaagde 1] en [gedaagde 3] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan de Gemeente van primair € 142.111,94, en subsidiair € 22.026,90, in beide gevallen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de kosten van de gelegde conservatoire beslagen ter hoogte van € 2.080,26, althans [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] daartoe veroordeelt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de kosten van deze procedure, met inbegrip van de nakosten, althans [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] daartoe veroordeelt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de kosten van het EY rapport ter hoogte van € 161.530,16, althans [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] daartoe veroordeelt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 6.775, althans [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] daartoe veroordeelt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
De in 3.1 onder a, b en c steeds als eerste genoemde (primair gevorderde) bedragen zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat aan de facturen die de leveranciers aan de Gemeente hebben gestuurd geen werkzaamheden ten grondslag hebben gelegen, en dat al deze facturen daarom vals zijn. De daar subsidiair gevorderde bedragen zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat de facturen van de leveranciers aan de Gemeente niet vals zijn. Het subsidiair in 3.1 onder a vermelde, van [gedaagde 1] gevorderde bedrag van € 24.035,40 bestaat uit het saldo van alle bedragen die [gedaagde 1] heeft ontvangen van de partijen met wie de Gemeente een schikking heeft getroffen, verminderd met de bedragen die de Gemeente van die partijen op grond van die schikkingen heeft ontvangen. Alleen van twee medegedaagden heeft de Gemeente in het kader van met hen getroffen schikkingen lagere bedragen ontvangen dan de bedragen die zij aan [gedaagde 1] hebben betaald. Per saldo bestaat het bedrag van € 24.035,40 uit de optelsom van € 23.878,90 en € 156,50, zijnde de bedragen waarmee de schikkingen met de twee hiervoor genoemde medegedaagden niet hebben voorzien in vergoeding van de totale vordering van de Gemeente op die partijen. De subsidiaire (in 3.1 onder b en c vermelde) hoofdelijke vorderingen op [gedaagde 1] en [gedaagde 2] respectievelijk [gedaagde 1] en [gedaagde 3] van € 42.959 respectievelijk € 22.026,90 bestaan uit de bedragen die [gedaagde 2] en [gedaagde 3] aan [gedaagde 1] hebben betaald.
3.3.
Aan alle vorderingen legt de Gemeente ten grondslag:
primair: wanprestatie door [gedaagde 1] en onrechtmatige daad of wanprestatie door de leveranciers
subsidiair: aansprakelijkheid uit hoofde van een onrechtmatige daad gepleegd in groepsverband
meer subsidiair: ongerechtvaardigde verrijking van alle gedaagden
uiterst subsidiair, alleen ten aanzien van van de leveranciers: vernietiging van alle door de Gemeente met de leveranciers gesloten overeenkomsten op grond van dwaling of bedrog.
3.4.
Met betrekking tot de gestelde wanprestatie van [gedaagde 1] en de onrechtmatige daad van elke leverancier afzonderlijk betoogt de Gemeente dat de leveranciers [gedaagde 1] giften hebben gegeven in ruil voor het krijgen van opdrachten van de Gemeente. Dit is omkoping van [gedaagde 1] als ambtenaar. [gedaagde 1] heeft daarbij gehandeld in strijd met de instructie uit de op gemeenteambtenaren van toepassing zijnde Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en de Uitwerkingsovereenkomst (de CAR-UWO), om zich niet te begeven in een situatie van tegenstrijdige belangen.
Ten aanzien van de wanprestatie van de leveranciers neemt de Gemeente het standpunt in dat de leveranciers facturen aan de Gemeente hebben verstrekt die te hoog waren, en daarom vals, voor zover daarin bedragen zaten die zij hebben doorgesluisd aan [gedaagde 1] .
