Op 19 juli 2016 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen in een wrakingszaak. Het wrakingsverzoek was ingediend door een gedetineerde verzoeker, die zich niet kon vinden in de beslissing van de rechters om slechts twee van de vier verzochte getuigen te horen in zijn strafzaak. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Hoevers, stelde dat de afwijzing van het horen van de overige getuigen de waarheidsvinding belemmerde en dat dit duidde op een vooringenomenheid van de rechters. De gewraakte rechters, mrs. E.M. de Stigter, J.M. Eelkema en R.P. den Otter, stelden echter dat zij geen vooringenomenheid koesterden en dat de beslissing om slechts twee getuigen te horen een procesbeslissing was die niet op vooringenomenheid duidde. De officier van justitie steunde dit standpunt en gaf aan dat de rechters het verzoek van de verdediging op juiste wijze hadden beoordeeld.
De wrakingskamer oordeelde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een gebrek aan onpartijdigheid konden rechtvaardigen. De beslissing om het verzoek tot het horen van de resterende getuigen af te wijzen werd als een procesbeslissing beschouwd, en de onvrede daarover was op zichzelf onvoldoende voor een wrakingsverzoek. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De procedure in de onderliggende strafzaak met parketnummer 16/706998-15 moest worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.