1.2Het pgb is voor een gedeelte besteed bij SVvT. Op 25 november 2009 hebben de moeder van eiser en de bestuurder van SVvT, mevrouw [C] ( [C] ) een zorgovereenkomst gesloten met ingang van 1 juni 2008. [C] is door deze rechtbank bij vonnis van 18 april 2014 (ECLI:NL:RBMNE:2014:1493) strafrechtelijk veroordeeld voor onder meer fraude met pgb-gelden. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat [C] samen met budgethouders formulieren waarin pgb werd verantwoord, vals heeft opgemaakt, alsmede dat [C] de budgethouders regelmatig expliciet heeft benaderd om het pgb-geld dat over was met haar te delen. Bij deze fraude hanteerde zij verschillende methodes. Een van deze methodes was dat zij (ouders van) budgethouders het geld op haar privérekening liet storten waarvan vervolgens een deel weer teruggestort werd op de privérekening van de (ouders van) budgethouders. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek zijn door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) meerdere strafbare feiten onderzocht. In het door ISZW op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 25 juli 2013 staat dat [C] voor het plegen van de fraude gedurende lange tijd op aanzienlijke schaal valse documenten heeft opgemaakt. Het vermoedelijke aantal valselijk opgemaakte verantwoordingsformulieren is globaal berekend op tenminste 164. Deze globale berekening is gebaseerd op het aantal budgethouders dat geld heeft overgemaakt (totaal 48 wettelijke vertegenwoordigers/ouders) naar de privébankrekeningen van [C] . Uit een overzicht van de pgb-geldstromen volgt dat de ouders van eiser in 2009 een bedrag van € 1.200,- hebben overgemaakt naar de privérekening van [C] . Daarnaast is in 2009 door [C] een bedrag van € 600,- teruggestort naar een rekening van de moeder van eiser. Uit het verslag van het transactiegesprek met de officier van justitie blijkt dat daarbij de beschrijving “volgens afspraak” is vermeld. Verder staat vast dat de moeder van eiser op 8 september 2014 een taakstraf van 20 uur heeft geaccepteerd om strafvervolging te voorkomen. De strafvervolging van de vader van eiser is geseponeerd. Bij brief van 3 oktober 2013 heeft de moeder van eiser over een overboeking van € 1.900,- van 4 april 2013 verklaard dat deze is uitgevoerd ten behoeve van toekomstige zorg waarvoor zij nog een nota zou ontvangen. Op het rekeningafschrift is vermeld “verleende zorg”. De zorg is uiteindelijk niet verleend.
2. In het primaire besluit heeft verweerder op grond van het strafrechtelijk onderzoek geconcludeerd dat de door eiser ingekochte zorg bij SVvT geen (kwalitatief verantwoorde) zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) betreft en dat het pgb niet is gebruikt voor het doel waarvoor het budget is verleend. Verder heeft verweerder geoordeeld dat de door SVvT opgemaakte facturen en de verantwoording van het pgb tegenstrijdig met elkaar zijn en dus onjuist en niet naar waarheid zijn ingevuld. Op grond hiervan heeft verweerder de verantwoording van pgb-gelden, besteed bij SVvT, afgewezen en die pgb-gelden teruggevorderd. In het bestreden besluit handhaaft verweerder de afwijzing van de verantwoording en de terugvordering omdat de gelden die op de privérekening van [C] werden overgemaakt niet voor zorg aan de budgethouder zijn besteed. Het pgb werd ofwel verdeeld tussen de ouders en [C] , ofwel het werd benut voor zorg aan anderen dan de budgethouder in kwestie. Onder verwijzing naar het proces-verbaal van de ISZW en het vonnis in de strafrechtelijke procedure tegen [C] stelt verweerder zich op het standpunt dat de betrokkenheid van eiser bij het vervalsen van de verantwoordingsformulieren en facturen vaststaat. In het verweerschrift heeft verweerder een aantal specifieke passages aangeduid waaruit de betrokkenheid van de moeder van eiser blijkt.
Ook ten aanzien van de overboeking van € 1.900,- op 4 april 2013 aan [naam VOF] concludeert verweerder dat de besteding niet correct is. Deze overboeking vond plaats voor toekomstige zorg die uiteindelijk niet geleverd is en waarvoor geen nota is afgegeven. Op het rekeningafschrift werd echter melding gemaakt van “verleende zorg”.
De verplichtingen van de budgethouder wegen zwaar, aldus verweerder. In het kader van de belangenafweging is niet gebleken van dusdanige bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van de terugvordering af te zien. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat sprake is van dusdanig ernstig verwijtbaar handelen dat de terugvordering voor rekening en risico van eiser komt. Er is geen sprake van onaanvaardbare financiële of psychische gevolgen.
Verweerder baseert de afwijzing van de verantwoording van het pgb, besteed bij SVvT, op artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (voor de jaren 2008-2012) en artikel 4:49 van de Awb (voor de periode 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013) in samenhang gelezen met artikel 2.6.9 en artikel 2.6.12, tweede lid, van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa).
3. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat het bedrag van € 1.200,-, dat de moeder van eiser in 2009 heeft overgemaakt naar de privérekening van [C] , een lening betreft. [C] heeft niet specifiek ten aanzien van deze overboeking verklaard dat dit niet voor zorg aan de budgethouder is besteed. Bovendien staat niet vast dat de overboeking van € 600,- van de privérekening van [C] naar de rekening van de moeder van eiser met de € 1.200,- in verband staat. De moeder van eiser heeft weliswaar een taakstraf geaccepteerd, maar zij heeft nimmer erkend valsheid in geschrifte te hebben gepleegd en bovendien heeft geen rechter dat geconcludeerd. Ten aanzien van het bedrag van € 1.900,- heeft de moeder van eiser verweerder juist geïnformeerd. Voorts is niet gebleken dat [C] dan wel SVvT in het geheel geen zorg hebben verleend. Ook al zou tot de conclusie worden gekomen dat deze bedragen niet aan zorg zijn besteed, dan leidt die vaststelling vervolgens niet tot de conclusie dat alle verstrekte pgb-gelden niet aan zorg zijn besteed. Ter zitting heeft eiser de beroepsgrond dat ook kosten voor zorg die is verleend door Stichting Autender zijn afgewezen, ingetrokken.
4. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder bevoegd om tot wijziging van de toekenningsbeschikkingen en tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag over te gaan. Het staat vast dat er geld is overgemaakt naar de privé-bankrekening van [C] en dat [C] geld heeft overgemaakt naar eiser. In het licht van de strafrechtelijke veroordeling van [C] en het proces-verbaal van de ISZW, heeft verweerder daaraan de conclusie mogen verbinden dat eiser en [C] pgb-gelden hebben verdeeld. De stelling dat ten aanzien van het bedrag van € 1.200,- sprake is van een lening is niet door eiser onderbouwd, maar dit past in de werkwijze de [C] hanteerde. De rechtbank verwijst naar pagina 15 van het proces-verbaal van de ISZW. Ook het vooraf betalen past in het patroon van frauduleus handelen. Eiser heeft hier niets tegenover gesteld. In beroep zijn geen stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat het pgb is besteed aan kwalitatief verantwoorde AWBZ-zorg. Niet in geschil is dat de verantwoordingen niet overeenkomen met de betalingen aan [C] of SVvT. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het in geschil zijnde pgb daadwerkelijk is besteed aan AWBZ-zorg. Welke zorg precies is verleend aan eiser, door wie en op welk moment is niet vast te stellen. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat eiser zich bij de verantwoording van het pgb niet heeft gehouden aan de verplichtingen zoals neergelegd in artikel 2.6.9 van de Rsa. Gelet op het voorgaande is sprake van een situatie waarbij de subsidievaststelling onjuist was en eiser dit wist of behoorde te weten, zodat verweerder onder toepassing van artikel 4:48, eerste lid, en artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, bevoegd was tot wijziging en op grond van artikel 4:57, eerste lid, tot terugvordering van het pgb.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient verweerder de discretionaire bevoegdheid om een pgb lager vast te stellen uit te oefenen met inachtneming van het geschreven en ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot een evenredige belangenafweging. Daarbij zal een afweging moeten worden gemaakt tussen het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichting en de gevolgen van de verlaging voor de ontvanger, waarbij tevens de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de ontvanger kan worden verweten van belang is. Verweerder dient ook bij de uitoefening van de discretionaire bevoegdheid tot terugvordering van onverschuldigd betaalde pgb-voorschotten rekening te houden met de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 21 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:187). 6. Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat verweerder bij de belangenafweging onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser, althans niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze er sprake is geweest van een belangenafweging. Verweerder had, nu er al vanaf 2009 meldingen zijn geweest bij de Belastingdienst, eerder onderzoek moeten doen. Er wordt nu te eenzijdig op het bord van eiser gelegd dat hij moet aantonen dat sprake is van kwalitatief verantwoorde zorg.
7. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij niet betrokken is geweest bij het strafrechtelijk onderzoek en dat verweerder niet eerder signalen heeft ontvangen dan in januari 2014. Op dat moment is verweerder overgegaan tot het doen van onderzoek en het wijzigen van eerder afgegeven toekenningsbeschikkingen. Het ligt op de weg van de budgethouder om aannemelijk te maken dat zorg geleverd is aan de hand van een volledige administratie. Die ontbreekt in dit geval. Er kan daardoor niet worden gecontroleerd of AWBZ-zorg geleverd is, aldus verweerder.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser noch in bezwaar, noch in beroep heeft aangevoerd welke belangen verweerder in de belangenafweging had dienen te betrekken. Dat verweerder eerder onderzoek had moeten doen, volgt de rechtbank gelet op de verklaring van verweerder ter zitting. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. Gelet op hetgeen onder 4. is overwogen, heeft eiser verwijtbaar gehandeld, waardoor niet meer is vast te stellen of en in hoeverre er zorg is geleverd. Hetgeen door eiser ter zitting is gesteld, is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder het belang van handhaving van de niet nagekomen verplichtingen niet boven het belang van eiser heeft kunnen laten prevaleren. Er is voorts niet gebleken van onaanvaardbare financiële of psychische gevolgen van de terugvordering voor eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.