ECLI:NL:RBMNE:2016:4092

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
16/659428-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot tbs met dwangverpleging na poging doodslag en andere geweldsdelicten

Op 21 juli 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die op 28 maart 2016 in Bunschoten-Spakenburg meerdere schoten heeft gelost in de richting van verschillende personen. De verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven door met een vuurwapen op hen te schieten. Daarnaast heeft hij [slachtoffer 3] bedreigd en door de ruit van zijn deur geschoten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis, waardoor hij ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en hem ter beschikking gesteld met dwangverpleging in een tbs-kliniek. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gevaar vormt voor de samenleving en dat behandeling noodzakelijk is om het recidiverisico te verminderen. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] is toegewezen tot een bedrag van € 2.000,--, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659428-16 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 21 juli 2016.
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] , Polen, op [1980] ,
verblijvende in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Vught.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2016. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mrs. P.W.J.C. van Peer en B.J. Visser, advocaten te Breda.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadslieden naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair:
op 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden door met een vuurwapen kogels af te vuren in de richting van die [slachtoffer 1] ;
Feit 1 subsidiair:
op 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een vuurwapen kogels af te vuren in de richting van die [slachtoffer 1] ;
Feit 2 primair:
op 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te doden door met een vuurwapen kogels af te vuren in de richting van de auto waarin die [slachtoffer 2] zich op dat moment bevond;
Feit 2 subsidiair:
op 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een vuurwapen kogels af te vuren in de richting van de auto waarin die [slachtoffer 2] zich op dat moment bevond;
Feit 3 primair:
op 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 3] te doden door met een vuurwapen kogels af te vuren door een ruit van een deur heen in de richting van die [slachtoffer 3] ;
Feit 3 subsidiair:
op 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een vuurwapen kogels af te vuren door een ruit van een deur heen in de richting van die [slachtoffer 3] ;
Feit 4:
op 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten samen met een ander [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht door dreigend een vuurwapen te richten op die [slachtoffer 4] en op die [slachtoffer 5] ;
Feit 5:
op 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten samen met een ander [slachtoffer 4] heeft mishandeld door met een vuurwapen tegen het hoofd van die [slachtoffer 4] te slaan;
Feit 6:
op 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten een vuurwapen en munitie van de categorie III voorhanden heeft gehad, te weten een pistool van het merk FN model Browning, kaliber 7.65 en 3 patronen van het merk PMC kaliber 7.65 en meer dan 100 patronen van diverse merken kaliber 9 mm.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tot en met 6 aan hem ten laste gelegde feiten; de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten in de primaire variant.
De officier van justitie baseert haar standpunt op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft te kennen gegeven dat hij zich niet tegen een bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 6 aan de verdachte ten laste gelegde feiten verzet, ook niet tegen de bewezenverklaring van de primaire variant van de feiten 1, 2 en 3.
De verdachte bekent dat hij heeft geschoten. Volgens hem heeft hij zijn wapen daarbij steeds naar de grond gehouden, gericht naar een andere plek dan waar [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] respectievelijk [slachtoffer 3] zich op dat moment bevonden. Hij ontkent dus dat zijn opzet erop was gericht genoemde personen van het leven te beroven, dan wel aan hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 4] met een wapen heeft geslagen.
Of hij zijn wapen ook op [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] gericht heeft gehouden en hen op die manier heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht, kan hij zich niet herinneren.
Het bezit van het vuurwapen en de munitie, zoals ten laste gelegd onder 6, wordt door de verdachte bekend.
4.3
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Feiten 1 en 2 primair
Aangever [slachtoffer 1] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Op 28 maart 2016 kwamen we naar de auto van mijn vriendin [slachtoffer 2] gelopen. De auto, een zilverkleurige Opel Vectra, stond geparkeerd op de parkeerplaats achter mijn huis te [woonplaats] . Toen wij op ongeveer 1 meter van de auto stonden, werd er geschoten. Ik zag dat een scooter kwam aanrijden met twee mannen erop. Ik zag meteen dat het [verdachte] was. Hij was de bijrijder. Ik zag dat [verdachte] begon te schieten in onze richting. Hij heeft vier of vijf keer geschoten vlak achter elkaar. Toen er werd geschoten heb ik me verscholen tussen een blauwe en een rode auto. De blauwe auto is geraakt door een kogel. De ruit rechts achter van deze auto is kapot geschoten. [2]
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Op 28 maart 2016 stond mijn auto van het merk Opel Vectra met kenteken [kenteken] geparkeerd op het parkeerterrein aan het [adres] . Nadat we naar de auto waren gelopen, heeft [slachtoffer 1] de auto uit het parkeervak gereden en daarna stil gezet op de rijbaan tussen de parkeerplaatsen. Ik ben op de bijrijdersstoel voorin de auto gaan zitten. Toen ik voorin de auto zat, zag ik twee mannen op een scooter aan komen rijden. De man achterop was [verdachte] .
