ECLI:NL:RBMNE:2016:3793

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
16/707588-15 en 99-000521-43 (VI)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag na vechtpartij met gummiknuppel in Leusden

Op 8 juli 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man uit Leusden, die op 18 oktober 2015 betrokken was bij een fatale vechtpartij. De verdachte werd veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf voor het doden van een plaatsgenoot. Tijdens de vechtpartij, die plaatsvond in een trappenhuis, sloeg de verdachte het slachtoffer met een gummiknuppel meerdere malen op het hoofd, wat leidde tot de dood van het slachtoffer twee weken later. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn intentie om zijn vriend te helpen, te grof geweld heeft gebruikt en niet is gestopt toen het slachtoffer op de grond lag. De rechtbank legde een lagere straf op dan geëist door de officier van justitie, omdat de verdachte veel spijt toonde en niet de intentie had om te doden. Twee andere verdachten werden vrijgesproken, omdat zij handelden uit zelfverdediging of niet deelnamen aan de vechtpartij. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, maar sprak hem vrij van medeplegen van doodslag, omdat de medeverdachte niet hetzelfde opzet had. De rechtbank kende ook een schadevergoeding van ruim €6.100,- toe aan de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/707588-15 en 99-000521-43 (VI)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 8 juli 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Verenigde Staten) op [1992] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen
op het adres [adres] , [woonplaats] ,
preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring Arnhem Zuid te Arnhem.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2016, 18 april 2016 en 24 juni 2016. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. L.W. Plantenga, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, waaronder een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, te weten mevrouw [D] .

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:op 18 oktober 2015 in Leusden samen met anderen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door hem meermalen met een hard voorwerp en gebalde vuist op zijn hoofd te slaan en tegen zijn hoofd en lichaam te schoppen en trappen, waardoor [slachtoffer] op 31 oktober 2015 is overleden;
subsidiair:op 18 oktober 2015 in Leusden samen met anderen [slachtoffer] een hersenbloeding, althans hersenletsel en een klaplong heeft toegebracht door meermalen met een hard voorwerp en een gebalde vuist tegen zijn hoofd te slaan en tegen zijn hoofd en lichaam te schoppen en te trappen, waardoor [slachtoffer] op 31 oktober 2015 is overleden;
meer subsidiair:op 18 oktober 2015 in Leusden samen met anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door meermalen met een hard voorwerp en een gebalde vuist tegen zijn hoofd en lichaam te slaan en tegen zijn hoofd en lichaam te schoppen en te trappen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde medeplegen van doodslag. De officier van justitie voert daartoe aan dat verdachte met medeverdachte [medeverdachte 1] de confrontatie heeft opgezocht en dat zij samen geweld hebben uitgeoefend tegen [slachtoffer] . De opzet op deze doodslag is er in gelegen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood van [slachtoffer] zou intreden nu hij meermalen op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen, zelfs toen deze al op de grond lag. De officier van justitie acht het overlijden van [slachtoffer] redelijkerwijs het gevolg van het door verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] uitgeoefende geweld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat het gebruik van een gummiknuppel niet kan leiden tot een bewezenverklaring van enig feit zoals in de tenlastelegging genoemd. Dit gelet op de aard van de gummiknuppel en de manier waarop deze is gebruikt. Tevens concludeert de verdediging dat niet vaststaat dat [slachtoffer] om het leven is gekomen door de, al dan niet door verdachte, toegebrachte slagen omdat wat de verdediging betreft ook vaststaat dat [slachtoffer] een of meerdere malen op een harde ondergrond is gevallen. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat niet is voldaan aan het vereiste opzet en dat geen sprake is van medeplegen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Verdachte heeft een verklaring afgelegd over een gebeurtenis op 18 oktober 2015 aan de [adres] . [2] [slachtoffer] trekt in het trappenhuis een gummiknuppel en hij raakt met die knuppel [medeverdachte 1] en verdachte in het gezicht. Verdachte geeft [slachtoffer] een vuistslag in het gezicht. Verdachte pakte gelijk de stok vast en toen heeft [slachtoffer] de knuppel losgelaten. Ook [medeverdachte 1] is aan het slaan. [3] [medeverdachte 1] heeft met zijn vuist [4] twee keer geslagen. [5] Na een vuistslag van [medeverdachte 1] komt [slachtoffer] ten val. Hij valt richting de koelkast. [6] Nadat [slachtoffer] naar de grond is gegaan, heeft verdachte een paar keer met de knuppel geslagen. [7] [slachtoffer] lag een beetje in een foetushouding. De slagen waren wel op het hoofd gericht. [8]
Getuige [getuige 1] verklaart dat er mensen aan het schreeuwen waren waarna zij naar het trappenhuis is gerend. Zij ziet [slachtoffer] in het trappenhuis liggen. Zij ziet dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) met een gummistok met kracht schuin naar links naar beneden slaat richting [slachtoffer] . [slachtoffer] werd geslagen op zijn achterhoofd. [9] Vervolgens ziet zij [verdachte] nog tweemaal met kracht slaan met die gummistok op het hoofd van [slachtoffer] . [slachtoffer] is richting de woning van [getuige 2] getild. [10] [getuige 2] woont op het adres [adres] te Leusden. [11]
De verbalisant die op 18 oktober 2015 op het adres [adres] te Leusden aankomt, merkt op dat de manspersoon op de grond (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) snurkend ademhaalt, dat zijn ogen dof zijn, en zijn pupillen niet meer reageren op het schijnsel van de zaklamp. [12] [slachtoffer] is op 31 oktober 2015 overleden. [13] De klinische toestand waarbij herstel niet te verwachten was, wordt verklaard door verwikkelingen van een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies en traumatische hersenschade, als gevolg van uitwendig mechanisch geweld op het hoofd, waarbij na inzetten van de end of life care het overlijden is ingetreden. [14]
4.3.2
De bewijsoverwegingen
De rechtbank dient onder meer te beoordelen of door het handelen van verdachte de dood van [slachtoffer] is veroorzaakt en of verdachte daartoe ook de opzet had. Hierbij worden voorgenoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien.
Causaliteit
Voor het bewijs van het causale verband dient te worden vastgesteld dat het overlijden van [slachtoffer] redelijkerwijs als gevolg van zijn handelen aan de verdachte kan worden toegerekend. Voor het redelijkerwijs toerekenen van het gevolg aan een gedraging van verdachte is ten minste vereist dat vastgesteld wordt dat dit gedrag een onmisbare schakel heeft gevormd in de gebeurtenissen die tot het gevolg hebben geleid, alsmede dat aannemelijk is dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door de gedraging van de verdachte is veroorzaakt.
[slachtoffer] is bij een confrontatie met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] meermalen met vuisten op zijn hoofd geslagen. Nadat [slachtoffer] ten val was gekomen is hij, terwijl hij op de grond lag, nog meermalen met een gummiknuppel op het hoofd geslagen. De doodsoorzaak is een forse hersenbloeding die niet meer adequaat kon worden gestopt. Uit het pathologisch onderzoek komt naar voren dat dit letsel is ontstaan als gevolg van uitwendig mechanisch geweld op het hoofd.
De rechtbank is van oordeel dat – anders dan door de raadsvrouw aangevoerd – een gummiknuppel gekwalificeerd kan worden als een ‘hard voorwerp’. Daarbij komt dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is. Het slaan met een gummiknuppel op het hoofd, nadat reeds met de vuisten op het hoofd was geslagen, is dan ook naar zijn aard geschikt om de dood teweeg te brengen.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat het door verdachte uitgeoefende geweld, te weten het meermalen slaan met de vuisten en een hard voorwerp op het hoofd van [slachtoffer] , een noodzakelijke factor is geweest in de keten van gebeurtenissen om bij het slachtoffer het geconstateerde hersenletsel te veroorzaken als gevolg waarvan hij is overleden. Er is dan ook sprake van een zodanig oorzakelijk verband dat de ingetreden dood redelijkerwijs aan de verdachte kan worden toegerekend.
Daarbij overweegt de rechtbank dat het drugs- en alcoholgebruik van [slachtoffer] niet aan de toerekening van het overlijden aan het handelen van verdachte in de weg staat. Van de alcohol- en drugsinname van [slachtoffer] valt niet te verwachten dat het op zichzelf of in gecombineerd verband heeft bijgedragen aan het intreden van de dood (zie Rapport toxicologisch onderzoek 8 juni 2016, opgesteld door apotheker-toxicoloog M.J. Vincenten-van Maanen, blz. 13). Dat [slachtoffer] eerst naar een woning is getild en pas na het verstrijken van 20 minuten 112 is gebeld, zal niet hebben bijgedragen aan het herstel. Dit betekent echter niet dat het door verdachte uitgeoefende geweld op het hoofd van [slachtoffer] niet langer moet worden aangemerkt als de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] .
Opzet
De rechtbank acht – anders dan de raadsvrouw – wel bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Zoals verdachte zelf heeft verklaard heeft hij, nadat [slachtoffer] meermalen met de vuisten was geslagen, nog met de knuppel geslagen terwijl [slachtoffer] al op de grond lag. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door zo te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg van zijn handelen zou overlijden. Bij verdachte was dan ook sprake van voorwaardelijk opzet op de dood.
Alle voormelde omstandigheden dragen ertoe bij dat de rechtbank niet alleen wettig maar ook overtuigend bewezen acht dat verdachte zich opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan de dood van [slachtoffer] .
Medeplegen
De rechtbank stelt op grond van het beschikbare bewijs vast dat de aard van het door verdachte toegepaste geweld verschilde van het geweld dat door medeverdachte [medeverdachte 1] is toegepast. De rechtbank is niet tot de overtuiging gekomen dat medeverdachte [medeverdachte 1] het (voorwaardelijke) opzet had op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken voor zover ten laste is gelegd dat hij het feit heeft medegepleegd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.1 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 18 oktober 2015 te Leusden, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer] meermalen met een hard voorwerp en met gebalde vuist tegen diens hoofd geslagen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op 31 oktober 2015 is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

6.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte niet strafbaar is omdat hij heeft gehandeld uit noodweer(exces). De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijk aanranding van het lijf van verdachte en dat van medeverdachte [medeverdachte 1] door [slachtoffer] , waartegen hij zich op deze manier mocht verdedigen. Indien de rechtbank vindt dat niet aan de proportionaliteitseis is voldaan stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte met zijn handelingen verder is gegaan dan geboden was als gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging. Om die reden moet verdachte volgens de verdediging worden ontslagen van alle rechtsvervolging, zodat geen straf zou moeten volgen.
6.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een noodweersituatie omdat verdachte de confrontatie met [slachtoffer] heeft opgezocht, gelet op de getalsmatige overmacht van de drie verdachten en de drie mogelijke vluchtroutes.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Een gedraging is niet strafbaar als deze was geboden voor de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door aangever. Voor een geslaagd beroep op noodweer moet aannemelijk worden dat de verdediging ‘geboden’ was, waarbij ook de gekozen wijze van verdediging niet buiten redelijke verhoudingen mag zijn.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben verklaard dat [B] aanwezig was in het trappenhuis en een vuurwapen trok. De rechtbank acht de verklaringen op dit punt ongeloofwaardig. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft in zijn eerste verklaringen niet verteld over de aanwezigheid van een vuurwapen bij [B] in het trappenhuis. Ook andere getuigen hebben daarover niets verklaard. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] verklaren pas over een vuurwapen nadat uit het dossier bekend was geworden dat in de woning van [getuige 2] een vuurwapen was aangetroffen. De verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zijn ook in strijd met de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] . Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat de donkere jongen (de rechtbank begrijpt: [B] ) vrij snel voor of tijdens het gevecht is weggegaan. Bij de rechter-commissaris heeft medeverdachte [medeverdachte 2] verklaard dat hij geen vuurwapen heeft gezien.
Op grond van het beschikbare bewijs, is de rechtbank van oordeel dat er wel sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] . Deze aanranding bestond uit het trekken van de gummiknuppel door [slachtoffer] en het daarmee slaan door hem in het gezicht van medeverdachte [medeverdachte 1] en op het hoofd van verdachte. De rechtbank stelt vast dat verdachte meteen heeft gereageerd op dit handelen van [slachtoffer] door hem een vuistslag te geven en de gummiknuppel af te pakken. Niet aannemelijk is geworden dat een verdediging daarna nog geboden was. Toen [slachtoffer] op de grond lag en niet meer beschikte over zijn gummiknuppel, kon verdachte, samen met [medeverdachte 1] , van het geweld wegkomen. Hij kon via de trap naar buiten wegvluchten, of eventueel over de trap naar boven of via een van de beide galerijen van de eerste etage wegkomen. Verdachte is echter doorgegaan met het toepassen van geweld. Niet aannemelijk is geworden dat dit geweld nog geboden was
ter verdediging. Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte door een hevige gemoedsbeweging zich niet realiseerde dat de verdediging niet langer geboden was. De rechtbank acht in dit verband van belang dat verdachte heeft verklaard dat hij flink boos werd en om die reden heeft geslagen. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat ook het beroep op noodweerexces wordt verworpen.
Er zijn daarom geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is ook strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
primair: Doodslag

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem onder primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 jaren, met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd nu vrijspraak is bepleit.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ten aanzien van de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan is het volgende op grond van de dossierstukken en hetgeen ter zitting is besproken, aannemelijk geworden.
Op 18 oktober 2015 heeft er op de [adres] in het trappenhuis op de eerste verdieping een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte [medeverdachte 1] aan de ene kant en [getuige 2] aan de andere kant. Verdachte [verdachte] en verdachte [medeverdachte 2] horen geschreeuw engaan naar het trappenhuis. [getuige 2] wordt bijgevallen door [slachtoffer] . [medeverdachte 1] wordt geduwd waarop verdachte [verdachte] besluit [medeverdachte 1] te helpen. Verdachte [verdachte] komt tussen [medeverdachte 1] , [getuige 2] en [slachtoffer] in te staan. [slachtoffer] trekt dan een gummiknuppel en hij raakt met die knuppel [medeverdachte 1] en [verdachte] . [medeverdachte 1] en [verdachte] hebben [slachtoffer] vuistslagen gegeven waarna [verdachte] de gummiknuppel heeft afgepakt. Nadat [slachtoffer] door een vuistslag ten val was gekomen, heeft verdachte [verdachte] [slachtoffer] een aantal keren met de gummiknuppel op het hoofd geslagen.
Twee weken later is [slachtoffer] aan de verwondingen overleden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] . Hoewel verdachte in eerste instantie zijn vriend [medeverdachte 1] wilde helpen en werd geconfronteerd met geweld uitgeoefend door [slachtoffer] , heeft hij vervolgens de grenzen van de proportionaliteit ernstig overschreden. Verdachte heeft [slachtoffer] meermalen met een gummiknuppel en met zijn vuisten geslagen, zelfs toen hij al op de grond lag. Verdachte is door gegaan met slaan tot hij het ‘uit zag gaan’ in het hoofd van [slachtoffer] . De verdachte heeft het slachtoffer hiermee het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt ontnomen: het recht op leven.
De verdachte heeft de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaring van de moeder van het slachtoffer. Zij heeft ter zitting verteld dat het afschuwelijk en beangstigend was om [slachtoffer] in het ziekenhuis te zien liggen aan allerlei apparaten en slangen. Ook heeft zij uiteengezet dat niet te beschrijven is wat het met je doet als moeder als je je kind ziet wegkwijnen tot de dood erop volgt.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 april 2016, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld, voor zowel gewelds- als vermogensdelicten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de Pro Justitia rapportages opgemaakt door M.D. van Ekeren, psychiater, en F. Jonker, GGZ-psycholoog, waaruit blijkt dat verdachte lijdt aan een (reactieve) depressie en een posttraumatische stress stoornis.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Doodslag behoort tot de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat in beginsel oplegging van een gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigt. De rechtbank zal echter een lagere straf opleggen dan de straf die de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank houdt er, in het voordeel van verdachte, rekening mee dat verdachte in een situatie terecht is gekomen die uiteindelijk, ook door toedoen van anderen, volledig geëscaleerd is. Verdachte heeft veel spijt van wat er gebeurd is en heeft dit ook kenbaar gemaakt aan de nabestaanden. Verdachte heeft aangegeven nooit de uitdrukkelijke intentie (zogenoemd vol opzet) te hebben gehad om de dood van [slachtoffer] te verwezenlijken. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte en op zijn rol in het geheel bestaat aanleiding om af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren passend en geboden.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Door de moeder van het slachtoffer, mevrouw [D] , is een vordering tot schadevergoeding ingediend. Gevorderd wordt in totaal € 6.103,25 als schadevergoeding voor het feit waarvan de verdachte wordt beschuldigd.
De officier van justitie heeft gevorderd het bedrag geheel toe te wijzen met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen dan wel niet‑ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak. Voor het overige heeft de verdediging de vordering niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering van
[D] ,geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 6.103,25 (zegge: zesduizend honderddrie euro en vijfentwintig eurocent) bestaande uit materiële schade. De hoogte van de schade is onderbouwd en niet betwist. Nu het gevorderde bedrag de rechtbank ook anderszins niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, wordt de vordering dan ook tot een bedrag van € 6.103,25 toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de verschillende schadeposten tot de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

9.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte, voor de duur van 117 dagen, te herroepen.. Verdachte heeft de algemene voorwaarden overtreden nu hij zich binnen de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een ernstig strafbaar feit.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om afwijzing van de vordering tot herroeping omdat ten aanzien van de hoofdzaak vrijspraak is bepleit. Indien hij wordt vrijgesproken, heeft verdachte de gestelde voorwaarden niet overtreden. Subsidiair verzoekt de verdediging om een gedeeltelijke herroeping, zodat verdachte alsnog spoedig een kans krijgt om zijn leven op te bouwen in de maatschappij met behulp van de reclassering.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij Besluit voorwaardelijke invrijheidstelling van 1 april 2015 op 29 april 2015 voorwaardelijk in vrijheid is gesteld. Het Openbaar Ministerie heeft daarbij als algemene voorwaarde gesteld dat verdachte zich gedurende de proeftijd van 117 dagen niet schuldig mag maken aan een strafbaar feit. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de voorwaardelijke invrijheidstelling van 117 dagen in zijn geheel te herroepen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 15g, 24c, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het onder
primairten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
primair: Doodslag
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van [D] toe tot € 6.103,25 (zegge: zesduizend honderddrie euro en vijfentwintig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de verschillende schadepostentot aan de dag van de algehele voldoening.
Stelt vast als momenten waarop de schade is ontstaan en vanaf wanneer wettelijke rente verschuldigd is:
- kosten crematie, 22 december 2015;
- kosten hospice; 19 november 2015;
- kosten parkeergarage UMC; 29 oktober 2015.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [D] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [D] aan de Staat € 6.103,25 (zegge: zesduizend honderddrie euro en vijfentwintig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de voornoemde momenten waarop de schade is ontstaan tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 65 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de gevangenisstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan, te weten voor de duur van
117 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.P. den Otter, voorzitter,
mrs. A.R. Creutzberg en C.E.M. Nootenboom-Lock rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Völkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 juli 2016.
mr. C.E.M. Nootenboom-Lock is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 18 oktober 2015, althans in de periode van 19 oktober 2015 tot en met 31 oktober 2015, te Leusden, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft / hebben verdachte en / of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk die [slachtoffer] een of meermalen met een of meer harde voorwerpen en/of met gebalde vuist op/tegen diens hoofd geslagen en/of die [slachtoffer] een of meermalen tegen diens hoofd en/of (elders) tegen diens lichaam geschopt en/of getrapt, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] (op 31 oktober 2015) is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 18 oktober 2015, althans in de periode van 19 oktober 2015 tot en met 31 oktober 2015, te Leusden, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenbloeding, althans hersenletsel, waarbij een operatie met verwijdering van een deel van de schedel noodzakelijk was en/of een klaplong, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] met een of meermalen met een of meer harde voorwerpen en/of met gebalde vuist op/tegen diens hoofd te slaan en/of die [slachtoffer] een of meermalen tegen diens hoofd en/of (elders) tegen diens lichaam te schoppen en/of te trappen ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] (op 31 oktober 2015) is overleden;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 18 oktober 2015, althans in de periode van 19 oktober 2015 tot en met 31 oktober 2015, te Leusden, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) die [slachtoffer] een of meermalen met een of meer harde voorwerpen en/of met
gebalde vuist op/tegen diens hoofd geslagen en/of die [slachtoffer] een of meermalen tegen diens hoofd en/of (elders) tegen diens lichaam geschopt en/of getrapt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nr. PL0900-2015314611, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 669 + forensisch dossier + bob-dossier). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal, 16 december 2015, verklaring verdachte, blz. 445.
3.Proces-verbaal, 17 februari 2016, verklaring verdachte, blz. 660
4.Proces-verbaal, 19 oktober 2015, verklaring [medeverdachte 1] , blz. 60
5.Proces-verbaal, 20 oktober 2015, verklaring [medeverdachte 1] , blz. 62
6.Proces-verbaal, 17 februari 2016, verklaring verdachte, blz. 661
7.Proces-verbaal, 16 december 2015, verklaring verdachte, blz. 458
8.Proces-verbaal, 16 december 2015, verklaring verdachte, blz. 459
9.Proces-verbaal van getuigenverhoor [getuige 1] 28 oktober 2015, blz. 268
10.Proces-verbaal van getuigenverhoor [getuige 1] 28 oktober 2015, blz. 269
11.Proces-verbaal van getuigenverhoor [getuige 2] , 27 oktober 2015, blz. 219
12.Proces-verbaal van bevindingen, 19 oktober 2015, blz. 18
13.Verslag betreffende het overlijden 31 oktober 2015, opgesteld door schouwarts R.B.J. Smit, blz. 381.
14.Rapport van pathologie-onderzoek 27 mei 2016, opgesteld door arts/patholoog M. Buiskool, blz. 9