ECLI:NL:RBMNE:2016:3795

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
16/707587-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag na vechtpartij met gummiknuppel in Leusden

Op 8 juli 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man uit Leusden, die op 18 oktober 2015 betrokken was bij een fatale vechtpartij. De verdachte werd beschuldigd van doodslag na het doden van een plaatsgenoot met een gummiknuppel. Tijdens de vechtpartij in een trappenhuis viel het slachtoffer de verdachte en zijn medeverdachten aan met een knuppel. De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich verdedigd door het slachtoffer met vuistslagen te raken en de knuppel af te pakken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte te grof geweld had gebruikt, maar dat hij niet de intentie had om te doden. De rechtbank legde een lagere straf op dan geëist door de officier van justitie en veroordeelde de man tot drie jaar gevangenisstraf. Daarnaast moest hij een schadevergoeding van ruim €6.100,- betalen aan de nabestaanden. Twee andere verdachten werden vrijgesproken, omdat zij zich hadden verdedigd en niet betrokken waren bij de fatale slagen. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig bewijs was dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer, en honoreerde het beroep op noodweer van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/707587-15
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 8 juli 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1990] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen
op het [adres ] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2016, 18 april 2016 en 24 juni 2016. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J.O.A.N. de Vries, advocaat te Amersfoort.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, te weten [benadeelde partij] .

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting van 24 juni 2016 gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:op 18 oktober 2015 in Leusden samen met anderen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door hem meermalen met een hard voorwerp en gebalde vuist op zijn hoofd te slaan en tegen zijn hoofd en lichaam te schoppen en trappen, waardoor [slachtoffer] op 31 oktober 2015 is overleden;
subsidiair:op 18 oktober 2015 in Leusden samen met anderen [slachtoffer] een hersenbloeding, althans hersenletsel, en een klaplong heeft toegebracht door meermalen met een hard voorwerp en een gebalde vuist tegen zijn hoofd te slaan en tegen zijn hoofd en lichaam te schoppen en te trappen, waardoor [slachtoffer] op 31 oktober 2015 is overleden;
meer subsidiair:op 18 oktober 2015 in Leusden samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door meermalen met een hard voorwerp en een gebalde vuist tegen zijn hoofd te slaan en tegen zijn hoofd en lichaam te schoppen en te trappen;
meest subsidiair:op 18 oktober 2015 te Leusden samen met anderen [slachtoffer] heeft mishandeld door [slachtoffer] meermalen met een hard voorwerp en een gebalde vuist tegen zijn hoofd en lichaam te slaan en tegen zijn hoofd en lichaam te schoppen en te trappen, ten gevolge waarvan [slachtoffer] op 31 oktober 2015 is overleden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde medeplegen van doodslag. De officier van justitie voert daartoe aan dat verdachte met medeverdachte [medeverdachte 1] de confrontatie heeft opgezocht en dat zij samen geweld hebben uitgeoefend tegen [slachtoffer] . De opzet op deze doodslag is er in gelegen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood van [slachtoffer] zou intreden, nu hij meermalen op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. De officier van justitie acht het overlijden van [slachtoffer] redelijkerwijs het gevolg van het door verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] uitgeoefende geweld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken. De verdediging heeft hiertoe – onder meer – het volgende naar voren gebracht. Primair is aangevoerd dat geen sprake is van opzet op het dodelijk letsel, ook niet in voorwaardelijke zin. De kans dat één of twee vuistslagen dodelijk letsel veroorzaken, is niet te kwalificeren als aanmerkelijk noch heeft verdachte een dergelijke kans bewust aanvaard. Ook is geen sprake van medeplegen. De aanval van [slachtoffer] en [A] op verdachte en zijn reactie daarop, staan los van het daaropvolgende handelen van medeverdachte [medeverdachte 1] . Subsidiair doet de verdediging een beroep op noodweer. Verdachte is in het trappenhuis van zijn eigen woning door [slachtoffer] aangevallen met een knuppel. Voor verdachte bestond geen reële en redelijke mogelijkheid om zich, zonder zich te verdedigen, aan deze wederrechtelijke aanranding te onttrekken. Doordat verdachte omsingeld was in de kleine ruimte van het trappenhuis, was er redelijkerwijs geen mogelijkheid tot distantiëren. Nu de wederrechtelijkheid van de handeling van verdachte ontbreekt verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het beschikbare bewijs het volgende vast.
Op 18 oktober 2015 heeft er op de [adres ] in het trappenhuis op de eerste verdieping een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte aan de ene kant en [A] aan de andere kant. Medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] horen geschreeuw en gaan naar het trappenhuis. [A] wordt bijgevallen door [slachtoffer] . Verdachte wordt geduwd en aangevallen, waarop [medeverdachte 1] besluit verdachte te helpen. [medeverdachte 1] komt tussen verdachte, [A] en [slachtoffer] in te staan. [slachtoffer] trekt dan een gummiknuppel en hij raakt met die knuppel verdachte en [medeverdachte 1] . Verdachte en [medeverdachte 1] hebben [slachtoffer] vuistslagen gegeven waarna [medeverdachte 1] de gummiknuppel heeft afgepakt. Nadat [slachtoffer] door een vuistslag ten val was gekomen, heeft [medeverdachte 1] [slachtoffer] een aantal keren met de gummiknuppel op het hoofd geslagen. Twee weken later is [slachtoffer] aan de verwondingen overleden.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben verklaard dat [B] aanwezig was in het trappenhuis en een vuurwapen trok. De rechtbank acht de verklaringen op dit punt ongeloofwaardig. Verdachte heeft in zijn aangifte en eerste verklaringen niet verteld over de aanwezigheid van een vuurwapen bij [B] in het trappenhuis. Ook andere getuigen hebben daarover niets verklaard. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] verklaren pas over een vuurwapen nadat uit het dossier bekend was geworden dat in de woning van [A] een vuurwapen was aangetroffen. De verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn ook in strijd met de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] . Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat de donkere jongen (de rechtbank begrijpt: [B] ) vrij snel voor of tijdens het gevecht is weggegaan. Bij de rechter-commissaris heeft medeverdachte [medeverdachte 2] verklaard dat hij geen vuurwapen heeft gezien.
4.3.2
Ten aanzien van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank stelt op grond van het beschikbare bewijs vast dat de aard van het door verdachte toegepaste geweld verschilde van het geweld dat door medeverdachte [medeverdachte 1] is toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet op grond van betrouwbaar bewijs worden vastgesteld dat verdachte heeft geslagen met de gummiknuppel. Verdachte heeft (alleen) met de vuisten geslagen. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door zijn vuistslag zou komen te overlijden, in aanmerking genomen de uiterlijke verschijningsvorm van de door verdachte gepleegde handeling.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft wel geslagen met een gummiknuppel en is daarmee doorgegaan nadat [slachtoffer] op de grond lag. Niet is komen vast te staan dat verdachte, nadat [slachtoffer] op de grond lag, [medeverdachte 1] in de uitoefening van het geweld nog heeft bijgestaan door met de vuisten te slaan. De rechtbank is niet tot de overtuiging gekomen dat verdachte het (voorwaardelijke) opzet had op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de opzet heeft gehad op de dood of zware mishandeling van [slachtoffer] , ook niet in voorwaardelijke vorm. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
4.3.4
Ten aanzien van het meest subsidiair ten laste gelegde
Aan verdachte is meest subsidiair ten laste gelegd dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld. Onder mishandeling moet worden verstaan: het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond aannemelijk is geworden. Bij de beoordeling van het bewijs dient de vraag dan ook te worden beantwoord of verdachte [slachtoffer] heeft geslagen zonder dat hiervoor een rechtvaardiging bestond. Door de verdediging is een beroep gedaan op een rechtvaardigingsgrond, te weten noodweer. Voor een geslaagd beroep op noodweer moet ten eerste sprake zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijk aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast moet sprake zijn van een geboden en noodzakelijke verdediging.
De rechtbank acht op basis van voornoemde feiten en omstandigheden aannemelijk dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Deze aanranding bestond uit het trekken van de gummiknuppel door [slachtoffer] en het daarmee op het hoofd slaan van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] . Dit alles vond plaats in een trappenhuis, een betrekkelijk klein ruimte. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het terugslaan met de vuisten een geboden en noodzakelijke verdediging is ter beëindiging van een aanval met een gummiknuppel. Verdachte is daarmee binnen de grenzen van een noodzakelijke verdediging gebleven. Het beroep op noodweer wordt aldus gehonoreerd.
Uit het voorgaande volgt dat er een rechtvaardigingsgrond aannemelijk is geworden. Dit betekent dat de gedraging niet kan worden gekwalificeerd als een mishandeling, zodat de rechtbank verdachte ook zal vrijspreken van het meest subsidiair ten laste gelegde.