Ik zag dat [verdachte] van de scooter afstapte. Kort daarna zag ik dat hij een pistool in zijn hand had. Ik zag dat hij met het pistool in onze richting wees en toen een aantal maal schoot. Ik zag dat [slachtoffer 1] zich verstopte tussen een aantal andere geparkeerde auto’s. Ik zag dat [verdachte] eerst in onze richting schoot en later richting [slachtoffer 1] toen hij (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) wegrende. Op het moment dat [verdachte] schoot stond hij ongeveer 10 meter van onze auto. Ik hoorde dat de auto werd geraakt door de kogels en ik hoorde ook dat er een ruit kapot werd geschoten. [3]
Het proces-verbaal van het sporenonderzoek van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] vermeldt -zakelijk weergegeven- het volgende.
Op 28 maart 2016 werd onderzoek naar sporen verricht op het [adres] . [4] Wij zagen de grijze Opel Vectra met kenteken [kenteken] staan. Onder dit voertuig, schuin rechts achter en voor de auto die er rechts achter stond, troffen wij vier soortgelijke patroonhulzen aan. Wij zagen dat de Opel Vectra drie schotbeschadigingen had in de linker zijkant. De beschadiging hoog in het linker achter-portier was kennelijk onder een vrij kleine hoek in de deurplaat terecht gekomen. [5]
De kogels werden vanuit een positie rechts voor het voertuig afgevuurd. Er werd een personenauto van het merk Citroën Xsara, kleur blauw, geraakt in de linker zijkant achter, de kogel ging door de ruit en kwam in de rugleuning rechts voor terecht.
Er werd vanuit twee posities geschoten of terwijl men daartussen bewoog. [6]
Het proces-verbaal van het sporenonderzoek van verbalisant [verbalisant 3] vermeldt -zakelijk weergegeven- het volgende.
Op de avond van de schietpartij van 28 maart 2016 stond een Volkswagen Caddy kleur rood op de parkeerplaats aan het [adres] . Ik zag dat in het rechter voorspatbord van de Volkswagen Caddy, ongeveer 5,5 centimeter boven de richting aanwijzer, een inschot aanwezig was. [7]
De verdachte heeft ter terechtzitting -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Toen we op 28 maart 2016 langs het [adres] reden, ben ik van de scooter gestapt en begon ik te schieten. Ik heb zes keer geschoten. Ik schoot niet steeds in dezelfde richting. [8]
Feit 3 primair
Aangever [slachtoffer 3] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Op 28 maart 2016 was ik thuis op de [adres] . [9] Er werd aangebeld. Ik liep naar de deur en toen stond er een vent met een wapen. Uit zelfverdediging heb ik de deur dichtgedaan en een stap opzij. Er was een afstand van 1 à 1,5 meter tussen mij en de schutter. [10] Ik zag het wapen. Ik hoorde een schot. Ik heb maar 1 schot gehoord. Met de politie zag ik twee gaten in de ruit en twee hulzen. [11]
Het proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisant [verbalisant 4] vermeldt -zakelijk weergegeven- het volgende.
Op 28 maart 2016 was ik ter plaatse aan de [adres] . [12] Ik zag in de ruit van de deur twee gaten zitten. Gezien de twee gaten zouden deze kunnen zijn veroorzaakt door middel van een voorwerp met hoge energetische snelheid, zoals een kogel. [13]
Op foto 25 van de bijlage zijn de twee gaten in de ruit te zien. . [14]
De verdachte heeft ter terechtzitting -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Op 28 maart 2016 zijn we naar de woning van [slachtoffer 3] gegaan. Toen hij bij de deur kwam heb ik hem mijn wapen laten zien. Ik heb door de deur heen geschoten. Ik stond vrij dicht bij de deur. [15]
Feiten 4 en 5
Aangever [slachtoffer 4] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Op 28 maart 2016 was ik in mijn woning aan de [adres] -Spakenburg. Ik hoorde ik dat er op de deur werd geklopt. Toen ik de deur open deed zag ik dat vanaf rechts een man aan kwam lopen. [16] Ik ken deze man als [verdachte] . Ik zag dat hij een wapen in zijn rechterhand had. Ik zag dat hij het wapen op mij richtte ter hoogte van mijn borstkas. Hij hield het wapen met gestrekte arm op mij gericht.
