ECLI:NL:RBMNE:2016:4030

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
16/659409-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid na poging tot moord en bedreiging

Op 21 maart 2016 heeft de verdachte, een vrouw met een psychotische stoornis, een mes gekocht met de intentie om iemand te doden. Tijdens haar verblijf in een separeercel heeft zij een medewerkster van een GGZ-instelling aangevallen door haar handen om haar keel te plaatsen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is, wat is bevestigd door psychiatrische rapporten. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en haar voor een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar is, omdat haar gedragingen voortkwamen uit haar geestelijke toestand. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen, wat de rechtbank heeft toegewezen. De zaak benadrukt de noodzaak van adequate geestelijke gezondheidszorg voor personen met ernstige psychiatrische aandoeningen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659409-16 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 19 juli 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1993] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] , thans verblijvende te Justitieel Complex Zaandstad.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M. van Harskamp, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en haar raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 21 maart 2016, ter voorbereiding van haar voornemen om een persoon en/of personen te doden, een mes heeft gekocht en voorhanden gehad.
Feit 2 primair: op 21 maart 2016 heeft geprobeerd [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) te doden.
Feit 2 subsidiair: op 21 maart 2016 [slachtoffer] heeft bedreigd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan haar onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat het aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hiertoe heeft de raadsvrouw -onder meer- het volgende aangevoerd:
Ten aanzien van feit 1
Verdachte zag zich gesteld voor een dilemma. Enerzijds voelde zij dat zij iemand moest doden, maar anderzijds wilde zij dat niet doen. Er was sprake van een dilemma tussen de wil en de drang om het te moeten doen. Dit dilemma was zo sterk dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat zij het mes ter voorbereiding van het misdrijf heeft aangeschaft en bij zich had. Evenmin kan de voorbedachte raad bewezen worden verklaard. Gelet op de gemoedstoestand van verdachte kan niet gesproken worden van kalm beraad en rustig overleg. Verdachte kon de consequenties van haar handelen niet overzien.
Subsidiair is sprake van vrijwillige terugtred. Verdachte heeft uiteindelijk zelf bedacht dat ze niemand zou gaan doden. Uit het dossier volgt ook niet dat het anders was gelopen als de medewerkers van [naam] het mes niet uit haar mouw hadden gehaald.
Ten aanzien van feit 2
Om te kunnen spreken van een begin van uitvoering moet, naar de objectieve leer, sprake zijn van een handeling die zonder nader ingrijpen tot een bepaald gevolg had geleid. Op het moment dat verdachte naar [slachtoffer] toe ging, waren er veel andere medewerkers van [naam] aanwezig. Hierdoor had het nooit tot een voltooid delict kunnen komen. Er is sprake van een ondeugdelijke poging.
Daarnaast kan de voorbedachte raad niet bewezen worden. Verdachte handelde vanuit een impuls.
Gelet op het voorgaande dient verdachte vrij te worden gesproken, alles aldus de raadsvrouw.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Verdachte heeft op 22 maart 2016 verklaard dat zij gisteravond
(de rechtbank begrijpt 21 maart 2016)had bedacht dat zij beter iemand dood kon maken. Ze is naar de Albert Heijn gegaan en heeft daar een koksmes gekocht. [2] ’s Middags was ze al op zoek naar iets scherps, maar zij kon niets vinden. Op de afdeling deed ze het mes in haar mouw. Ze vroeg aan iemand of hij dood wilde, maar die wilde niet dood. Toen is verdachte weggelopen. Verdachte wilde nog steeds iemand dood maken, maar ze moest een beter plan verzinnen. Ze wilde [slachtoffer]
(de rechtbank begrijpt [slachtoffer] )dood maken. Verdachte heeft ook verklaard dat zij [slachtoffer] bij haar keel heeft gepakt. [3]
[slachtoffer] was op 21 maart 2016 werkzaam bij [naam] aan de [adres] te [woonplaats] . [slachtoffer] hoorde verdachte zeggen: ‘Ik wil niemand iets aan doen maar ik moet het doen’. Ze vroeg aan verdachte of zij in staat was om iemand te doden. [4] Verdachte zei dat dit klopte. Ook hoorde [slachtoffer] dat verdachte zei: ‘Dan komen jullie zo met 10 man dan pak ik er daar wel een van’. [slachtoffer] pakte verdachte bij haar rechterarm en voelde iets hards in haar mouw zitten. Collega [A] pakte het mes uit haar mouw. Het was een groot vleesmes. Verdachte werd naar de separeer gebracht. [slachtoffer] zag dat verdachte haar recht in haar ogen aan keek en zei: ‘Nou dan pak ik jou maar’. Verdachte plaatste haar twee handen om de keel van [slachtoffer] . [5]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben. Het verweer van de raadsvrouw, voor zover dat ziet op het ontbreken van de voorbedachte rade ten aanzien van feit 1, wordt door de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, weerlegd.