Ten aanzien van de onrechtmatige gedragingen in groepsverband betoogt de Gemeente dat [gedaagde 1] misbruik heeft gemaakt van zijn positie teneinde financieel voordeel te krijgen ten koste van de Gemeente, en dat de leveranciers de handelwijze van [gedaagde 1] hebben gefaciliteerd door facturen op te stellen waarin een opslag was opgenomen. Dit heeft volgens de Gemeente tot gevolg dat [gedaagde 1] en de leveranciers er samen voor hebben gezorgd dat de Gemeente teveel heeft betaald voor de door haar van de leveranciers afgenomen diensten. Volgens de Gemeente heeft elke afzonderlijke leverancier met [gedaagde 1] een groep (bestaande uit twee personen) gevormd, waarbij elke leverancier wist of behoorde te weten dat zijn handelingen het gevaar schiepen dat [gedaagde 1] onrechtmatig zou handelen, met de geleden schade tot gevolg.
In het kader van de ongerechtvaardigde verrijking stelt de Gemeente dat, voor zover ervan moet worden uitgegaan dat [gedaagde 1] geen werkzaamheden voor de leveranciers heeft verricht, dat [gedaagde 1] en de leveranciers zijn verrijkt tot het bedrag van de facturen van [naam] . Voor zover [gedaagde 1] wel werkzaamheden heeft verricht voor de bedragen die hij (door middel van [naam] ) aan de leveranciers heeft gefactureerd neemt de Gemeente het standpunt in dat de leveranciers wel en [gedaagde 1] niet ongerechtvaardigd zijn verrijkt.
Met betrekking tot haar beroep op dwaling en bedrog betoogt de Gemeente dat de leveranciers ten onrechte hebben verzwegen dat zij zaken deden met [naam] in de persoon van [gedaagde 1] , die invloed had op de opdrachten van de Gemeente en de manier waarop die opdrachten werden verstrekt.
3.5.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van de Gemeente in haar vorderingen, althans tot ontzegging daarvan, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten. [gedaagde 1] vordert als enige dat de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard en dat de Gemeente wordt veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente over de proceskostenveroordeling.
3.6.
[gedaagde 1] beroept zich in de eerste plaats op onbevoegdheid van de rechtbank; volgens hem is alleen de bestuursrechter bevoegd het geschil tussen hem en de Gemeente te beoordelen. [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] betogen dat aan alle facturen die de leveranciers aan de Gemeente hebben gestuurd daadwerkelijk verrichte werkzaamheden ten grondslag liggen en dat geen van die facturen vals is. Ook betogen zij dat geen sprake is van omkoping omdat aan de facturen van [naam] werkzaamheden van [gedaagde 1] ten behoeve van de leveranciers ten grondslag liggen, zodat de leveranciers [gedaagde 1] terecht hebben betaald voor die werkzaamheden. Verder stellen zij zich op het standpunt dat de Gemeente geen schade heeft geleden, zodat de vorderingen gebaseerd op wanprestatie, onrechtmatige daad en groepsaansprakelijkheid hoe dan ook moeten worden afgewezen. Ook van ongerechtvaardigde verrijking is volgens hen geen sprake. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] nemen ook het standpunt in dat de Gemeente niet heeft gedwaald of door hen is bedrogen.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid rechtbank

4.1.
In zijn conclusie van antwoord heeft [gedaagde 1] een beroep gedaan op de onbevoegdheid van deze rechtbank. In het tussenvonnis van 29 april 2015 heeft de rechtbank dit standpunt verworpen, met als gevolg dat de rechtbank bevoegd is de vorderingen van de Gemeente op [gedaagde 1] inhoudelijk te beoordelen. Ter zitting heeft [gedaagde 1] een standpunt ingenomen dat erop neerkomt dat de rechtbank zich alsnog onbevoegd moet verklaren. Dit standpunt kan niet worden gevolgd. Voor zover [gedaagde 1] zijn standpunt wil handhaven, dat de burgerlijke rechter onbevoegd is om van dit geschil kennis te nemen, dient hij tegelijk met een eventueel hoger beroep tegen dit eindvonnis hoger beroep in te stellen tegen het tussenvonnis (artikel 337 lid 2 Rv).
Inhoudelijke beoordeling
4.2.
[gedaagde 1] heeft zich in zijn conclusie van antwoord in het kader van zijn verweren mede beroepen op de verweren van zijn medegedaagden. Ter zitting en in de daarna genomen akten hebben de leveranciers hetzelfde gedaan ten aanzien van hun medegedaagden. De rechtbank zal daarom de verweren van alle gedaagden gezamenlijk bespreken.
