ECLI:NL:RBMNE:2016:406

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
16/659661-15 en 16/124292-15 en 16/226151-13 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met kapmes en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 4 januari 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 24 september 2015 in Hilversum met een kapmes heeft gezwaaid en geslagen naar twee aangevers, wat resulteerde in verwondingen. De verdachte, die op dat moment in een psychotische toestand verkeerde, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H. de Kroon. De officier van justitie, mr. V.E.J.A. Heijckmann, eiste een zware straf, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte ten tijde van de feiten niet volledig toerekeningsvatbaar was. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte met het kapmes heeft gezwaaid en dat hij [aangever 1] op de rug en arm heeft geraakt, wat als poging tot zware mishandeling werd gekwalificeerd. Voor [aangever 2] werd de verdachte vrijgesproken van poging tot zware mishandeling, maar hij werd wel schuldig bevonden aan mishandeling. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van drugs, namelijk MDMA en amfetamine. De rechtbank besloot de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging voor de zware mishandeling en hem te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor een jaar, gezien zijn psychische toestand. Het kapmes werd verbeurd verklaard en de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummers: 16/659661-15 en 16/124292-15 en 16/226151-13 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 januari 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
thans verblijvende in het PPC Amsterdam, PI Amsterdam-Over Amstel.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 21 december 2015, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H. de Kroon, advocaat te Hilversum.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. V.E.J.A. Heijckmann en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd:
Onder parketnummer 16/659661-15:
1.
Primair
dat hij op of omstreeks 24 september 2015 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans éénmaal (telkens)
- wild om zich heen heeft gezwaaid en/of geslagen met een machete/kapmes (terwijl hij naar die [aangever 1] toe liep) en/of
- die [aangever 1] op de rug en/of de arm, in ieder geval op het lichaam heeft geslagen met voornoemd(e) machete/kapmes,

zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;

Subsidiair
dat hij op of omstreeks 24 september 2015 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [aangever 1] meermalen, althans éénmaal (telkens) op de rug en/of de arm, in ieder geval op het lichaam heeft geslagen met een machete/kapmes;
2.
Primair
dat hij op of omstreeks 24 september 2015 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans éénmaal (telkens)
- wild om zich heen heeft gezwaaid en/of geslagen met een machete/kapmes (terwijl hij naar die [aangever 2] toe liep) en/of
- die [aangever 2] op het rechterbeen en/of het sleutelbeen, in ieder geval op het lichaam heeft geslagen met een machete/kapmes,

zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;