Bewijsoverwegingen
Vrijwillige terugtred
Artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat voorbereiding noch poging bestaat indien het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk. Beslissend voor de vrijwillige terugtred is daarmee de vraag of het strafbare feit niet is gepleegd vanwege een spontane interne besluitvorming van verdachte.
Verdachte heeft ten behoeve van haar voornemen om iemand te doden een mes gekocht. Vervolgens heeft zij dit mes in haar mouw gedaan en heeft zij op de afdeling aan iemand gevraagd of deze persoon dood wilde. Toen die persoon zei dat hij niet dood wilde, veranderde dit het voornemen van verdachte niet. Vervolgens hebben medewerkers het mes bij verdachte aangetroffen en dit van haar afgepakt. Doordat de medewerkers van [naam] het mes van verdachte hebben afgepakt kon zij daarmee niemand meer om het leven brengen. Het was dus niet de keuze/wil van verdachte om de uitvoering te staken. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat sprake was van een vrijwillige terugtred.
Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
Ondeugdelijke poging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er, ten aanzien van feit 2 primair, sprake is van een ondeugdelijke poging. Op het moment dat verdachte [slachtoffer] bij haar keel greep, waren er zo veel andere medewerkers van [naam] in de nabijheid aanwezig, dat verdachte nooit kans van slagen had gehad om [slachtoffer] daadwerkelijk van het leven te beroven, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. Dat verweer houdt namelijk alleen in dat de uitvoeringshandeling van verdachte (het bij de keel grijpen van [slachtoffer] ) door de feitelijke omstandigheden in dit concreet geval (aanwezigheid van andere mensen) ondeugdelijk zou zijn. Gesteld noch gebleken is echter dat met dit middel het gewenste resultaat nooit zou zijn bereikt, zodat geen sprake is van een niet-strafbare ondeugdelijke poging.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 21 maart 2016 te Utrecht, ter voorbereiding van het misdrijf om opzettelijk en met
voorbedachten rade een of meer personen van een afdeling van GGZ [naam] , locatie [woonplaats] , aan de [adres] , van het leven te beroven, opzettelijk een voorwerp, te weten een groot mes bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en voorhanden heeft gehad;
2.
Primair
op 21 maart 2016 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik wil niemand iets aan doen, maar ik moet het doen" en "Dan
komen jullie zo met tien man, dan pak ik er daar wel een van" en "Nou dan pak ik jou maar" en vervolgens haar, verdachtes, beide handen om de keel van die [slachtoffer] heeft geplaatst,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
Feit 1: Voorbereiding van moord.
Feit 2 primair: Poging tot doodslag.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van het psychiatrisch onderzoek pro justitia van 16 juni 2016 van I. Maksimovic, psychiater. In dit rapport wordt – onder meer – geconstateerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens, in de zin van een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anders omschreven (PDD NOS), een schizo-affectieve stoornis en misbruik van alcohol en cannabis. Dit was ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. De psychiater adviseert om verdachte ten aanzien van de beide aan haar ten laste gelegde feiten als volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het psychologisch onderzoek pro justitia van 8 juni 2016 van J.S.H. Stolk, GZ-psycholoog. In dit rapport wordt – onder meer – geconstateerd dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten schizofrenie van het paranoïde type. Deze stoornis was ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank constateert dat de bevindingen van de deskundigen over de stoornissen van verdachte niet helemaal overeenkomen. Zij stellen wel beiden vast dat bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een psychotische stoornis, maar verschillen van mening over de vraag of dit werd veroorzaakt door een schizo-affectieve stoornis of door schizofrenie. Beide deskundigen zijn van oordeel dat verdachte vanwege de psychotische stoornis volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank neemt die bevindingen en conclusies van de psycholoog en de psychiater over en maakt deze tot de hare.