4.3.
De primaire vordering van de Gemeente is gebaseerd op de in de dagvaarding ingenomen stelling dat alle facturen van de leveranciers vals zijn. Bij conclusie van antwoord hebben [gedaagde 1] en de leveranciers dit betwist en hebben de leveranciers in verband daarmee een grote hoeveelheid documenten overgelegd, onder andere bestaande uit contracten met de Gemeente voor trainingen en coachingstrajecten, e-mails met de Gemeente met betrekking tot die werkzaamheden en evaluatieverslagen. Ter zitting is namens de Gemeente verklaard dat zij ongeveer een maand daarvoor heeft vastgesteld dat een deel van de door de leveranciers gefactureerde werkzaamheden wel is verricht. Ook is namens de Gemeente toen verklaard dat een deel van de facturen vals is omdat daaraan geen werkzaamheden ten grondslag liggen, maar dat de Gemeente niet heeft kunnen achterhalen welk deel dat is. De rechtbank stelt vast dat de hoogte van de primaire vordering is gebaseerd op kopieën van facturen van de leveranciers die al voorafgaand aan de dagvaarding door EY aan de Gemeente zijn verstrekt (en door de Gemeente bij de dagvaarding in het geding zijn gebracht). Die facturen zijn (uiteraard) voorzien van een datum en bevatten specificaties van geleverde diensten, zoals de namen en locaties van trainingen, de afdelingen waaraan die trainingen zijn gegeven en, wat betreft coachingstrajecten, de namen van de betreffende werknemers. Ook heeft de Gemeente de beschikking gekregen over alle hiervoor genoemde, bij conclusies van antwoord door de leveranciers overgelegde documenten met betrekking tot hun gefactureerde werkzaamheden. Door na kennisname van al die documenten haar aanzienlijke primaire vorderingen slechts te onderbouwen met de mededeling dat ‘een deel’ van de gefactureerde werkzaamheden niet is uitgevoerd en dat daarom een deel van de facturen wel vals moet zijn, voldoet de Gemeente niet aan haar stelplicht. De primaire vorderingen moeten daarom worden afgewezen.
4.4.
Subsidiair baseert de Gemeente haar vorderingen op het uitgangspunt dat de facturen van de leveranciers niet vals zijn. Haar schade bestaat volgens de Gemeente uit het totaal van alle bedragen die [gedaagde 1] van de leveranciers heeft ontvangen. In verband hiermee voert de Gemeente aan dat de diensten van de leveranciers tot dat bedrag duurder zijn geworden. Volgens de Gemeente zouden de leveranciers in de situatie dat [gedaagde 1] hen geen bedragen in rekening had gebracht bereid zijn geweest om de opdrachten van de Gemeente uit te voeren voor lagere bedragen dan zij hebben gefactureerd, namelijk de bedragen van hun facturen, verminderd met de bedragen die zij aan [gedaagde 1] hebben betaald.
4.5.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. [gedaagde 1] en de leveranciers betwisten dat de leveranciers [gedaagde 1] hebben omgekocht door hem giften te verstrekken in ruil voor het krijgen van opdrachten van de Gemeente. Zij betogen dat tegenover de bedragen die de leveranciers aan [gedaagde 1] hebben betaald, diensten staan die [gedaagde 1] aan hen heeft geleverd. In verband hiermee hebben zij de aard en omvang van de werkzaamheden die [gedaagde 1] voor hen heeft verricht toegelicht en, in een aantal gevallen, documenten overgelegd. Gelet op die toelichting en documenten staat het door de Gemeente gestelde feit dat [gedaagde 1] door de leveranciers is omgekocht, niet vast. Aan de Gemeente zal echter geen gelegenheid worden geboden om bewijs van die stelling te leveren, omdat zij, ook als wordt uitgegaan van omkoping, geen (financiële) schade heeft geleden en haar vorderingen daarom moeten worden afgewezen. Dit wordt hierna toegelicht. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat [gedaagde 1] wanprestatie ten opzichte van zijn werkgever heeft gepleegd, hetzij doordat hij door de leveranciers is omgekocht, hetzij doordat hij voorafgaand aan het sluiten van de contracten door de Gemeente met de leveranciers niet aan de Gemeente heeft gemeld dat hij voor die leveranciers betaalde werkzaamheden ging verrichten, wetend dat hij zich daarmee begaf in een situatie van ontoelaatbare belangenverstrengeling. Verder wordt er in het navolgende vanuit gegaan dat de leveranciers onrechtmatig hebben gehandeld ten opzichte van de Gemeente, hetzij doordat zij [gedaagde 1] hebben omgekocht, hetzij doordat zij tegen betaling diensten van [gedaagde 1] hebben afgenomen terwijl zij wisten of behoorden te weten dat de Gemeente daarvan niet op de hoogte was, met als kenbaar gevolg dat [gedaagde 1] zich begaf in een situatie van ontoelaatbare belangenverstrengeling.