Subsidiair
dat hij op of omstreeks 24 september 2015 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [aangever 2] meermalen, althans éénmaal (telkens) op het rechterbeen en/of het sleutelbeen, in ieder geval op het lichaam heeft geslagen met een machete/kapmes;
Onder parketnummer 16/124292-15:
dat hij op of omstreeks 7 februari 2015 te Hilversum opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,0 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 0,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank nummert de bij dagvaarding met parketnummer 16/659661-15 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en het bij dagvaarding met parketnummer 16/124292-15 ten laste gelegde feit als de feiten 1 tot en met 3.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
Feiten 1 en 2
De officier van justitie acht het onder 1, primair en onder 2, primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangiftes van [aangever 1] en [aangever 2] , het bij hen geconstateerde letsel en de verklaring van getuige [getuige] , die het een en ander heeft gehoord. Deze feiten zijn te kwalificeren als poging tot zware mishandeling van
[aangever 1] en poging tot zware mishandeling van [aangever 2] . Uit de gedragingen van verdachte valt af te leiden dat hij in ieder geval het voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [aangever 1] en [aangever 2] .
Feit 3:De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op de bekentenis van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
Feiten 1 en 2:
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, primair, en het onder 2, primair en subsidiair ten laste gelegde. Verdachte heeft nimmer opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [aangever 1] en [aangever 2] . Verdachte heeft consistent verklaard dat hij alleen met het kapmes op de stoel heeft ingehakt en niet met het mes richting aangevers heeft gezwaaid. Ten aanzien van [aangever 2] is er voorts onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig dat verdachte haar met het kapmes heeft geraakt en zij daardoor letsel zou hebben opgelopen.
Ten aanzien van het onder 1, subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 3:
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2 [1]
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat hij op 24 september 2015 te Hilversum met zijn vriendin [aangever 2] op de bank zat in de woonkamer, toen verdachte heel boos werd nadat [aangever 2] hem had aangesproken op rommel die hij niet had opgeruimd. Verdachte is toen op de eerste etage een kapmes gaan pakken en schreeuwde dat aangever en [aangever 2] weg moesten gaan.
Hij maakte wilde, zwaaiende bewegingen met het kapmes en begon in te hakken op meerdere meubels. Aangever probeerde verdachte te kalmeren maar dat lukte niet. Verdachte kwam steeds dichterbij en begon met het mes op een stoel in te hakken. Aangever zag dat verdachte de hele tijd om zich heen sloeg met het kapmes. Aangever ging voor zijn vriendin staan om haar te beschermen en draaide zich met zijn rug naar verdachte toe. Toen voelde hij dat hij werd geraakt op zijn rug. Hij vermoedt dat dit met het kapmes gebeurde. [2]
Uit een letselverklaring van 24 september 2015 blijkt – voor zover van belang – dat aangever [aangever 1] :
- op zijn rechter bovenarm een oppervlakkige, rode, streepvormige verwonding had van ongeveer 15 cm lang bij 0,5 cm breed;
- op zijn rechterhand aan de rugzijde vlakbij de pink een oppervlakkige streepvormige verwonding had van ongeveer 1 cm bij 2 mm;
- op zijn linkerschouder aan de rugzijde een oppervlakkige streepvormige verwonding had van 6 cm lang en 0,5 cm breed;
- midden op zijn rug een ovale verkleuring had van de huid van ongeveer 17 cm lang bij 4 cm breed, gelijkend op de afdruk van een voorwerp;
- midden op zijn rug een oppervlakkige streepvormige verkleuring had van de huid van ongeveer 12 cm bij 2 mm, en nogmaals van ongeveer 14 cm bij 2 mm. [3]
Aangeefster [aangever 2] heeft verklaard dat verdachte op 24 september 2015 te Hilversum stampvoetend naar boven ging en even later weer de trap afkwam met een grote machete in zijn hand. Aangeefster zag dat verdachte wild zwaaide met het mes. Verdachte begon met het mes in diverse meubels te slaan. Verdachte kwam steeds dichterbij en hield het mes boven zijn hoofd. Aangeefster zag dat verdachte met de machete uithaalde en een gerichte slag gaf met het mes. Ze zag dat het mes tegen haar rechterbeen aankwam. Ze zag dat [aangever 1] [zijnde aangever [aangever 1] ] opstond en tussen haar en verdachte in kwam staan. Tijdens de daarop ontstane worsteling zag aangeefster dat verdachte meerdere malen met het mes uithaalde naar [aangever 1] en dat [aangever 1] hierdoor op zijn rug werd geraakt. Verdachte maakte ook een slaande beweging naar aangeefster, waardoor hij met het handvat van het mes haar sleutelbeen raakte. Aangeefster had daarna last van haar rechterkuit, die dik en verkleurd was, en had ook last van haar sleutelbeen. [4]
Op een foto zijn rode en blauwe verkleuringen te zien op het onderbeen van [aangever 2] . [5]
Bewijsoverwegingen
Algemeen
De rechtbank acht, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de woonkamer wild met een kapmes, met één scherpe snijkant, heeft rond gezwaaid, en dat hij [aangever 1] met het kapmes op zijn rug en arm heeft geraakt.
Ten aanzien van het verweten geweld tegen [aangever 2] , ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen, nu deze op essentiële onderdelen overeenkomen met de verklaringen van [aangever 1] . Daarbij komt dat het letsel van aangeefster, zoals waarneembaar is op de foto, haar verklaringen ondersteunt. De rechtbank acht daarom ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [aangever 2] met (het handvat van) het mes heeft geraakt op haar rechter onderbeen en op haar sleutelbeen waardoor zij pijn en letsel heeft ondervonden.
Feit 1, primair
De hiervoor omschreven handelingen, waarbij verdachte wild met het kapmes om zich heen heeft gezwaaid, op een dusdanig nabije afstand van [aangever 1] , kunnen zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebben en zijn daarmee uitvoeringshandelingen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte, door aldus te handelen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel op zou lopen.
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde, gelet op voornoemde bewijsmiddelen en overwegingen, dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2, primair
De rechtbank is van oordeel dat, nu [aangever 2] werd beschermd door [aangever 1] , er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor het oordeel dat verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [aangever 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Derhalve kan niet worden bewezen dat bij verdachte sprake was van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [aangever 2] .
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om te komen tot een bewezenverklaring van het onder 2, primair ten laste gelegde. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
Feit 2, subsidiair
Zoals hiervoor is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de woonkamer wild met het kapmes heeft rond gezwaaid en dat hij [aangever 2] heeft geraakt op haar rechter onderbeen en op haar sleutelbeen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het onder 2, subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is op de wijze zoals blijkt uit de bewezenverklaring.
Feit 3 [6]
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Uit het proces-verbaal van aanhouding [7] en de bekennende verklaring van verdachte [8] blijkt genoegzaam dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hierna blijkt uit de bewezenverklaring.
Op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaat de rechtbank met een opgave van voornoemde bewijsmiddelen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
Primair
dat hij op 24 september 2015 te Hilversum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen (telkens)
- wild om zich heen heeft gezwaaid en geslagen met een machete/kapmes (terwijl hij naar die [aangever 1] toe liep) en
- die [aangever 1] op de rug en de arm, in ieder geval op het lichaam heeft geslagen met voornoemd(e) machete/kapmes,

zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;

2.
Subsidiair
dat hij op 24 september 2015 te Hilversum, opzettelijk mishandelend [aangever 2] op het rechterbeen en het sleutelbeen heeft geslagen met een machete/kapmes;
3.
dat hij op 7 februari 2015 te Hilversum opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,0 gram van een materiaal bevattende MDMA en ongeveer 0,6 gram, van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Van het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Feit 1, primair
Poging tot zware mishandeling
Feit 2, subsidiair
Mishandeling
Feit 3
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

7.STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE

De bewezen verklaarde feiten zijn strafbaar nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE

Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1, primair, en feit 2, subsidiair
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor wat betreft de onder 1, primair en onder 2, primair ten laste gelegde feiten te ontslaan van alle rechtsvervolging op grond van volledige ontoerekeningsvatbaarheid en hem te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis op de voet van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van één jaar.
Feit 3
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde feit schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van een op te leggen straf gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1, primair, en feit 2, subsidiair
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op:
- het psychologisch pro justitia rapport van 15 december 2015, opgemaakt door T. ’t Hoen, GZ-psycholoog;
- het psychiatrisch pro justitia rapport van 7 december 2015, opgemaakt door W.A.M. van der Veen, psychiater in opleiding, en T.A. Wouters, psychiater.
De psycholoog T. ’t Hoen heeft geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie, paranoïde type, alsmede cannabisafhankelijkheid en misbruik van amfetaminen. Hier was ook sprake van tijdens het ten laste gelegde en dit beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Er zijn sterke aanwijzingen dat ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een psychotisch toestandsbeeld. Het is zeer waarschijnlijk dat het denken en handelen van verdachte op het moment van het ten laste gelegde zo goed als volledig werden aangestuurd vanuit dit psychotisch toestandsbeeld. Om deze reden adviseert de psycholoog verdachte vanuit gedragskundig oogpunt als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen voor het hem ten laste gelegde.
De psychiater in opleiding, W.A.M. van der Veen, en de psychiater, T.A. Wouters, hebben de diagnose, zoals gesteld door de psycholoog, onderschreven. Verder hebben zij geconcludeerd dat ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van psychotische decompensatie bij de schizofrenie en cannabisafhankelijkheid. De psychose heeft de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in ernstige mate beïnvloed. Verdachte wordt ten aanzien van het ten laste gelegde als ten minste sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, waarbij het zeer aannemelijk moet worden geacht dat hij volledig vanuit de psychose heeft gehandeld en dus volledig ontoerekeningsvatbaar te achten was. Behandeling in het kader van artikel 37 e.v. Wetboek van Strafrecht wordt aanbevolen, gelet op het voorgaande en op de afwezigheid van intrinsieke behandelmotivatie en het geringe ziektebesef en –inzicht.
De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over en maakt die tot de hare. De rechtbank concludeert op grond van deze rapporten dat het bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte daarom voor deze strafbare feiten niet strafbaar en zal hem daarvoor ontslaan van alle rechtsvervolging.
De psycholoog heeft verder geconcludeerd dat verdachte als gevolg van de schizofrene stoornis bij oplopende spanningen ontregelt. Daarbij is de realiteitstoetsing, alsmede het oordeels en kritiekvermogen, danig verstoord door de ernstige psychiatrische stoornis. Dit in combinatie met het middelengebruik en de kwetsbare sociaal-maatschappelijke positie maken dat het risico op recidive wordt verhoogd. Met name wanneer hij zijn medicatie niet neemt en het risico op psychotische decompensatie verhoogd is, is ook het risico op een agressieve impulsdoorbraak in verhoogde mate aanwezig. De psycholoog adviseert om verdachte in het kader van een artikel 37 plaatsing (Wetboek van Strafrecht) klinisch te behandelen in een psychiatrisch ziekenhuis.
Ook door de psychiaters wordt behandeling in het kader van artikel 37 e.v. Wetboek van Strafrecht aanbevolen, gelet op de sterk verminderde dan wel volledige ontoerekeningsvatbaarheid en de afwezigheid van intrinsieke behandelmotivatie en het geringe ziektebesef en –inzicht. De kans op herhaling van een geweldsdelict wordt als hoog ingeschat zolang verdachte niet adequaat behandeld wordt voor de aanwezige psychopathologie.
Feit 3
Verdachte is strafbaar, nu geen schulduitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.

