ECLI:NL:RBMNE:2016:3841

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2016
Publicatiedatum
11 juli 2016
Zaaknummer
16/706083-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor cocaïnehandel en woninginbraak in Woerden

Op 11 juli 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het handelen in cocaïne en het plegen van een woninginbraak in Woerden in 2014. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en begeleiding.

De zaak kwam ter terechtzitting op 27 juni 2016, waar de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, wel. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging. De tenlastelegging werd gewijzigd, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het verkopen en aanwezig hebben van cocaïne en het inbreken in een winkel.

De rechtbank achtte het bewijs voor de cocaïnehandel overtuigend, gebaseerd op getuigenverklaringen en het aantreffen van ponypacks met cocaïne. Voor de woninginbraak was er DNA-bewijs dat overeenkwam met het profiel van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan beide feiten en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en het recidiverisico van de verdachte. De rechtbank besloot tot een hogere straf dan door de officier van justitie was gevorderd, maar legde een deel van de straf voorwaardelijk op, met als doel de verdachte te begeleiden en te voorkomen dat hij opnieuw strafbare feiten pleegt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/706083-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 11 juli 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1995] ,
ingeschreven op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2016. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. K.H.T. van Gijssel, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Ter zitting is de tenlastelegging ten aanzien van feit 1 gewijzigd.
De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: gedurende enkele maanden cocaïne heeft verkocht, dan wel aanwezig heeft gehad;
Feit 2: heeft ingebroken in een winkel.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van feit 2.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op grond van de volgende bewijsmiddelen. [1]
Op 12 juni 2014 zag verbalisant [verbalisant 1] omstreeks 21.40 uur in Woerden een Skoda Fabia, met kenteken [kenteken] , met daarin achter het stuur de verbalisant ambtshalve bekende [verdachte] . [2] Op 12 juni 2014 zag verbalisant [verbalisant 2] omstreeks 21.45 in Woerden een zwarte Skoda Fabia met kenteken [kenteken] , geregistreerd op naam van [verdachte] , en een grijze Seat Ibiza met kenteken [kenteken] naast elkaar parkeren, beide auto’s met geopende ramen. In de Skoda bevonden zich twee licht getinte mannen. Verbalisant zag dat de bestuurder van de Seat zijn arm uitstak en iets aan de bijrijder in de Skoda overhandigde, waarna deze bijrijder een wit, klein voorwerp, gelijkend op een ponypack, aan die ander gaf, waarop de Seat de parkeerplaats verliet. Deze handelingen volgden elkaar op zonder onderbreking. [3]
Na de aanhouding van de inzittenden van de Seat zijn bij het doorzoeken van die auto elf lege ponypacks en een volle ponypack aangetroffen. De ponypacks zijn veiliggesteld en aangeboden voor een drugstest. [4]
Uit dit identificatieonderzoek is naar voren gekomen dat het aangeboden onderzoeksmateriaal, omschreven als crèmekleurig poeder en brokjes met een opgegeven gewicht van 0,38 gram, cocaïne bevat. [5]
[A] , een van de inzittenden van de Seat op 12 juni 2014, verklaart op die dag dat zij sinds twee of drie maanden drugs koopt op nummer [telefoonnummer] , dat zij dit nummer heeft opgeslagen op haar telefoon onder de naam ‘ [naam] ’, en dat de elf in de Seat aangetroffen ponypacks alle zijn gekocht bij ‘Bolle’, van wie door deze [A] de volgende persoonsomschrijving is gegeven: kort krullend haar, opgeschoren aan de zijkant, Marokkaanse afkomst, ongeveer 25 jaar oud, buikje. [6]