4.6.
Ter bepaling van de (financiële) schade van de Gemeente moet de werkelijke situatie (zoals beschreven in het onderste deel van 4.5) worden vergeleken met a) de situatie zonder omkoping (waarbij [gedaagde 1] ook geen werkzaamheden voor de leveranciers zou hebben verricht), of met b) de situatie waarin geen sprake is van omkoping maar de Gemeente er, voordat zij de contracten met de leveranciers sloot, van op de hoogte zou zijn gesteld dat het de bedoeling was dat [gedaagde 1] werkzaamheden voor de leveranciers zou gaan verrichten.
4.7.
Zowel in situatie a) als in situatie b) moet er vanuit worden gegaan dat de Gemeente alle door haar van de leveranciers afgenomen diensten of soortgelijke diensten zou hebben afgenomen, van de leveranciers óf van derden. Dit volgt immers al uit het betoog van de Gemeente, dat de leveranciers bereid zouden zijn geweest hun diensten voor lagere bedragen te verlenen. Ook is niet gebleken dat de trainingen en coachingstrajecten niet nodig of niet wenselijk waren. Integendeel, ter zitting is namens de Gemeente verklaard dat [gedaagde 1] , voordat hij een opdracht aan een leverancier verstrekte, met de afdeling personeelszaken en met de lijnmanager van de werknemer(s) die een training zou(den) krijgen afstemde of er behoefte was aan een training, en dat zij daarbij een beslissende stem hadden.
4.8.
De leveranciers voeren aan dat de prijzen voor de door hen aan de Gemeente geleverde diensten marktconform zijn geweest. Dit is door de Gemeente niet weersproken en zij heeft ook geen documenten in het geding gebracht op grond waarvan moet worden aangenomen dat de door de leveranciers in rekening gebrachte prijzen mogelijk niet marktconform zijn geweest. Als gevolg daarvan moet worden geconcludeerd dat de tarieven van de leveranciers voor de door hen aan de Gemeente verleende diensten marktconform zijn geweest. Anders dan de Gemeente kennelijk meent is het antwoord op de vraag, of de leveranciers bereid zouden zijn geweest hun diensten voor lagere bedragen te verlenen dan zij hebben gedaan, niet doorslaggevend. Het gaat erom welke prijzen de Gemeente in de situatie zonder wanprestatie/onrechtmatige daad zou hebben betaald. Gelet op de marktconformiteit van hun tarieven valt zonder nadere toelichting van de Gemeente, die ontbreekt, niet in te zien dat de leveranciers of derden hun diensten voor een lagere prijs aan de Gemeente zouden hebben aangeboden. Ook is niet door de Gemeente gesteld of op een andere manier aannemelijk geworden dat zij in de situatie zonder wanprestatie/onrechtmatige daad lagere prijzen van de leveranciers of van derden zou hebben bedongen. Uit het voorgaande volgt dat de Gemeente in de situatie zonder wanprestatie/onrechtmatige daad hetzelfde bedrag zou hebben uitgegeven aan trainingen en coachingstrajecten als zij in werkelijkheid heeft uitgegeven. Dat betekent dat de Gemeente geen schade heeft geleden, zodat de vorderingen die zijn gegrond op wanprestatie van [gedaagde 1] en onrechtmatige daad van de leveranciers moeten worden afgewezen. Dit geldt ook voor de vorderingen van de gemeente die zijn gebaseerd op wanprestatie van de leveranciers en op groepsaansprakelijkheid. Ten aanzien van de gestelde wanprestatie van de leveranciers kan er immers, gelet op het voorgaande, niet van worden uitgegaan dat de facturen van de leveranciers te hoog zijn geweest en daardoor tot schade voor de Gemeente hebben geleid. Met betrekking tot de vordering die is gebaseerd op groepsaansprakelijkheid geldt met inachtneming van het voorgaande ook dat de gemeente geen schade heeft geleden, aangezien het eventuele voordeel dat [gedaagde 1] heeft genoten niet ten koste is gegaan van de gemeente.