Overeenkomstig de inhoud van voornoemde rapporten kunnen de aan verdachte ten laste gelegde feiten haar niet toegerekend worden. Verdachte is dus niet strafbaar en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, conform artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, zal worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren en haar conform artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht te plaatsen in De Woenselse Poort of een soortgelijke psychiatrische instelling.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een mes gekocht met het doel iemand daarmee te doden. Toen het mes van verdachte was afgepakt en zij in de separeercel was geplaatst, heeft zij een medewerkster van [naam] aangevallen. Hierbij heeft verdachte haar handen om de keel van deze medewerkster gedaan in een poging deze medewerkster van het leven te beroven. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten daar nog lange tijd psychische klachten van kunnen ondervinden.
Uit de pro justitia rapporten van 8 en 16 juni 2016 volgt dat bij verdachte sprake is van ernstige psychiatrische problematiek en zij volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard. Ingeschat wordt dat het recidiverisico hoog zal zijn, als verdachte niet adequaat behandeld wordt. Als verdachte goed is ingesteld op medicatie en zij voldoende steun en structuur krijgt, zal het recidiverisico laag zijn. De psychiater is van oordeel dat vanwege de combinatie van PDD NOS en de schizo-affectieve stoornis hele specifieke begeleiding, bejegening en behandelsetting nodig is. Ook is een voldoende mate van beveiliging noodzakelijk, gelet op het recidiverisico. Geadviseerd wordt om verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Hierbij acht de psycholoog het van belang dat verdachte op een behandelgroep wordt geplaatst met een populatie waarbij verdachte wordt bloot gesteld aan weinig prikkels of spanning .
De Reclassering heeft zich, in haar rapport van 28 juni 2016, aangesloten bij het advies om verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, de eis van de officier van justitie passend en geboden is. De rechtbank zal dan ook conform eis beslissen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37, 39, 45, 46, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
- Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het feit
- Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: Voorbereiding van moord.
Feit 2 primair: Poging tot doodslag.
- Verklaart het bewezene strafbaar.
Strafbaarheid van de dader
- Verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat haar van alle rechtsvervolging.
Strafoplegging
- Gelast dat verdachte voor de termijn van
1 (één) jaarin een
psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Mehilal, voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman en R.L.M. van Opstal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juli 2016.
BIJLAGE : De tenlastelegging
1.
zij op of omstreeks 21 maart 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter voorbereiding van het misdrijf om opzettelijk en met
voorbedachten rade een of meer perso(o)n(en) van een afdeling van GGZ
[naam] , locatie [woonplaats] , aan de [adres] ( [naam] ),
dan wel een of meer anderen, van het leven te beroven, opzettelijk een of
meer voorwerpen, te weten een (groot) mes bestemd tot het begaan van dat
misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd
en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
art 46 Wetboek van Strafrecht
art 289 Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
zij op of omstreeks 21 maart 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer]
van het leven te beroven, die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft
toegevoegd: "Ik wil niemand iets aan doen, maar ik moet het doen" en/of "Dan
komen jullie zo met tien man, dan pak ik er daar wel een van" en/of "Nou dan
pak ik jou maar" en/of (vervolgens) haar, verdachtes, beide handen om de keel
van die [slachtoffer] heeft geplaatst,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
zij op of omstreeks 21 maart 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/is verdachte opzettelijk
voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :
- " ik wil niemand iets aan doen, maar ik moet het doen" en/of
- " dan komen jullie zo met tien man, dan pak ik er daar wel een van" en/of
- " nou dan pak ik jou maar",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- ( vervolgens) op die [slachtoffer] afgelopen en/of
- ( vervolgens) haar, verdachtes, beide handen om de keel van die [slachtoffer]
geplaatst;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 33.
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 33.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 1.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 2.