Hij stapte in mijn richting en sloeg mij, waarschijnlijk met het wapen, op de linker kant van mijn hoofd ter hoogte van mijn oogkas. Hierdoor is een bloeduitstorting ontstaan. Het lukte mij niet deze klap te ontwijken. [17]
Aangeefster [slachtoffer 5] heeft -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Op 28 maart 2016 was ik thuis in onze woning aan de [adres] . Ik keek door het raam naar buiten. Ik zag een man staan die ik herkende als [verdachte] . Hij richtte zijn vuurwapen met gestrekte arm op mij. [18]
Het proces-verbaal van sporenonderzoek slachtoffer op de [adres] van verbalisant [verbalisant 4] vermeldt -zakelijk weergegeven- het volgende.
Op 28 maart 2016 was ik ter plaatse op de [adres] . Tijdens onderzoek bij het slachtoffer [slachtoffer 4] werd door mij het navolgende bevonden. Ik zag dat aan de linkerzijde van het linkeroog een verdikking zichtbaar was. Verder zag ik dat er in die verdikking een klein rood krasvormig letsel zichtbaar was. [19]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Het klopt dat [slachtoffer 4] door [verdachte] is bedreigd en geslagen. [20] [verdachte] begon met zijn armen te zwaaien en hij heeft zijn wapen gepakt. [21]
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Ik beken dat ik [slachtoffer 4] heb geslagen. Ik sloeg hem één keer op zijn hoofd. [22]
Feit 6
De verdachte heeft het onder 6 ten laste gelegde feit bekend en de verdediging heeft ten aanzien van dit feit geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen.
- het proces-verbaal van doorzoeking in de woning aan de [adres] van verbalisant [verbalisant 5] ; [23]
- het proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisant [verbalisant 1] ; [24]
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] , wapendeskundige, met betrekking tot de categorisering van het aangetroffen wapen en de munitie; [25]
- de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting. [26]
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2 primair
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Vastgesteld kan worden dat de verdachte met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van [slachtoffer 1] , toen deze bij de Opel Vectra stond. Toen er werd geschoten, is [slachtoffer 1] weggerend van de Opel Vectra en heeft hij zich verscholen tussen twee geparkeerde auto’s. Verdachte heeft toen nog een aantal schoten gelost in de richting van [slachtoffer 1] . Zowel de Opel Vectra als twee andere auto’s zijn door de door verdachte afgevuurde kogels geraakt. De hoogte van de schotbeschadigingen, te weten hoog in het portier van de Opel Vectra en in de ruit van het linker achterportier van de Citroën Xsara, past niet bij de verklaring van de verdachte dat hij zijn wapen bij het schieten alleen naar de grond heeft gericht. De rechtbank gaat daarom aan deze verklaring voorbij.
De verdachte stond tijdens het schieten op redelijk korte afstand van genoemde auto’s. Gelet op deze korte afstand kan worden vastgesteld dat de verdachte zijn schietrichting en schiethoogte bewust heeft bepaald en dat zijn opzet erop was gericht om [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
Door te schieten in de richting van de auto waarin [slachtoffer 2] zich bevond, heeft de verdachte bovendien bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] dodelijk getroffen zou kunnen worden door een kogel afgevuurd uit zijn pistool. Daarmee kan worden vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 2] .
Feit 3 primair
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair onder 3 ten laste gelegde feit.
