In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 juli 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de curator van een failliete vennootschap en de bestuurder van die vennootschap. De curator vorderde aansprakelijkheid van de bestuurder op grond van onbehoorlijke taakvervulling, zoals bedoeld in artikel 2:248 BW. In een eerder tussenvonnis was al geoordeeld dat de bestuurder aannemelijk had gemaakt dat andere feiten en omstandigheden dan zijn onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement waren. De rechtbank heeft in het vonnis van 27 juli 2016 bevestigd dat, ondanks de onbehoorlijke taakvervulling in de laatste maanden voor het faillissement, niet aannemelijk is dat dit mede een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. De curator heeft niet kunnen aantonen dat de onbehoorlijke taakvervulling heeft geleid tot schade voor de vennootschap, waardoor de vorderingen van de curator zijn afgewezen. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat de curator onrechtmatig heeft gehandeld door conservatoire beslagen te leggen, en deze beslagen zijn opgeheven. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.