9.OP TE LEGGEN STRAF OF MAATREGEL

Op grond van voornoemde rapporten is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van verdachte en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis van verdachte voor een termijn van één jaar eist.
Ten aanzien van feit 3 oordeelt de rechtbank dat gelet op het feit dat verdachte ten aanzien van de onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair bewezenverklaarde feiten ontoerekeningsvatbaar is verklaard en deswege een maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van één jaar wordt opgelegd, oplegging van een sanctie niet opportuun is. De rechtbank zal verdachte daarom schuldig verklaren, maar hem voor dit feit geen straf of maatregel opleggen.

10.BESLAG

Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen kapmes moet worden verbeurdverklaard, omdat met behulp van dit aan verdachte toebehorende voorwerp de onder 1, primair en onder 2, subsidiair bewezen verklaard feiten zijn begaan.

11.DE VORDERING TENUITVOERLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig de vordering tot tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 16/226151-13 door de politierechter in deze rechtbank bij vonnis d.d. 20 februari 2014 voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 50 uren af te wijzen.

12.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9a, 33, 33a, 37, 45, 91, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 2, primair, aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, primair, onder 2, subsidiair en onder 3 ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 5. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1, primair, onder 2, subsidiair en onder 3 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert deze zoals hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte niet strafbaar ten aanzien van het onder feit 1, primair en feit 2, subsidiair bewezen verklaarde en
ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
- verklaart verdachte strafbaar ten aanzien van het onder feit 3 bewezen verklaarde;
Oplegging straf of maatregel
-gelast ten aanzien van het onder feit 1, primair en feit 2, subsidiair bewezen verklaarde de plaatsing van verdachte in een
psychiatrisch ziekenhuisvoor de duur van
één jaar;
- bepaalt dat ten aanzien van het onder feit 3 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Beslag
- verklaart verbeurd het onder verdachte in beslaggenomen kapmes;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 16/226151-13 door de politierechter in deze rechtbank bij vonnis d.d. 20 februari 2014 voorwaardelijk aan verdachte opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Schormans, voorzitter, mrs. P.K. van Riemsdijk en R.C.J. Hamming, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Kreb, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 januari 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL0900-2015289834, doorgenummerd 1 tot en met 41.
2.Pagina’s 1 en 2.
3.Pagina 3.
4.Pagina’s 8 en 9.
5.Pagina 11.
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL0900-2015041396, doorgenummerd 1 tot en met 17.
7.Pagina’s 4 en 5.
8.Pagina’s 6 tot en met 8.