Vastgesteld kan worden dat de verdachte tweemaal door een ruit van een deur heeft geschoten, terwijl [slachtoffer 3] vlak achter die deur stond. De afstand tussen de verdachte en [slachtoffer 3] was op het moment van de schoten circa 1,5 meter. Gelet op de hoogte van de gaten, zichtbaar op (onder meer) foto 25 van de hiervoor genoemde bijlage bij het proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisant [verbalisant 4] (pag. 197), kan worden vastgesteld dat de verdachte zijn vuurwapen tijdens het schieten naar voren heeft gericht. De hoogte van de gaten, te weten net boven en net onder de deurklink, past niet bij de verklaring van de verdachte dat hij naar de grond heeft geschoten. Ook in het kader van dit feit gaat de rechtbank daarom aan die verklaring van de verdachte voorbij. Nu verdachte hierover evident niet de waarheid heeft gesproken, acht de rechtbank evenmin aannemelijk dat verdachte opzettelijk langs Wisnieuwski heen heeft geschoten.
Door op korte afstand te schieten door een ruit waarachter [slachtoffer 3] zich bevond, op een hoogte waarbij vitale delen van het lichaam konden worden geraakt, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 3] dodelijk getroffen zou kunnen worden. Daarmee kan worden vastgesteld dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 3] .
Feiten 4 en 5
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, kan eveneens wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten.
Vastgesteld kan worden dat de verdachte een vuurwapen gericht heeft gehouden op [slachtoffer 4] , respectievelijk [slachtoffer 5] . Daarmee heeft hij hen bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht. Door vervolgens met het vuurwapen te slaan tegen het hoofd van het [slachtoffer 4] , ten gevolge waarvan hij letsel heeft opgelopen, heeft de verdachte [slachtoffer 4] ook mishandeld.
Feit 6
Gelet op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, kan ten slotte wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte een vuurwapen en munitie van de categorie III voorhanden heeft gehad.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, op het [adres] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, met een vuurwapen meerdere kogels afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 1] , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
Primair
op 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, op het [adres] ,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte,
met een vuurwapen meer kogels afgevuurd in de richting van de auto waarin die [slachtoffer 2] zich op dat moment bevond, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
Primair
op 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, op de
[adres] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, door een ruit van een deur heen met een vuurwapen meerdere kogels afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 3] , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
4.
op 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten,
[slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen gericht op die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 5]
5.
op 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door met een vuurwapen, tegen het hoofd van die [slachtoffer 4] te slaan;
6.
op 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten, een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (pistool, merk FN, model Browning, kaliber 7.65), en munitie van categorie III, te weten 3 patronen merk PMC, kaliber 7.65 en/of (meer dan 100) patronen van diverse merken, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Feiten 1 primair, 2 primair en 3 primair, telkens:poging doodslag
Feit 4:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Feit 5:mishandeling
Feit 6:handelen in strijd met een in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie gegeven verbod en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van de categorie III.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

In het dossier bevinden zich de verdachte betreffende Pro Justitia rapportages van L.H.W.M. Kaiser, psychiater, en R. Bout, psycholoog.
Kaiser komt in het rapport van 8 juni 2016 tot de conclusie dat verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde feiten als niet toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. De psychiater komt tot deze conclusie op basis van het volgende.
Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een psychotische stoornis niet anders omschreven en mogelijk een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken gezien zijn verleden en de gegevens uit een rapportage uit 2010. De ziekelijke stoornis was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen. Hij handelde vanuit paranoïde psychotisch denken. Hij had betrekkingswanen en waande dat de slachtoffers te maken hadden met een pedofielennetwerk en het aanleveren van kinderen en een complot daaromtrent. Hij waande een complot waartegen hij ten strijde moest gaan en waarschuwingsschoten moest lossen. Hij handelde vanuit die achterdochtige wanen en daarvoor wilde hij vluchten in suïcide of de gevangenis. Omdat sprake was van een paranoïde psychose was er een gestoorde werkelijkheidszin en was hij niet te corrigeren in zijn denken. Zoals het gebeurde, was voor hem de enige weg en hij gaat van die zekerheid uit. Hij vindt zijn gedrag in die omstandigheden adequaat om het pedofielennetwerk zoals hij dat in zijn wanen beleefde te doen stoppen.
Verdachte had ten tijde van het ten laste gelegde niet voldoende inzicht in de wederrechtelijkheid van de begane feiten omdat zijn werkelijkheidszin als gevolg van de psychose gestoord was.
Bout komt in het rapport van 10 juni 2016 tot een eensluidende conclusie. Hij heeft uiteengezet dat de verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde feiten als volledig ontoerekeningsvatbaar kan worden beschouwd en heeft die conclusie op het volgende gebaseerd.
