ECLI:NL:RBMNE:2016:3732

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
6 juli 2016
Zaaknummer
UTR 15/1377
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde pgb-gelden en de beoordeling van zorginkoop bij Stichting Vrienden van Tom

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar moeder, en Zilveren Kruis Zorgkantoor, verweerder. Eiseres had zorg ingekocht bij de Stichting Vrienden van Tom (SVvT) en betrof een persoonsgebonden budget (pgb) dat over de periode van 1 januari 2008 tot en met 30 juni 2012 was verstrekt. Verweerder heeft de toekenningsbeschikkingen gewijzigd en een bedrag van € 72.590,- teruggevorderd, omdat de zorg die door SVvT was geleverd niet voldeed aan de eisen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De rechtbank oordeelde dat het zorgkantoor bevoegd was om deze besluiten te nemen, gezien de betrokkenheid van eiseres bij pgb-fraude, waarbij pgb-gelden onterecht waren besteed aan vakanties en andere niet-zorg gerelateerde uitgaven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de pgb-gelden daadwerkelijk waren besteed aan AWBZ-zorg voor eiseres. De rechtbank heeft de belangenafweging in het nadeel van eiseres laten uitvallen, omdat eiseres actief had meegewerkt aan de fraude en hiervan had geprofiteerd. De rechtbank concludeerde dat het belang van verweerder om pgb-gelden correct te besteden zwaarder weegt dan de financiële belangen van eiseres. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/1377

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2016 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , wettelijk vertegenwoordigd door haar moeder
[A], eiseres
(gemachtigde: mr. M.L. van Gaalen),
en

Zilveren Kruis Zorgkantoor, verweerder

(gemachtigden: mr. C. Hartman en mr. I. Punt).