4.9.
Van een toewijsbare vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde 1] of de leveranciers is ook geen sprake. In artikel 6:212 BW is bepaald dat degene die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, verplicht is om, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Uitgaande van de veronderstelling dat [gedaagde 1] alle leveranciers heeft omgekocht, is hij verrijkt met de bedragen die de leveranciers aan hem hebben betaald. Daarnaast kan in het geval van omkoping niet worden uitgesloten dat de leveranciers zijn verrijkt, ondanks dat zij bedragen aan [gedaagde 1] hebben betaald. Per saldo kunnen zij dan immers toch een voordeel hebben behaald ten opzichte van de situatie dat zij de opdrachten niet zouden hebben gekregen. Het standpunt van de Gemeente, dat de leveranciers ook zijn verrijkt als [gedaagde 1] de leveranciers niet heeft omgekocht maar werkzaamheden voor hen heeft verricht, kan de rechtbank niet volgen. Maar als ervan wordt uitgegaan dat [gedaagde 1] (in het geval van omkoping) en de leveranciers (zowel in het geval van omkoping als in het geval zonder omkoping) zijn verrijkt, stuit de vordering van de Gemeente tot vergoeding van schade wegens ongerechtvaardigde verrijking af op het vereiste dat de verrijking ten koste van de Gemeente moet zijn gekomen. Er moet immers vanuit worden gegaan dat de Gemeente in de situatie zonder omkoping, waaronder de situatie waarin zij op de hoogte was gesteld van de werkzaamheden die [gedaagde 1] voor de leveranciers zou gaan verrichten, dezelfde of soortgelijke diensten tegen dezelfde prijzen zou hebben afgenomen van de leveranciers of van derden (zie in verband hiermee 4.8). De eventuele verrijking van [gedaagde 1] en de leveranciers is dus niet ten koste gegaan van de Gemeente, zodat zij ook geen schade heeft geleden in de zin van artikel 6:212 BW.
4.10.
Ook de door de Gemeente ingeroepen vernietiging van alle overeenkomsten met de leveranciers op grond van dwaling of bedrog kan haar niet baten. De Gemeente voert aan dat, in het geval van vernietiging van de overeenkomsten, de verrichte prestaties ongedaan moeten worden gemaakt. Nu de ontvangst door de Gemeente van de diensten van de leveranciers niet kan worden teruggedraaid betekent dit volgens de Gemeente, dat zij in het kader van haar ongedaanmakingsverplichting de leveranciers een vergoeding moet betalen voor de daadwerkelijk geleverde diensten. Die vergoeding bedraagt volgens de Gemeente de totale hoogte van de facturen van de leveranciers, verminderd met een daarin verwerkte opslag ter hoogte van het totaal van de bedragen die de leveranciers aan [gedaagde 1] hebben betaald.