[B] , de andere inzittende van de Seat op 12 juni 2014, verklaart op 12 juni 2014 dat hij sinds twee maanden een vaste dealer heeft, en ongeveer 56 pakjes cocaïne bij hem heeft gehaald waarvan drie op die dag, en dat deze dealer in zijn telefoon staat onder de naam ‘ [naam] ’ met nummer [telefoonnummer] . Deze dealer omschrijft hij als: tussen de 23 en 26 jaar, licht getinte huidskleur, Marokkaans, stevig tot dik postuur. [7]
[C] verklaart op 31 oktober 2014 dat hij tot medio juni 2014 iedere week in Woerden drugs kocht bij een dealer die hij omschrijft als: Marokkaans persoon, dik postuur, kort haar en licht getinte huid. Daarvoor gebruikte hij het nummer [telefoonnummer] , dat op zijn telefoon was opgeslagen onder de naam ‘Bolle op scooter’, en waarvan [C] gebruikmaakte als zijn vaste dealer niet beschikbaar was. [8]
Bij een enkelvoudige fotoconfrontatie hebben [A] en [B] , apart van elkaar, vrijwel direct de persoon op de aan hen getoonde foto, met daarop een afbeelding van verdachte, herkend als de ‘bolle’ verkoper van de verdovende middelen over wie beiden hadden verklaard. [9]
Bewijsoverweging
Uit de omstandigheid dat verdachte kort voor de transactie van de cocaïne aan [A] en [B] in de Skoda Fabia zat en deze getuigen vervolgens op een foto van verdachte hem herkenden als de dealer ‘bolle’, leidt de rechtbank af dat het verdachte is geweest die in de tenlastegelegde periode in cocaïne heeft gehandeld. Daarbij maakte hij gebruik van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Uit het gebruik van dit telefoonnummer leidt de rechtbank af dat ook de dealer waarover [C] heeft verklaard, verdachte was.
4.3.2
Het oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit ten laste gelegde heeft begaan op grond van de volgende bewijsmiddelen.
Er is aangifte gedaan door [winkel] van diefstal, gepleegd op 22 juli 2014 in de
parfumeriewinkel te [vestigingsplaats] , van een hoeveelheid parfumartikelen via een ingeslagen ruit aan de voorzijde van de winkel . [10]
Het in de winkel aangetroffen bloedspoor op de randen van de schappen waar de spullen zijn gestolen is veiliggesteld en voorzien van SINnr AAHE6026NL. [11]
Uit vergelijkend DNA-onderzoek blijkt een match tussen het DNA-profiel van verdachte en een bemonstering van dit bloedspoor; de matchkans is kleiner dan één op één miljard, ofwel de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan een op een miljard. [12]
Overweging met betrekking tot het gebruik van het DNA-bewijs
Het in deze zaak aangeleverde sporenmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek. Dit onderzoek is uitgevoerd op basis van een profielcluster dat mede is opgebouwd uit een op 23 december 2011 in de databank opgenomen referentiemonster wangslijmvlies van verdachte. Volgens de officier van justitie is in deze zaak niet tot vervolging overgegaan. De reden voor het sepot is onbekend. Dit DNA-profiel is niet vernietigd.
De officier van justitie en, naar de rechtbank begrijpt, de raadsman van verdachte hebben beiden het standpunt ingenomen dat het resultaat uit het DNA-onderzoek niet kan worden gebruikt tot het bewijs, zodat verdachte, bij gebrek aan andere bewijsmiddelen, dient te worden vrijgesproken. Het bestaan van onzekerheid over de rechtmatigheid van het bewaren in de databank van het NFI van dit eerder bij verdachte afgenomen materiaal zou in dit geval bewijsuitsluiting meebrengen.
Dit standpunt volgt de rechtbank niet. De aan het verweer ten grondslag liggende stelling dat het op 23 december 2011 in de DNA-databank opgenomen DNA-profiel verwijderd en vernietigd hadden behoren te zijn, kan, indien juist, ten eerste niet de gevolgtrekking dragen dat dit een vormverzuim oplevert dat is begaan in het kader van het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering naar de in deze zaak tenlastegelegde feiten (vgl. HR 29 januari 2013, NJ 2013, 415, r.o. 2.3.2).