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de reeds afgegeven toekenningsbeschikkingen gewijzigd en, voor zover hier van belang, de verantwoording van het persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg door eiseres, ingekocht bij Stichting Vrienden van Tom en/of [naam VOF] (SVvT) over de periode 1 januari 2008 tot en met 30 juni 2012 (de te beoordelen periode) afgewezen. Tevens heeft verweerder daarbij de pgb-gelden over voornoemde periode tot een bedrag van € 72.590,- van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 9 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
Aan eiseres is tot en met 12 juni 2013 een pgb verstrekt voor de functies ondersteunende begeleiding (vanaf 2010: begeleiding) en tijdelijk verblijf (tot 31 maart 2012). Over 2008 bedroeg het pgb € 17.871,-. In 2008 is een bedrag van € 17.437,43 verantwoord. Bij besluit van 16 april 2009 heeft verweerder een bedrag van € 165,50 teruggevorderd. Daartegen heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend.
Over 2009 bedroeg het pgb € 18.902,46. In 2009 is een bedrag van € 19.649,04,- verantwoord.
Over 2010 bedroeg het pgb € 22.154,25. In 2010 is een bedrag van € 22.550,- verantwoord.
Over 2011 bedroeg het pgb € 21.810,36. In 2011 is een bedrag van € 23.720,- verantwoord.
Over 2012 bedroeg het pgb € 8.000,38. In 2012 is een bedrag van € 8.000,- verantwoord.
1.2
Het pgb is voor een gedeelte besteed bij SVvT. De bestuurder van SVvT, mevrouw [B] ( [B] ) is door deze rechtbank bij vonnis van 18 april 2014 (ECLI:NL:RBMNE:2014:1493) strafrechtelijk veroordeeld voor onder meer fraude met pgb-gelden. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat [B] samen met budgethouders formulieren waarin pgb werd verantwoord, vals heeft opgemaakt, alsmede dat [B] de budgethouders regelmatig expliciet heeft benaderd om het pgb-geld dat over was met haar te delen. Bij deze fraude hanteerde zij verschillende methodes. Een van deze methodes was dat zij (ouders van) budgethouders het geld op haar privérekening liet storten waarvan vervolgens een deel weer teruggestort werd op de privérekening van de (ouders van) budgethouders. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek zijn door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) meerdere strafbare feiten onderzocht. In het door ISZW op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 25 juli 2013 staat dat [B] voor het plegen van de fraude gedurende lange tijd op aanzienlijke schaal valse documenten heeft opgemaakt. Het vermoedelijke aantal valselijk opgemaakte verantwoordingsformulieren is globaal berekend op tenminste 164. Deze globale berekening is gebaseerd op het aantal budgethouders dat geld heeft overgemaakt (totaal 48 wettelijke vertegenwoordigers/ouders) naar de privébankrekeningen van [B] . Uit een overzicht van de pgb-geldstromen volgt dat ook de moeder van eiseres in de jaren 2009 tot en met 2012 in totaal een bedrag van € 17.300,- aan de privérekening van [B] heeft overgemaakt. Het gaat om de volgende bedragen: in 2009 een bedrag van € 3.950,-, in 2010 een bedrag van € 9.500,-, in 2011 een bedrag van € 1.750,- en in 2012 een bedrag van € 2.100,-. In 2012 is vanaf de privébankrekening van [B] een bedrag van € 200,- overgemaakt naar de rekening van de moeder van eiseres. De moeder van eiseres heeft op 25 september 2014 een taakstraf van 60 uur geaccepteerd om strafvervolging te voorkomen.
2. In het primaire besluit heeft verweerder op grond van het strafrechtelijk onderzoek geconcludeerd dat de door eiseres ingekochte zorg bij SVvT geen (kwalitatief verantwoorde) zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) betreft en dat het pgb niet is gebruikt voor het doel waarvoor het budget is verleend. Verder heeft verweerder geoordeeld dat de door SVvT opgemaakte facturen en de verantwoording van het pgb tegenstrijdig met elkaar zijn en dus onjuist en niet naar waarheid zijn ingevuld. Op grond hiervan heeft verweerder de verantwoording van pgb-gelden, besteed bij SVvT, afgewezen en die pgb-gelden teruggevorderd. In het bestreden besluit handhaaft verweerder de afwijzing van de verantwoording en de terugvordering omdat de gelden die op de privérekening van [B] werden overgemaakt niet voor zorg aan de budgethouder zijn besteed. Het pgb werd ofwel verdeeld tussen de ouders en [B] , ofwel het werd benut voor zorg aan anderen dan de budgethouder in kwestie. Onder verwijzing naar het proces-verbaal van de ISZW en het vonnis in de strafrechtelijke procedure tegen [B] stelt verweerder zich op het standpunt dat de betrokkenheid van eiseres bij het vervalsen van de verantwoordingsformulieren en facturen vaststaat. In het verweerschrift heeft verweerder een aantal specifieke passages aangeduid, alsmede gewezen op het individuele strafdossier van de moeder van eiseres, waaruit haar betrokkenheid blijkt. Verweerder verwijst naar tapverslagen van gesprekken tussen [B] en de moeder van eiseres en naar emailberichten over geboekte vakanties naar Center Parcs, Euro Disney en Turkije voor het hele gezin. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat er een bedrag van € 72.590,- is verantwoord voor [B] en SVvT, maar slechts € 67.235,- is uitbetaald. Hieruit blijkt dat er foutieve informatie is opgegeven op de verantwoordingsformulieren.
Verweerder baseert de afwijzing van de verantwoording van het pgb, besteed bij SVvT, op artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang gelezen met artikel 2.6.9 en artikel 2.6.12, tweede lid, van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa).
