Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 10 december 2014
- het proces-verbaal van comparitie van 8 februari 2016
- de akte van [gedaagden]
- de akte van [eiser] .
2.De feiten
[bedrijf 5] B.V.van [bedrijf 1] te vorderen krijgt uit hoofde van voor [bedrijf 1] te verrichten werkzaamheden en diensten vanaf 1 mei 2011, bij vier pandaktes vorderingen op haar debiteuren en overige derden aan
[bedrijf 5] B.V.verpand.
“Aldus is overeengekomen op 13 april 2011 […]”.
“Aldus is overeengekomen op 13 april 2011 […]”.
3.Het geschil
primairte verklaren voor recht dat de pandaktes nimmer rechtsgevolg hebben gehad voor zover daarmee is beoogd zekerheden te vestigen,
subsidiairte verklaren voor recht dat de pandaktes rechtsgeldig zijn vernietigd,
meer subsidiairde pandaktes te vernietigen,
primairte verklaren voor recht dat artikel VIII van de algemene voorwaarden van [gedaagde 1] c.q. [gedaagde 2] rechtsgeldig is vernietigd,
subsidiairartikel VIII van de algemene voorwaarden van [gedaagde 1] c.q. [gedaagde 2] te vernietigen,
meer subsidiairte verklaren voor recht dat het beroep van [eiser] op de vernietigbaarheid van artikel VIII van de algemene voorwaarden van [gedaagde 1] c.q. [gedaagde 2] rechtens tot gevolg heeft dat [gedaagden] daarop jegens [eiser] dan wel jegens de boedel geen beroep (meer) kunnen doen,
primairte verklaren voor recht dat op 12 april 2011 dan wel op 13 april 2011 tussen [bedrijf 1] en [gedaagde 1] c.q. [gedaagde 2] geen overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [bedrijf 1] rechtens was gehouden mee te werken aan het sluiten van de pandovereenkomsten,
subsidiairde op 12 april 2011 dan wel op 13 april 2011 tussen [bedrijf 1] en [gedaagde 1] c.q. [gedaagde 2] gesloten overeenkomsten te vernietigen, voor zover daarbij aan [bedrijf 1] de verplichting is opgelegd om mee te werken aan het vestigen van zekerheden ten behoeve van [gedaagde 1] c.q. [gedaagde 2] ,
meer subsidiairte verklaren voor recht dat het beroep van [eiser] op de vernietigbaarheid van de op 12 april 2011 dan wel op 13 april 2011 tussen partijen gesloten overeenkomsten rechtens tot gevolg heeft dat [gedaagden] daarop jegens [eiser] dan wel de boedel geen beroep (meer) kan doen,
4.De beoordeling
[bedrijf 5] B.V.en niet
[gedaagde 1], maar bij [bedrijf 1] (en bij [eiser] ) kan er geen twijfel over bestaan dat hiermee [gedaagde 1] wordt bedoeld.
[bedrijf 5](zonder
B.V.) bestaat wel als handelsnaam van [bedrijf 2] (zie productie 50 van [eiser] ), zoals [eiser] ook stelt, maar niet is gesteld of gebleken dat [bedrijf 1] met [bedrijf 2] een contractuele relatie heeft gehad. [bedrijf 1] heeft wel een contractuele relatie gehad met [gedaagde 1] en met [gedaagde 2] . Vier pandaktes, de onder 2.11 genoemde pandaktes, hebben betrekking op [gedaagde 2] en zijn gelijktijdig met de vier onder 2.10 genoemde pandaktes ondertekend. Gelet hierop moeten de vier onder 2.10 genoemde pandaktes betrekking hebben op [gedaagde 1] . De rechtbank overweegt hierbij verder nog dat [eiser] niet heeft gesteld dat [bedrijf 1] er bij het ondertekenen van de onder 2.10 genoemde pandaktes van uit is gegaan dat een andere partij dan [gedaagde 1] de wederpartij was.
gebruikelijke voorwaardende algemene voorwaarden van [gedaagde 1] bedoelt, kan hieruit niet worden afgeleid dat de toepasselijkheid daarvan is overeengekomen. Hierbij komt dat [eiser] onbetwist heeft gesteld dat nergens uit blijkt, ook niet uit de e-mails uit die periode, dat de algemene voorwaarden van [gedaagde 1] ten tijde van de opdracht van [bedrijf 1] aan [gedaagde 2] ter sprake zijn gekomen.
woensdag 24 augustus 2016teneinde [eiser] in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze hij bewijs wil leveren;
in de drie maanden nadienverhinderd zijn; hij dient bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
;