ECLI:NL:RBMNE:2016:381

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
16.659177-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting en gijzeling in visgroothandelzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 januari 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen die zich schuldig hebben gemaakt aan oplichting van een Urker visgroothandel in november 2013. De verdachten hebben onder een valse naam een lading vis afgenomen, wat hen een veroordeling opleverde tot werkstraffen van respectievelijk 100 en 200 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk. Een derde man, die ook betrokken zou zijn geweest bij de oplichting, is inmiddels overleden. De officier van justitie werd in deze zaak niet ontvankelijk verklaard.

Daarnaast is de eigenaar van de visgroothandel veroordeeld voor de gijzeling van een van de oplichters. Hij had de oplichters onder druk gezet door een van hen te gijzelen, omdat hij vond dat de politie niet adequaat optrad na zijn aangifte van oplichting. De rechtbank legde hem een geldboete op van €10.000,- voor het in bezit hebben van een ploertendoder. Een medewerker van de visgroothandel werd vrijgesproken, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij betrokken was bij de gijzeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet opzet had op de wederrechtelijke vrijheidsberoving, en de rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659177-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 januari 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1967] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting dat laatstelijk heeft plaatsgevonden op 13 januari 2016, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.M.A.W. van Erven, advocaat te Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr.
F. Rethmeijer en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 november 2013 te Almere en/of op Urk, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid
heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te
weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , te dwingen iets te doen of niet te doen,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen:
- tegen die [slachtoffer] gezegd: "Ik wil mijn handel terug of we gooien je de
koelcel in" en/of "ik sla je in elkaar", althans woorden van gelijke aard
en/of strekking, en/of
- naar die [medeverdachte 2] gebeld en/of tegen die [medeverdachte 2] gezegd "ik heb je zwager hier
en we willen dit zakelijk oplossen zonder bijkomst van de politie. Anders
heeft meneer hier een probleem", althans woorden van gelijke aard en/of
strekking en/of
- naar die [medeverdachte 1] gebeld en/of tegen die [medeverdachte 1] gezegd "je moet 20.000,00 euro
brengen anders vermoorden wij die [slachtoffer] " althans woorden van gelijke aard
en/of strekking, en/of
- de pinpas en/of telefoon van die [slachtoffer] gepakt en/of
- de handen van die [slachtoffer] achter diens rug met tyraps vastgebonden en/of

(vervolgens)

- die [slachtoffer] in de auto meegenomen naar de kantine van [bedrijf]

op Urk en/of die [slachtoffer] opdragen in de auto zijn hoofd naar beneden te

3 DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op basis van de verklaring van [slachtoffer] , de uitgewerkte telefoongesprekken tussen [slachtoffer] en
[A] , de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] en de verklaring van verdachte. Er is sprake van medeplegen, omdat verdachte wist dat [slachtoffer] in het bedrijf van [medeverdachte 3] werd vastgehouden, er naartoe is gegaan, met een bijl de kantine is binnengelopen en erbij aanwezig is geweest. Hiermee heeft hij een wezenlijke bijdrage geleverd aan de gijzeling. Dat verdachte er niet van het begin af aan bij betrokken was staat niet in de weg aan medeplegen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit verdachte van het ten laste gelegde vrij te spreken, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat hij, al dan niet met een ander, opzet had op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] . Verdachte wist niets van de voorgenomen gijzeling, heeft geen enkele rol gespeeld bij de voorbereiding en er zijn tussen hem en [medeverdachte 3] geen afspraken gemaakt over de rolverdeling. Er blijkt dus niet van een wezenlijke bijdrage van verdachte aan de gijzeling, zodat van medeplegen geen sprake is.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat er buiten het bedrijfspand van [medeverdachte 3] een bijl lag en dat hij deze mee naar binnen heeft genomen om te voorkomen dat [medeverdachte 1] – mocht deze verschijnen – de bijl op zou pakken en omdat hij niet wist welke situatie hij in de kantine aan zou treffen. Verdachte is met deze bijl de kantine binnengelopen. Verdachte heeft verklaard dat hij toen heeft gezegd: ‘is deze nog nodig’ en ‘waar zit ie’ en ‘wie moet ik een kopje kleiner maken’. Dit bedoelde hij als grap, omdat hij merkte dat de sfeer ontspannen was.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze feiten en omstandigheden niet kan worden geconcludeerd dat verdachte opzet had op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mrs. F.G. van Arem en H.J. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Verstraaten, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2016.