Bij de verdachte is sprake van een schizoaffectieve stoornis gekenmerkt door verstoring van de realiteitstoetsing (paranoïde en grootheidswanen) en een verstoring van het gevoelsleven in de vorm van een hypomaan toestandsbeeld. Deze ziekelijke stoornis was ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. In de periode voorafgaand aan het tenlastegelegde heeft de verdachte paranoïde wanen ontwikkeld die ook ten tijde van het onderzoek nog aanwezig waren. Hij heeft het idee dat zijn ouders onderdeel uitmaken van een netwerk dat zich bezighoudt met kinderporno. Hij voelt zich door de mensen die onderdeel zijn van dit netwerk ernstig bedreigd. Hij is van mening dat ze proberen hem van het leven te beroven zodat zij hun zaken kunnen voortzetten. Vanuit deze angst voortkomend vanuit zijn verstoorde realiteitstoetsing, heeft hij hen angst willen aanjagen dan wel hen willen waarschuwen door hen te beschieten. De verdachte heeft weliswaar de wederrechtelijkheid van dat handelen in kunnen zien, maar hij is niet in staat geweest zijn wil conform dit inzicht te bepalen.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies van deze deskundigen over en maakt deze tot haar oordeel.
De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat de bewezen verklaarde feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend en dat de verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten niet strafbaar is. De officier van justitie en de verdediging zijn het eens met deze conclusie. De verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Motivering van een maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging op te leggen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan de verdachte, conform het advies van de deskundigen, de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen op grond van artikel 37 Wetboek van Strafrecht. Mocht de verdachte na zijn ontslag uit het psychiatrisch ziekenhuis nog een gevaar vormen voor zichzelf of zijn omgeving, dan kan dit gevaar via de weg van de rechterlijke machtiging op grond van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: wet BOPZ) worden afgewend.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen maatregel is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft met een vuurwapen geschoten in de richting van meerdere personen. Hij heeft [slachtoffer 3] thuis opgezocht en door de ruit van zijn deur naar hem geschoten. Daarna heeft hij zijn tocht voortgezet en heeft hij op een parkeerplaats meerdere schoten afgevuurd in de richting van [slachtoffer 1] en zijn vriendin [slachtoffer 2] . Vervolgens is hij naar de woning van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] gegaan, waar hij [slachtoffer 4] en zijn vrouw [slachtoffer 5] heeft bedreigd met zijn vuurwapen en [slachtoffer 4] met dit wapen heeft geslagen.
Door deze wijze van handelen van verdachte zijn levensgevaarlijke situaties ontstaan.
Zoals hiervoor overwogen beschouwt de rechtbank de verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar voor zijn handelen en zal hij worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Aan hem zal daarom geen straf worden opgelegd.
Het handelen van de verdachte geeft echter wel aanleiding tot de oplegging van een maatregel.
Psychiater Kaiser heeft geconcludeerd dat de kans op recidive hoog is als de verdachte geen klinische behandeling krijgt. Hij heeft totaal geen ziektebesef en weert het af om daarover na te denken. Hij toont zich zwak geïntegreerd en impulsief. Hij is niet te corrigeren. Hij heeft impulsieve reacties en is soms geagiteerd.
Ook psycholoog Bout heeft geconcludeerd dat sprake is van een recidiverisico gelet op het paranoïde denken van de verdachte en zijn beperkte ziektebesef. Om de kans op herhaling te beperken adviseert hij ook een klinische behandeling in een setting met een hoog zorgniveau en een hoge mate van beveiliging.
Beide deskundigen adviseren die klinische behandeling plaats te laten vinden in een Forensisch Psychiatrische kliniek (hierna: FPK) op basis van een maatregel ex artikel 37 Wetboek van Strafrecht. De maatregel TBS wordt als een te zwaar kader ingeschat omdat de verdachte in een lichter kader ook behandeld kan worden. Hij is niet eerder in psychiatrische behandeling geweest. Ingeschat wordt dat de verdachte binnen de termijn van een jaar voldoende behandeld kan worden om de kans op recidive te verlagen.
