3.3In de CAO Politie van 2012-2014 staat in hoofdstuk 3 onder d – voor zover thans van belang – het volgende:
“Partijen komen overeen dat voor degenen die op het maximum van de schaal behorende bij hun functie zitten én een functie vervullen waaraan door het nieuwe functiewaarderingssysteem ten minste 24 punten voor Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW) zijn toegekend (de zgn. “frontliniefuncties), vanaf 1 januari het uitzicht ontstaat op OVW-periodieken.”
4. Gelet op het voorgaande en gelet op het feit dat de gemachtigden van verweerder ter zitting meerdere malen hebben aangeven dat de OVW-punten een onderdeel zijn van de waardering, is de rechtbank van oordeel dat de vaststelling van OVW-punten voor ieder van eisers een onderdeel is van hun functiewaardering.
5. Eisers komen dan ook met hun beroep op tegen de in de matchingsbesluiten (de bestreden besluiten) besloten waardering van de LFNP functie op de indicator van de verzwarende werkomstandigheden. De rechtbank ziet zich voor de vervolgvraag gesteld of dit mogelijk is.
6. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Gelet op vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 9 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3439 en 5 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1546) is de rechtbank van oordeel dat een ambtenaar in het kader van bezwaar en beroep tegen een besluit tot toekenning van en overgang naar een LFNP functie ook de waardering van de betreffende functie aan de orde kan stellen. Dat bij het matchingsbesluit nog niet het aantal OVW-punten is vastgesteld, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eisers niet tegen de waardering konden opkomen. Bij de functiebeschrijving is immers al vastgesteld of er zich OVW-indicatoren voordoen en zo ja in welke mate deze zich voordoen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank ook geen aanleiding om het bezwaar gericht tegen de op een latere datum dan de bestreden besluiten genomen besluiten van 16 december 2014 op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in onderhavige procedure te betrekken. Uit deze besluiten vloeit immers geen nieuw rechtsgevolg zodat deze niet kunnen worden aangemerkt als nieuwe of vervangende besluiten. 7. De rechtbank heeft daarnaast het volgende onder ogen gezien. In artikel 9a, eerste lid, van het Bbp is bepaald dat de ambtenaar die het maximum van de schaal behorende bij een functie met 24 of meer OVW punten, zoals opgenomen in bijlage 3, heeft bereikt, met behoud van deze schaal en met inachtneming van het tweede lid, extra periodieken ter hoogte van de in de volgende salarisschaal opgenomen periodieken wordt toegekend. De rechtbank stelt vast dat de functies van eisers niet op deze in bijlage 3 opgenomen lijst voorkomen. Op grond van deze regeling komen eisers niet in aanmerking voor het door hen gewenste resultaat van het alsnog toekennen van de OVW-punten, namelijk dat ook aan hen de doorgroei in periodieken van de volgende salarisschaal wordt geboden. In de gronden ligt echter besloten dat eisers ook tegen die conclusie opkomen, zodat zij belang houden bij de beoordeling van hun beroepen.
8. Ingevolge vaste jurisprudentie van de CRvB heeft in het algemeen te gelden dat het aan de materiële wetgever is voorbehouden om alle betrokken belangen af te wegen en moet de rechter het resultaat daarvan respecteren. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering indien aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van een algemeen verbindend voorschrift zodanige ernstige feilen kleven dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten. Dat brengt met zich dat de rechter bij de behandeling van een beroep dat tegen een in concreto genomen besluit is ingesteld, ook gehouden is om - met terughoudendheid - te toetsen of het desbetreffende algemeen verbindende voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag voor dat besluit vormt. Bij die, niet rechtstreekse, toetsing van het algemeen verbindend voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer.
9. Eisers hebben in dit kader aangevoerd dat hun functiegroep door verweerder over het hoofd is gezien en hebben in dit kader verwezen naar een brief van 25 april 2014 die namens de (tijdelijke) sectorhoofden van de 11 Informatie Organisaties aan de korpsleiding is gestuurd. Verder hebben eisers een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan. Zij hebben in dit kader aangevoerd dat andere functies wel 24 OVW-punten (met doorgroeimogelijkheid in de volgende salarisschaal) toegekend hebben gekregen, terwijl de risico’s eigenlijk gelijk zijn.
10. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eisers hebben aangevoerd geen grond oplevert voor het oordeel dat de in rechtsoverweging 8 genoemde uitzonderingssituatie zich hier voordoet. De rechtbank overweegt daartoe dat uit eerdergenoemde brief van 11 juni 2014 van mr. G.L. Bouman volgt dat er wel degelijk aandacht is besteed aan de functies van eisers, maar dat er in overleg met de vakbonden geen aanleiding is gezien om aan deze functies 24 OVW-punten of meer toe te kennen. Gelet op deze afstemming met de vakbonden is er geen grond om aan te nemen dat de positie van eisers over het hoofd is gezien. Verder is de rechtbank van oordeel dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat geen sprake is van gelijke gevallen, nu enkel bij functies in de eerste lijn 24 of meer OVW-punten zijn toegekend en dat ook dit uitgangspunt in overleg met de vakbonden tijdens het Georganiseerd Overleg Politie (GOP) is vastgesteld. De rechtbank ziet geen reden tot twijfel aan de - overigens door eisers ook niet betwiste - juistheid van deze informatie. De rechtbank overweegt in dit kader dat ook uit de eerder geciteerde passage van de CAO Politie 2012-2014 volgt dat er bewust is gekozen om enkel aan “frontliniefuncties” 24 of meer OVW-punten toe te kennen. Verder staat ook op de website van de Nederlandse Politiebond onder het kopje “Veel gestelde vragen over de OVW-regeling” dat is afgesproken met verweerder om “frontliniemedewerkers” een rechtspositionele aanspraak te geven op extra periodieken. De rechtbank is gelet op voorgaande van oordeel dat de vakbonden kennelijk een onderscheid hebben willen maken tussen “frontliniefuncties” en andere functies. De functies van eisers zijn niet als “frontliniefuncties” aangemerkt. Het is niet uit te sluiten dat de zwaarte van de risico’s bij de functievervulling door eisers onvoldoende verschilt met de zwaarte van de risico’s bij de uitoefening van de frontliniefuncties, maar kennelijk hebben verweerder en de vakbonden zich kunnen vinden in het trekken van een grens met de beperking tot de frontliniefuncties. Een dergelijke keuze is inherent aan het proces van geven en nemen van het collectief arbeidsvoorwaardenoverleg, met welk overleg een gemeenschappelijk belang is gediend. Er is in deze situatie geen sprake van een schending door de materiële wetgever van het gelijkheidsbeginsel, nu beslissing over de toekenning van OVW punten is gebaseerd op een met de vakbonden bereikte overeenstemming die in het ene geval wel en in het andere geval niet is verkregen.
De beroepsgronden slagen niet.
11. Eisers hebben verder aangevoerd dat zij ten onrechte geen “Toeslag bezwarende functies” (TBF) toegekend hebben gekregen.
12. De rechtbank stelt vast dat ter zitting is gebleken dat eiser 1 en eiser 2 wel TBF ontvangen, zodat hun beroepsgronden reeds daarom niet slagen. Ten aanzien van eiseressen overweegt de rechtbank als volgt. Voor zover eiseressen met hun beroep hebben willen aanvoeren dat een aan hun voormalige korpsfunctie verbonden recht op TBF bij de toekenning en overgang naar hun LFNP functie had moeten zijn behouden, verwerpt de rechtbank de beroepsgrond nu eiseressen desgevraagd ter zitting hebben verklaard vóór de overgang naar de LFNP geen aanspraak te hebben gehad op TBF. Voor zover eiseressen met hun beroep hebben willen aanvoeren dat bij de vaststelling van de LFNP functies opnieuw is bepaald of aan die functie aanspraak op TBF is verbonden en dat deze toekenning van het recht op TBF ten onrechte niet is verbonden aan de LFNP functie waarnaar zij zijn overgegaan, faalt het beroep eveneens. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 november 2015 (ECLI:NL:RBGEL:2015:7366), de rechtsoverwegingen 15. tot en met 18. en neemt deze over. De conclusie is dat TBF geen onderdeel uitmaakt van de waardering van de LFNP functie waarnaar eiseressen zijn overgegaan zodat derhalve de hier over aangevoerde gronden buiten de omvang van dit geding vallen. 13. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.