3. Eiseres heeft aangevoerd dat niet vaststaat dat het bedrag van € 17.300,-, dat de moeder van eiseres in de periode van 2009 tot en met 2012 heeft overgemaakt op de privérekening van [B] , niet voor zorg aan eiseres is besteed. [B] heeft niet specifiek ten aanzien van deze overboeking verklaard dat dit niet voor zorg aan de budgethouder is besteed. Bovendien staat niet vast dat de overboeking van € 200,- van de privérekening van [B] naar de rekening van de moeder van eiseres met het bedrag van € 17.300,- in verband staat. De moeder van eiseres heeft weliswaar een taakstraf geaccepteerd, maar zij heeft nimmer erkend valsheid in geschrifte te hebben gepleegd. Voorts is niet gebleken dat [B] dan wel SVvT in het geheel geen zorg hebben verleend, slechts dat er ook sprake was van pgb-geld dat niet werd besteed aan zorg, te weten ten aanzien van de bedragen die op de privérekening van [B] werden gestort. Ook al zou tot de conclusie worden gekomen dat deze bedragen niet aan zorg zijn besteed, dan leidt die vaststelling vervolgens niet tot de conclusie dat alle verstrekte pgb-gelden niet aan zorg zijn besteed.
4. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder bevoegd om tot wijziging van de toekenningsbeschikkingen en tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag over te gaan. Het staat vast dat er geld is overgemaakt naar de privé-bankrekening van [B] en dat [B] geld heeft overgemaakt naar een rekening van eiseres. In het licht van de strafrechtelijke veroordeling van [B] en het proces-verbaal van de ISZW, heeft verweerder daaraan de conclusie mogen verbinden dat eiseres en [B] pgb-gelden hebben verdeeld. Dit kan ook worden afgeleid uit het tapverslag van gesprekken tussen [B] en de moeder van eiseres. Uit het dossier blijkt dat in de te beoordelen periode door de moeder van eiseres een bedrag van in totaal € 17.300,- op de privérekening van [B] is gestort zonder dat daarvan aannemelijk is geworden dat hier AWBZ-zorg tegenover heeft gestaan. Uit de e-mailberichten tussen [B] en de moeder van eiseres, alsmede het tapverslag van telefoongesprekken tussen [B] en de moeder van eiseres, kan worden afgeleid dat pgb-geld is gebruikt voor ten minste twee vakanties in Center Parcs, een vakantie in Euro Disney en een vakantie naar Turkije. Hierbij ging niet alleen de budgethouder mee, maar ook familieleden. Van deze reizen kan eveneens niet worden vastgesteld of sprake is van AWBZ-zorg. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het pgb in de te beoordelen periode daadwerkelijk is besteed aan (kwalitatief verantwoorde) AWBZ-zorg voor eiseres. Welke zorg precies is verleend aan eiseres, door wie en op welk moment is niet vast te stellen. Bovendien komen de bedragen van het verantwoordde pgb niet overeen met het toegekende pgb. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiseres zich bij de verantwoording van het pgb niet heeft gehouden aan de verplichtingen zoals neergelegd in artikel 2.6.9 van de Rsa en dat om die reden oncontroleerbaar is waaraan het bedrag aan verleende pgb in de te beoordelen periode is besteed. Gelet op het voorgaande is sprake van een situatie waarbij de subsidievaststelling onjuist was en eiseres dit wist of behoorde te weten, zodat verweerder onder toepassing van artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, bevoegd was tot wijziging en op grond van artikel 4:57, eerste lid, van de Awb tot terugvordering van het pgb over te gaan.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient verweerder de discretionaire bevoegdheid om een pgb lager vast te stellen uit te oefenen met inachtneming van het geschreven en ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot een evenredige belangenafweging. Daarbij zal een afweging moeten worden gemaakt tussen het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichting en de gevolgen van de verlaging voor de ontvanger, waarbij tevens de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de ontvanger kan worden verweten van belang is. Verweerder dient ook bij de uitoefening van de discretionaire bevoegdheid tot terugvordering van onverschuldigd betaalde pgb-voorschotten rekening te houden met de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 21 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:187).
6. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder bij de belangenafweging onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiseres. De moeder van eiseres is alleenstaand en ontvangt een bijstandsuitkering. Gelet hierop zal zij het bedrag dat verweerder terugvordert niet of nauwelijks kunnen terugbetalen. Verweerder had in een eerder stadium eiseres een aanwijzing kunnen geven dat er problemen waren.
7. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de verplichtingen van de budgethouder, die bij eiseres bekend zijn, zwaar wegen. In het kader van de belangenafweging is niet gebleken van dusdanige bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van de terugvordering af te zien. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat sprake is van dusdanig ernstig verwijtbaar handelen dat de terugvordering voor rekening en risico van eiseres komt. Er is voorts geen sprake van onaanvaardbare financiële of psychische gevolgen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangenafweging in het nadeel van (de moeder van eiseres) heeft mogen laten uitvallen. Daarbij is van belang dat mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4. is overwogen eiseres naar het oordeel van de rechtbank actief heeft meegewerkt aan de pgb-fraude en hiervan heeft geprofiteerd. Derhalve heeft zij verwijtbaar gehandeld. Het belang van verweerder dat pgb-gelden juist worden besteed en de verplichtingen daaromtrent worden nageleefd, prevaleert boven het financiële belang van eiseres. Bovendien heeft eiseres haar stelling dat zij het bedrag dat verweerder terugvordert niet of nauwelijks zal kunnen betalen, niet onderbouwd.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Wolfrat, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.A. Steenbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2016.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.