In een aanvullende rapportage van 4 juli 2016 heeft psychiater Kaiser zijn conclusie dat de maatregel TBS een te zwaar kader is herhaald. Hij heeft daarbij overwogen dat het mogelijk is dat de psychose met een (gedwongen) medicamenteuze behandeling binnen een jaar hersteld kan zijn. Ten aanzien van de vraag of een rechterlijke machtiging aansluitend op de behandeling in een FPK voldoende waarborgen en controlemogelijkheden biedt, heeft Kaiser -kort gezegd- gemeld dat de beveiliging vanuit een rechterlijke machtiging weliswaar minder is dan vanuit een TBS maatregel maar dat hij verwacht dat het gevaar voortkomend vanuit de psychose van de verdachte met een behandeling in een FPK voldoende ondervangen kan worden.
Psycholoog Bout heeft in een aanvullend bericht aan de officier van justitie het standpunt herhaald dat binnen een psychiatrisch ziekenhuis nog voldoende mogelijkheden zijn om de verdachte te behandelen, omdat hij niet eerder behandeld is geweest. Over de verwachte behandelduur zegt hij dat in het algemeen medicamenteuze behandeling bij psychotische klachten binnen afzienbare tijd aanslaat (vaak een kwestie van maanden). Hij benadrukt dat de TBS-maatregel een ultimum remedium is. Wel merkt hij op dat de kans dat de behandeling langer duurt dan een jaar aanwezig is en dat dit gegeven in het nadeel spreekt van de maatregel ex artikel 37 Wetboek van Strafrecht, waarbij de (onzekere) optie van verlenging van de behandeling binnen een BOPZ-maatregel moet worden genoemd. De zekerheid om de maatschappij te beschermen tegen de verdachte is volgens psycholoog Bout het grootste bij een TBS-maatregel.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat beide deskundigen de mogelijkheid open laten dat de verdachte na een jaar klinische behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis niet volledig hersteld is. De behandeling kan dan weliswaar worden verlengd in het kader van een rechterlijke machtiging, maar ten aanzien van deze civielrechtelijke machtiging kan niet worden gesteld dat deze de maatschappij voldoende bescherming tegen verdachte biedt. De rechtbank acht een grotere mate van bescherming van de maatschappij noodzakelijk, mede gelet op de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten, in samenhang bezien met zijn justitiële documentatie. De verdachte is eerder in Nederland veroordeeld voor zware mishandeling tot een gevangenisstraf van 20 maanden en het ‘European Criminal Records Information System’ laat zien dat hij in Polen ook is veroordeeld voor meerdere geweldsfeiten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet worden volstaan met de oplegging van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van een jaar op grond van artikel 37 Wetboek van Strafrecht. Een strafrechtelijk kader met justitieel toezicht is noodzakelijk om het recidiverisico voldoende terug te dringen. De rechtbank zal daarom overgaan tot de oplegging van de maatregel tot TBS met dwangverpleging. De algemene veiligheid van personen eist de oplegging van deze maatregel.
De feiten die door de verdachte gepleegd zijn vormen niet alleen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, maar zijn bovendien misdrijven die gericht zijn tegen of een gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaren te boven gaan.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De behandeling van de vordering van [slachtoffer 2]
,levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 2.000,-- (tweeduizend euro), te weten € 1.000,-- aan immateriële schade en € 1.000,-- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 28 maart 2016. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Behandeling van het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 285, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid van de feiten
verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feiten 1 primair, 2 primair en 3 primair, telkens:poging doodslag
Feit 4:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht; meermalen gepleegd
Feit 5:mishandeling
Feit 6:handelen in strijd met een in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie gegeven verbod en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van de categorie III.
Strafbaarheid van verdachte
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Benadeelde partij
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 2.000,-- (zegge tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 maart 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] € 2.000,-- (zegge tweeduizend euro) aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 40 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.A. Bos, voorzitter,
mrs. C.A.M. van Straalen en A.C. van den Boogaard, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juli 2016.