4.11.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Wanneer op basis van een later vernietigde overeenkomst is gepresteerd, treedt het leerstuk van onverschuldigde betaling in werking. Betreft de onverschuldigde betaling een geldsom, dan heeft degene die dat bedrag heeft betaald (in dit geval de Gemeente) op zijn wederpartij (in dit geval de leveranciers) een vordering tot teruggave van een gelijk bedrag (artikel 6:203 lid 2 BW). Is een prestatie van een andere aard verricht (zoals bijvoorbeeld een training of coachingstraject), dan heeft degene die deze prestatie heeft verricht jegens de ontvanger recht op ongedaanmaking daarvan (artikel 6:203 lid 3 BW). Sluit de aard van de prestatie uit dat zij ongedaan wordt gemaakt, dan treedt, voor zover dit redelijk is, vergoeding van de waarde van de prestatie op het ogenblik van ontvangst daarvoor in de plaats, (onder andere) indien die prestatie is verricht op grond van een overeenkomst (artikel 6:210 lid 2 BW).
4.12.
Het betoog van de Gemeente komt erop neer dat zij recht heeft op het saldo van het bedrag van de op de leveranciers rustende ongedaanmakingsverbintenis, namelijk de verplichting tot terugbetaling van de door hen ontvangen factuurbedragen, verminderd met het bedrag van de op de Gemeente rustende ongedaanmakingsverbintenis, bestaande uit de verplichting tot vergoeding van de waarde die de trainingen en coachingstrajecten van de leveranciers hadden op het moment dat zij werden uitgevoerd. Dat verschil bedraagt volgens de Gemeente de opslag die in de facturen zit, bestaande uit het bedrag dat de leveranciers aan [gedaagde 1] hebben betaald. Dit betoog slaagt niet. Vast staat immers dat de door de leveranciers gehanteerde tarieven marktconform zijn geweest, terwijl er niet van kan worden uitgegaan dat de Gemeente voor lagere prijzen dan nu het geval is geweest, met de leveranciers zou hebben gecontracteerd (zie ook in verband hiermee 4.8). In de facturen van de leveranciers zit dus geen opslag. Het voorgaande brengt mee dat, in het geval van vernietiging van de overeenkomsten, de Gemeente weliswaar een vordering heeft op de leveranciers tot terugbetaling van de factuurbedragen, maar dat daar tegenover staat een vordering van dezelfde omvang van de leveranciers tot vergoeding van de door de Gemeente van hen ontvangen diensten. Dit leidt tot de conclusie dat de vorderingen van de Gemeente op [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , gebaseerd op vernietiging van alle met hen gesloten overeenkomsten, moeten worden afgewezen. De vraag of sprake is van dwaling of bedrog hoeft daarom niet te worden beantwoord.
4.13.
In gevallen van omkoping is het maatschappelijk onaanvaardbaar dat degene die is omgekocht de door hem ontvangen steekpenningen mag houden. De rechtbank herhaalt dat niet vast staat dat [gedaagde 1] is omgekocht. Maar ook als van omkoping wordt uitgegaan kan, gelet op de grondslagen voor de vorderingen van de Gemeente en op wat zij in het kader daarvan heeft aangevoerd, niet worden geconcludeerd tot een betalingsverplichting voor [gedaagde 1] ten opzichte van de Gemeente. Dit geldt ook voor de vorderingen van de Gemeente op [gedaagde 2] en [gedaagde 3] . De gevorderde veroordelingen tot betaling van hoofdsommen moeten daarom worden afgewezen, met als gevolg dat ook alle overige vorderingen worden afgewezen.
4.14.
De Gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.15.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] worden begroot op:
- griffierecht 77,00
- salaris advocaat
9.633,00(3,0 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 9.710,00
Op verzoek van [gedaagde 1] zal deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Ook de door [gedaagde 1] gevorderde wettelijke rente over de hoogte van de kostenveroordeling worden toegewezen.
4.16.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht 3.829,00
- salaris advocaat
7.740,00(3,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 11.569,00
4.17.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 3] worden begroot op:
- griffierecht 77,00
- salaris advocaat
7.740,00(3,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 7.817,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt de Gemeente in de proceskosten van [gedaagde 1] , tot op heden begroot op € 9.710,00, te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt de Gemeente in de proceskosten van [gedaagde 2] , tot op heden begroot op € 11.569,00,
5.4.
veroordeelt de Gemeente in de proceskosten van [gedaagde 3] , tot op heden begroot op € 7.817,00,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling in 5.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2016. [1]

Voetnoten

1.type: JvdB/4223