RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zaaknummer/rekestnummer: 418629 / HA RK 16-140
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 19 juli 2016
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
wonende te [adres] , [woonplaats]
(verder te noemen: verzoekster),
gemachtigde: de heer [gemachtigde] .
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 30 juni 2016 met daarin verwoord het wrakingsverzoek;
- de schriftelijke reactie van mr. M.P. Glerum van 4 juli 2016.
Het wrakingsverzoek is op 5 juli 2016 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling is verschenen: de heer [gemachtigde] .
1.3. De uitspraak is bepaald op heden.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. M.P. Glerum als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met zaaknummer 4696904 UM VERZ 15-8570 en CJIB-nummer [CJIB-nummer]. 2.2.
Verzoekster heeft het volgende ten grondslag gelegd aan haar wrakingsverzoek. De gemachtigde van verzoekster heeft ter zitting medegedeeld dat besloten is tot het indienen van een wrakingsverzoek omdat er sprake is van een ongelijke behandeling, hetgeen in strijd is met artikel 1 van de Grondwet. Om deze ongelijkheid te illustreren licht gemachtigde toe dat er in strijd met artikel 1 van de Grondwet onderscheid gemaakt wordt tussen gewone burgers en de justitietop, zoals de heer [A] en een aantal hoofdofficieren. Burgers worden voor kleine (verkeers)overtredingen fors achter de broek gezeten terwijl de justitietop met dergelijke en andere overtredingen gewoon weg komt. De burger kan alleen bij de rechter uitvechten of het bestraffen van de overtreding terecht is en in dit proces wordt de burger door het CVOM vaak tegengewerkt. Zo wordt er bijvoorbeeld niet op correcte wijze met WOB-verzoeken omgegaan.
Artikel 1 van de Grondwet is hier in het geding en verzoekster en haar gemachtigde zien de procedure in de zaak met nummer 4696904 UM VERZ 15-8570 als een mogelijkheid om de hiervoor omschreven ongelijkheid aan de kaak te stellen. Een dergelijke procedure is een uitgelezen mogelijkheid om een vergelijking te maken tussen de gewone burger, in casu verzoekster, en de justitietop. In deze procedure wenst verzoekster de discussie open te breken en aan de rechtbank een oordeel te ontlokken omtrent deze rechtsongelijkheid.
Een tweede uiting van deze ongelijkheid zijn de vele Roemeense en Bulgaarse chauffeurs die wegkomen met in Nederland begane verkeersovertredingen. Omdat er geen verdragen zijn met deze landen heeft het CVOM geen andere keus dan deze bekeuringen te verscheuren. Nederlanders moeten hun bekeuringen gewoon betalen, ook dit levert rechtsongelijkheid op.
Desgevraagd deelt gemachtigde mee dat hij niet heeft gewacht op de motivering van de beslissing van de rechter omdat de rechter aangaf dat deze problematiek niet past in een Mulder-zaak. Hij wilde een en ander niet in een breder verband bespreken. De uitleg die de rechter in zijn schriftelijke reactie geeft is in lijn met de verwachtingen van gemachtigde. De motivering die de rechter wilde geven is niet in lijn met de wens van verzoekster en gemachtigde om de genoemde personen te dagvaarden. Zij hebben persoonlijke redenen voor deze verzoeken maar naar het waarom daarachter, of de vraag hoe dat past in deze procedure, is niet gevraagd.
2.3. Mr. M.P. Glerum heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat de enkele omstandigheid dat hij een verzoek om getuigen heeft afgewezen er niet op wijst dat zijn onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een dergelijke procedurebeslissing behoort tot de normale taak van de rechter. De rechter betreurt dat verzoekster en gemachtigde de motivering van de beslissing niet hebben afgewacht maar direct tot wraking zijn overgegaan.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4 De wrakingskamer is van oordeel dat van uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor
bedoeld niet is gebleken. De beslissing van de rechter om het verzoek, tot het dagvaarden van bepaalde personen ten einde hen te horen als getuigen, af te wijzen betreft een procesbeslissing. Voor dergelijke beslissingen geldt dat de enkele omstandigheid dat het verzoek is afgewezen en de onvrede over de genomen beslissing op zichzelf onvoldoende grond zijn voor wraking. Dat kan anders zijn indien de beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter partijdig is, dan wel jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak niet gebleken.
De wrakingskamer begrijpt dat verzoekster en haar gemachtigde gebruik hebben willen maken van de mogelijkheid om in de zaak met nummer 4696904 UM VERZ 15-8570 een bredere problematiek rondom artikel 1 van de Grondwet en rechtsongelijkheid tussen gewone – Nederlandse – burgers, de justitietop en Bulgaarse en Roemeense burgers op het gebied van verkeersovertredingen aan de kaak te stellen.
Helaas hebben verzoekster en gemachtigde de rechter niet in de gelegenheid gesteld om zijn beslissing te motiveren. De wrakingskamer kan dientengevolge niet toetsen of de aan de beslissing ten grondslag liggende motivering zodanig onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter partijdig is, dan wel jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert. De wrakingskamer is niet gebleken dat verzoekster en gemachtigde niet serieus zijn genomen. Gemachtigde verwachtte een motivering die niet aansloot bij zijn verzoek, maar heeft deze motivering niet afgewacht.
Gegeven het vorenstaande geeft de beslissing van de rechter tot afwijzing van het verzoek om het horen van getuige geen blijk van vooringenomenheid jegens verzoekster. Ook overigens hebben verzoekster en gemachtigde geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de rechter blijk heeft gegeven van partijdigheid dan wel van vooringenomenheid dan wel dat de vrees van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de gewraakte rechter, alsmede aan de voorzitter van de afdeling straf-, familie- en jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer 4696904 UM VERZ 15-8570 en CJIB-nummer [CJIB-nummer] dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, en mr. I.P.H.M. Severeijns en mr. M.J. Slootweg als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. L. van Gaal, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.