Mr. G.A. Bos en de griffier zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente
Bunschoten,, althans in het arrondissement Midden-Nederland, (op of nabij het
[adres] ) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met dat opzet als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of
hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijnmededader(s) met een
vuurwapen een of meerdere kogels afgevuurd gericht op, althans in de richting
van, die [slachtoffer 1] , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente
Bunschoten, (op of nabij het [adres] ) tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een vuurwapen een of meerdere kogels afgevuurd gericht op, althans in de
richting van, die [slachtoffer 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
Primair
hij op of omstreeks 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente
Bunschoten, (op of nabij het [adres] ), althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet als volgt heeft
gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn
mededader(s) met een vuurwapen een of meer kogels afgevuurd in de richting van
de auto waarin die [slachtoffer 2] zich op dat moment bevond, zijnde de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente
Bunschoten, (op of nabij het [adres] ), althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet als
volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of
meer van) zijn mededader(s) met een vuurwapen een of meer kogels afgevuurd in
de richting van de auto waarin die [slachtoffer 2] zich op dat moment bevond,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
Primair
hij op of omstreeks 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente
Bunschoten,, althans in het arrondissement Midden-Nederland, op of nabij de
[adres] ), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
[slachtoffer 3] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met dat opzet als volgt heeft gehandeld:
zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn
mededader(s)(door een ruit van een deur heen) met een vuurwapen een of
meerdere kogels afgevuurd gericht op, althans in de richting van, die [slachtoffer 3]
, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente
Bunschoten, (op of nabij de [adres] ) tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
(door een ruit van een deur heen) met een vuurwapen een of meerdere kogels
hebben/heeft afgevuurd gericht op, althans in de richting van, die [slachtoffer 3]
,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente
Bunschoten,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
een vuurwapen gericht op die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] , althans dat vuurwapen
zichtbaar voor die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] vastgehouden;
5.
hij op of omstreeks 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente
Bunschoten, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[slachtoffer 4] heeft mishandeld door met een vuurwapen, althans een hard voorwerp,
op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 4] te slaan;
[slachtoffer 4] heeft mishandeld door met een vuurwapen, althans een hard voorwerp,
op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 4] te slaan;
6.
hij op of omstreeks 28 maart 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente
Bunschoten, een of meer wapens van categorie III, te weten een vuurwapen
(pistool, merk FN, model Browning, kaliber 7.65), en/of munitie van categorie
III, te weten 3 patronen merk PMC, kaliber 7.65 en/of (meer dan 100) patronen
van diverse merken, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer 2016094217 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] van 29 maart 2016, pag. 83.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] van 4 april 2016, pag. 122.
4.Proces-verbaal sporenonderzoek van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 7 april 2016, pag. 151.
5.Proces-verbaal sporenonderzoek van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 7 april 2016, pag. 152.
6.Proces-verbaal sporenonderzoek van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van 7 april 2016, pag. 153.
7.Proces-verbaal sporenonderzoek van verbalisant [verbalisant 3] van 7 april 2016, pag. 170.
8.Proces-verbaal van de terechtzitting van 7 juli 2016.
9.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] van 30 maart 2016, pag. 96.
10.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] van 30 maart 2016, pag. 97.
11.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] van 30 maart 2016, pag. 98.
12.Proces-verbaal van sporenonderzoek aan de [adres] van verbalisant [verbalisant 4] van 29 maart 2016, pag. 182.
13.Proces-verbaal van sporenonderzoek aan de [adres] van verbalisant [verbalisant 4] van 29 maart 2016, pag. 183.
14.Bijlage bij het proces-verbaal van sporenonderzoek aan de [adres] van verbalisant [verbalisant 4] van 29 maart 2016, pag. 197.
15.Proces-verbaal van de terechtzitting van 7 juli 2016.
16.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] van 30 maart 2016, pag. 106.
17.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] van 30 maart 2016, pag. 107.
18.Proces-verbaal van aangeefster [slachtoffer 5] van 29 maart 2016, pag. 110.
19.Proces-verbaal van sporenonderzoek slachtoffer op de [adres] van verbalisant [verbalisant 4] van 29 maart 2016, pag. 203.
20.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] van 29 maart 2016, pag. 53.
21.Proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] van 29 maart 2016, pag. 54.
22.Proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris van 1 april 2016.
23.Proces-verbaal van doorzoeking in de woning aan de [adres] van verbalisant [verbalisant 5] van 29 maart 2016, pag 67 en 68.
24.Proces-verbaal van sporenonderzoek van [verbalisant 1] van 29 maart 2016, pag. 71.
25.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 6] van 22 juni 2016, proces-verbaalnummer PL0900-2016094217-56.
26.Proces-verbaal van de terechtzitting van 7 juli 2016.