Ten tweede overweegt de rechtbank dat voor zover met het niet verwijderen van het DNA-profiel uit de DNA-databank al sprake zou zijn geweest van een buiten het kader van art. 359a Sv vallend vormverzuim dit niet tot de gevolgtrekking kan leiden dat daardoor in de onderhavige strafprocedure een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in zodanig aanzienlijke mate zou zijn geschonden dat de verkregen match van het bewijs zou moeten worden uitgesloten (vgl. HR 29 januari 2013, NJ 2013, 415, r.o. 2.3.3 en r.o. 2.5).
De rechtbank sluit daarom de DNA-match niet uit van het bewijs.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
in de periode van april 2014 tot en met juni 2014 te Woerden meermalen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 22 juli 2014 te Woerden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkelpand gelegen aan het [adres] heeft weggenomen een hoeveelheid parfumerieën of verzorgingsartikelen, toebehorende aan [winkel] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het onder 1 bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gevraagd verdachte vrij te spreken en subsidiair oplegging van een gevangenisstraf bepleit van ten hoogste 2 maanden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan cocaïnehandel. Harddrugs zijn schadelijk voor de gezondheid en zijn bovendien sterk verslavend. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving.
De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk. Verdachte heeft enkel gedacht aan zijn eigen financiële gewin.
Ook een winkelinbraak heeft veel impact. Het veroorzaakt materiële schade bij de gedupeerde ondernemer en draagt bij tot gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer en in de maatschappij.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder rekening gehouden met
het reclasseringsadvies van 22 april 2016. Volgens de reclassering is het aangewezen om het terugdringen van het als hoog ingeschatte recidiverisico in een gedwongen kader plaats te laten vinden, nu eerdere pogingen daartoe in een vrijwillig traject stagneerden. De reclassering adviseert onder meer als bijzondere voorwaarden dat verdachte meewerkt aan verdiepingsdiagnostiek en daaruit voortkomende interventies, hetzij op praktisch gebied, hetzij ambulante behandeling.
Verdachte is blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke delicten.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting laten meewegen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, met name ook de bewezenverklaring van feit 2, aanleiding bestaat een hogere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf op zijn plaats. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen, met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Hiermee wordt beoogd om verdachte, met de nodige begeleiding, ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
feit 2: diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van negen maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot drie maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
4. Veroordeelde moet zich op de dag van het onherroepelijk worden van dit vonnis melden bij Reclassering Nederland, Vivaldiplantsoen 200, 3353 JE Utrecht, en zich daarna blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
5. Veroordeelde is verplicht volledig mee te werken aan verdiepingsdiagnostiek en de daaruit voortvloeiende interventies op praktisch gebied dan wel voor de ambulante behandeling.
6. Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ferschtman, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van J.D. Koteris, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2016.
BIJLAGE : De tenlastelegging
1. hij in of omstreeks de periode van april 2014 tot en met juni 2014 te Woerden, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2. hij op of omstreeks 22 juli 2014 te Woerden, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (winkel) pand (gelegen aan het Kerkplein) heeft weggenomen (een hoeveelheid) parfumerieën en/of verzorgingsartikelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkel] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zij bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, nummer PL0900-2015040359 Z, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 189). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 17 juni 2014, blz. 56
3.Proces-verbaal van bevindingen van 17 juni 2014, blz. 57
4.Proces-verbaal van bevindingen van 13 juni 2014, blz. 60
5.Rapport van het NFI van 25 juli 2014, blz. 166
6.Proces-verbaal van verhoor van 13 juni 2014, blz. 66 t/m 68
7.Proces-verbaal van verhoor van 13 juni 2014, blz. 81 en 82
8.Proces-verbaal van verhoor 31 oktober 2014, blz. 89 en 90
9.Proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2015, blz. 61 en 62
10.Proces-verbaal van aangifte van 25 juli 2014, blz. 121
11.Proces-verbaal van sporenonderzoek van 22 juli 2014, blz. 141
12.Rapport van het NFI van 15 augustus 2014, blz. 170