5.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Door de moeder van het slachtoffer, mevrouw [benadeelde partij] , is een vordering tot schadevergoeding ingediend. Gevorderd wordt in totaal € 6.103,25 als schadevergoeding voor het feit waarvan de verdachte wordt beschuldigd.
Zoals hiervoor is overwogen, zal verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Spreekt verdachte vrijvan het primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde feit.
Vordering benadeelde partij
Verklaart [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.P. den Otter, voorzitter,
mrs. A.R. Creutzberg en C.E.M. Nootenboom-Lock, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Völkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2016.
mr. C.E.M. Nootenboom-Lock is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt, na wijziging van de tenlastelegging, die hierna cursief is weergegeven, tenlastegelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 18 oktober 2015, althans in de periode van 19 oktober 2015 tot en met 31 oktober 2015, te Leusden, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft / hebben verdachte en / of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk die [slachtoffer] een of meermalen met een of meer harde voorwerpen en/of met gebalde vuist op/tegen diens hoofd geslagen en/of die [slachtoffer] een of meermalen tegen diens hoofd en/of (elders) tegen diens lichaam geschopt en/of getrapt, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] (op 31 oktober 2015) is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 18 oktober 2015, althans in de periode van 19 oktober 2015 tot en met 31 oktober 2015, te Leusden, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenbloeding, althans hersenletsel, waarbij een operatie met verwijdering van een deel van de schedel noodzakelijk was en/of een klaplong, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] met een of meermalen met een of meer harde voorwerpen en/of met gebalde vuist op/tegen diens hoofd te slaan en/of die [slachtoffer] een of meermalen tegen diens hoofd en/of (elders) tegen diens lichaam te schoppen en/of te trappen ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] (op 31 oktober 2015) is overleden;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 18 oktober 2015, althans in de periode van 19 oktober 2015 tot en met 31 oktober 2015, te Leusden, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) die [slachtoffer] een of meermalen met een of meer harde voorwerpen en/of met gebalde vuist op/tegen diens hoofd geslagen en/of die [slachtoffer] een of meermalen tegen diens hoofd en/of (elders) tegen diens lichaam geschopt en/of getrapt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Meest subsidiair
Hij op of omstreeks 18 oktober 2015 te Leusden tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een of meermalen met een of meer harde voorwerpen en/of met gebalde vuist op/tegen diens hoofd te slaan en/of die [slachtoffer] een of meermalen tegen diens hoofd en/of (elders) tegen diens lichaam te schoppen en/of te trappen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht