ECLI:NL:RBMNE:2016:378

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
16.659176-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting en gijzeling in visgroothandel

Op 27 januari 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen die zich schuldig hebben gemaakt aan oplichting van een visgroothandel in Urk. In november 2013 hebben zij onder een valse naam een lading vis afgenomen. De rechtbank heeft hen veroordeeld tot werkstraffen van respectievelijk 100 en 200 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk. Een derde man, die ook betrokken was bij de oplichting, is inmiddels overleden. De officier van justitie werd in deze zaak niet ontvankelijk verklaard.

Daarnaast is de eigenaar van de visgroothandel veroordeeld voor de gijzeling van een van de oplichters. Hij had de oplichters willen dwingen om het geld voor de geleverde vis te betalen of de lading vis terug te geven. De rechtbank oordeelde dat de eigenaar zich schuldig had gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en legde hem een geldboete op van €10.000,- voor het in bezit hebben van een ploertendoder. Een medewerker van de visgroothandel werd vrijgesproken, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij had deelgenomen aan de gijzeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie was ontvankelijk in haar vervolging. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de straffen opgelegd met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachten en de impact van hun daden op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659176-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 januari 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
Geboren op [1973] te [geboorteplaats] ,
[woonplaats] , [adres] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting dat laatstelijk heeft plaatsgevonden op 13 januari 2016, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.M.A.W. van Erven, advocaat te Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr.
F. Rethmeijer en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 november 2013 te Almere en/of op Urk, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid
heeft beroofd en/of beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander(en), te
weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , te dwingen iets te doen of niet te doen,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen:
- tegen die [slachtoffer] gezegd: "Ik wil mijn handel terug of we gooien je de
koelcel in" en/of "ik sla je in elkaar", althans woorden van gelijke aard
en/of strekking, en/of
- naar die [medeverdachte 2] gebeld en/of tegen die [medeverdachte 2] gezegd "ik heb je zwager hier
en we willen dit zakelijk oplossen zonder bijkomst van de politie. Anders
heeft meneer hier een probleem", althans woorden van gelijke aard en/of
strekking en/of
- naar die [medeverdachte 1] gebeld en/of tegen die [medeverdachte 1] gezegd "je moet 20.000,00 euro
brengen anders vermoorden wij die [slachtoffer] " althans woorden van gelijke aard
en/of strekking, en/of
- de pinpas en/of telefoon van die [slachtoffer] gepakt en/of
- de handen van die [slachtoffer] achter diens rug met tyraps vastgebonden en/of

(vervolgens)

- die [slachtoffer] in de auto meegenomen naar de kantine van [bedrijf]
[bedrijf] op Urk en/of die [slachtoffer] opdragen in de auto zijn hoofd naar beneden te
houden en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] tegen zijn wil (ongeveer 4 uur) vastgehouden in die kantine

en/of

- die [slachtoffer] een bijl getoond en daarbij gezegd "Wie moeten we een kopje

kleiner maken", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of

- die [slachtoffer] een (fileer)mes en/of een ploertendoder getoond;
2.
hij op of omstreeks 21 november 2013 in de gemeente Urk, een wapen van
categorie I, onder 3, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde onder feit 1 wettig en overtuigend bewezen op basis van de verklaring van [slachtoffer] , de uitgewerkte telefoongesprekken tussen [slachtoffer] en [medeverdachte 3] , de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 4] en de verklaring van verdachte. Verdachte kan als medepleger worden aangemerkt, omdat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en [medeverdachte 4] .
Het ten laste gelegde onder feit 2 kan wettig en overtuigend bewezen worden gelet op het aantreffen van de ploertendoder bij verdachte en de bekennende verklaring van verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit verdachte van het ten laste gelegde onder feit 1 vrij te spreken, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte, al dan niet met een ander, opzet had op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] . Verdachte wilde enkel zijn geld of zijn vis terug en [slachtoffer] wilde hem hierbij helpen. Er was geen sprake van een wederrechtelijke vrijheidsberoving, omdat [slachtoffer] vrijwillig met verdachte is meegegaan en niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] vervolgens tegen zijn wil is vastgehouden. Van medeplegen is geen sprake, nu niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 21 november 2013 bij het autoverhuurbedrijf [autoverhuurbedrijf] te Almere binnen kwam. [2] Hij hoorde de man [verdachte] die het dichtst bij de toegangsdeur van de showroom stond zeggen: “Ik wil mijn handel terug!” Hij heeft hem ook nog horen zeggen: “Of we gooien je de koelcel in!” Deze man pakte de telefoon en de pinpas van [slachtoffer] van de balie. [3] Er werd vanuit het autoverhuurbedrijf gebeld met zijn zwager [medeverdachte 2] , waarbij werd gezegd: “Ik heb je zwager hier en we willen dit zakelijk oplossen zonder bijkomst van de politie. Anders heeft de meneer hier een probleem.” [slachtoffer] was bang en dacht zelfs dat zijn laatste seconden waren aangebroken. Op een gegeven moment moest hij zijn handen achter zijn rug houden en werden er bij hem tie-wraps omgedaan. Hij werd meegenomen naar een personenauto, waarin hij moest plaatsnemen. [4] Hij moest met zijn hoofd naar beneden blijven zitten. [5] Toen zijn ze naar de Visfabriek in Urk gegaan. [slachtoffer] kreeg op een gegeven moment in de gaten dat de man die hem die tie-wraps had omgedaan, de eigenaar was van het bedrijf en dat hij [verdachte] heette. [6] [slachtoffer] zat vanaf 18.45 à 19.00 uur in de kantine van [bedrijf] en het arrestatieteam kwam rond 23.45 uur binnen. [7]
Uit een uitgewerkt telefoongesprek tussen [slachtoffer] en zijn vrouw [medeverdachte 3] volgt dat [slachtoffer] tegen zijn vrouw heeft gezegd dat de situatie geen twee minuten langer had moeten duren, omdat ze hem dan de koelcel in gedaan zouden hebben. [8]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op 21 november 2013 gebeld werd door [verdachte] , de eigenaar van de visopslag plaats. [verdachte] zei tegen hem dat hij zijn zwager vast had en dat hij binnen een uur 20.000 euro bij elkaar moest hebben en naar hem toe moest brengen. Anders zou zijn zwager de koelcel ingaan. [verdachte] zei dat hij niet instond voor de consequenties voor zijn zwager. [9]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 21 november 2013 bij het autoverhuurbedrijf [autoverhuurbedrijf] te Almere de chauffeur [ [slachtoffer] ] van een soortgelijke bus die afgelopen dagen bij hem was geweest heeft gevraagd waar zijn vis was. Hij hoorde hem zeggen dat hij van niets wist. Verdachte werd bozer en begon zijn stem te verheffen. [10] Hij heeft [slachtoffer] hierbij verbaal bedreigd door te zeggen ‘Ik sla je in elkaar’ of zoiets. [11] Zijn idee was om iemand van de kant van [slachtoffer] naar Almere te laten komen en hem het geld te komen bezorgen. Hij heeft hierover met [medeverdachte 1] contact gehad met de telefoon van [slachtoffer] en van het autoverhuurbedrijf. [medeverdachte 1] zou [slachtoffer] op komen halen, maar die durfde uiteindelijk niet meer te komen. [slachtoffer] kreeg [medeverdachte 1] niet meer te pakken, waarop verdachte [slachtoffer] vertelde dat hij dan maar met hem mee moest. Hij heeft de auto klaar gezet en [slachtoffer] stapte bij hem in. Ze kwamen rond 19.45 à 20.00 uur aan bij zijn bedrijf. [12] Vervolgens zijn ze naar de kantine gegaan en bleven ze heen en weer bellen met [medeverdachte 1] . Verdachte vertelde [slachtoffer] dat hij bij [medeverdachte 1] maar een berichtje moest inspreken dat het echt menens zou worden. [13] Hij heeft [slachtoffer] wel een aantal keer gezegd dat hij de vriezer in zou gaan en dat hij een sneeuwpop zou worden. Hij heeft dit gezegd, omdat hij zijn geld terug wilde. [14]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat wanneer [slachtoffer] naar het toilet moest er iemand met hem mee ging. [15]
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden om [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] te dwingen hem te betalen voor de vis of de geleverde vis aan hem te retourneren. Gelet op de wijze waarop [slachtoffer] door verdachte is meegenomen, de uitingen die hierbij door verdachte zijn gedaan tegen [slachtoffer] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en de lange duur dat [slachtoffer] is vastgehouden, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van een gijzeling en dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] (geheel) vrijwillig met verdachte is meegegaan en op elk moment weg had kunnen gaan.
Hoewel uit het dossier volgt dat er meerdere personen bij het handelen van verdachte betrokken zijn geweest, acht de rechtbank deze betrokkenheid onvoldoende om te kunnen spreken van medeplegen. Verdachte zal daarom van het medeplegen worden vrijgesproken.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op de wijze zoals blijkt uit de bewezenverklaring.
Feit 2
Nu verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd ten aanzien van het ten laste gelegde, zal de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opgave van bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen over de bij verdachte aangetroffen ploertendoder; [16]
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting. [17]
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op de wijze zoals blijkt uit de bewezenverklaring.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 21 november 2013 te Almere en/of op Urk, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/ofberoofd gehouden, met het oogmerk (een)ander(en), te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , te dwingen iets te doen of niet te doen, immers heeft hij, verdachte:
- tegen die [slachtoffer] gezegd: "Ik wil mijn handel terug of we gooien je de koelcel in" en/of"ik sla je in elkaar" en
- naar die [medeverdachte 2] gebeld en tegen die [medeverdachte 2] gezegd "ik heb je zwager hier en we willen dit zakelijk oplossen zonder bijkomst van de politie. Anders heeft meneer hier een probleem"

en

- de pinpas en telefoon van die [slachtoffer] gepakt en
- de handen van die [slachtoffer] achter diens rug met tie-wraps vastgebonden en (vervolgens)
- die [slachtoffer] in de auto meegenomen naar de kantine van [bedrijf] op Urk en/ofdie [slachtoffer] opdragen in de auto zijn hoofd naar beneden te houden en (vervolgens)
- die [slachtoffer] tegen zijn wil (ongeveer 4 uur) vastgehouden in die kantine.
2.
hij op 21 november 2013 in de gemeente Urk, een wapen van categorie I, onder 3, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank verbetert in de bewezenverklaring een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Van het onder feit 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Feit 1:
Gijzeling.
Feit 2:
Handelen in strijd met artikel 13 lid 1 van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman raadsvrouw heeft ten aanzien van een op te leggen straf verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met name met het voortbestaan van het bedrijf van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een wederrechtelijke vrijheidsberoving, waarbij hij het slachtoffer heeft opgewacht, heeft genomen naar zijn auto, in de auto heeft vastgebonden met tie-wraps en voor een aantal uren in de kantine van zijn bedrijf heeft vastgehouden. Het slachtoffer bleek betrokken te zijn geweest bij een oplichting van verdachte betreffende een geleverde lading vis. Verdachte heeft van deze oplichting aangifte gedaan, maar vond dat de politie niet voortvarend genoeg optrad. Verdachte wilde met de gijzeling van het slachtoffer de oplichter(s) bewegen het geld voor de door hem geleverde vis te betalen of de lading vis aan hem terug te geven. Het is algemeen bekend dat een ontvoering of gijzeling voor een slachtoffer zo traumatisch kan zijn dat de gevolgen daarvan een leven lang voelbaar blijven. Bovendien wakkeren dergelijke feiten gevoelens van angst en onveiligheid aan in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een ploertendoder. Het ongecontroleerde bezit van dit soort wapens dient, met name gelet op het gevaar zettend karakter daarvan, te worden bestreden.
Uit een reclasseringsrapport van 18 december 2015 volgt dat de meeste leefgebieden bij verdachte op orde lijken te zijn. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Verdachte heeft gehandeld vanuit boosheid en op dat moment geen rekening gehouden met de impact en de consequenties voor de ander. De reclassering onthoudt zich van een advies over de op te leggen straf.
Verdachte en het slachtoffer hebben deelgenomen aan bemiddelingsgesprekken van Slachtoffer in Beeld (SiB). Uit de eindovereenkomst van deze SiB-mediation blijkt dat beide partijen begrip hebben gekregen voor elkaars handelen. Duidelijk is geworden dat ze elkaar geen schade hebben willen toebrengen en dat ze spijt hebben van wat de consequenties zijn geweest. Partijen hebben aangegeven dat de situatie voor een ieder voldoende is hersteld en dat de geleden materiële en immateriële schade als verlies wordt geaccepteerd.
De rechtbank heeft er rekening mee gehouden dat verdachte blijkens een op zijn naam gesteld uittreksel justitiële documentatie d.d. 3 november 2015 niet eerder is veroordeeld ter zake van een strafbaar feit.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een geldboete ter hoogte van € 10.000,- voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte. Een financiële sanctie wordt ondanks het financieel nadeel dat reeds door verdachte is geleden het meest passend geacht vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder het belang van het voor voortbestaan van zijn bedrijf en het feit dat verdachte heeft aangegeven voornemens te zijn meer tijd aan zijn gezin te besteden. Een geheel voorwaardelijke (gevangenis)straf doet in de ogen van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van het feit. Een onvoorwaardelijke
gevangenisstrafwordt echter, mede gelet op de aanleiding van het handelen van verdachte en de uitkomst van de bemiddelingsbijeenkomsten, niet noodzakelijk geacht.

9.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 23, 24, 24c, 27, 57, 91 en 282a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder feit 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
geldboeteter hoogte van
€ 10.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht naar de maatstaf van €100 per dag dat verdachte in verzekering door gebracht heeft.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mrs. F.G. van Arem en H.J. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Verstraaten, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 januari 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met de nummers 2013087622 en 2013087127, doorgenummerd 1 tot en met 262.
2.Pagina 138.
3.Pagina 147.
4.Pagina 139.
5.Pagina 148.
6.Pagina 139.
7.Pagina 148.
8.Pagina 215.
9.Pagina 166.
10.Pagina 32.
11.Pagina 40.
12.Pagina 33.
13.Pagina 34.
14.Pagina 36.
15.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 13 januari 2016.
16.Pagina 222.
17.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 13 januari 2016.