ECLI:NL:RBMNE:2016:3477

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
16.659452-15 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank over poging tot doodslag en verboden wapenbezit in Lelystad

Op 28 juni 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige man uit Almere, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en verboden wapenbezit. De zaak vond zijn oorsprong in een vechtpartij die plaatsvond op 20 juni 2015 in Lelystad, waarbij de verdachte een geladen vuurwapen bij zich had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, tijdens een escalatie van een conflict, het slachtoffer in de borst heeft geschoten, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte zelf ook gewond raakte tijdens het incident, maar oordeelde dat dit niet voldoende was om hem van alle rechtsvervolging te ontslaan. De rechtbank sprak de medeverdachten vrij, omdat zij handelden uit noodweer. De verdachte werd veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de impact op de samenleving. De benadeelde partij, die ook slachtoffer was van het geweld, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van de feiten die aan de vordering ten grondslag lagen, werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659452-15 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 juni 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzittingen van 2 oktober 2015,
18 december 2015 en 14 juni 2016. Op laatstgenoemde datum is de zaak inhoudelijk behandeld. Hierbij is de verdachte verschenen, bijgestaan door mr. F. Tosun, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van officier van justitie mr. J. Zeilstra en van de standpunten door de raadsvrouw en verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 juni 2015 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden- Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangever 1] en
[aangever 2] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet als volgt heeft gehandeld:
zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) met een vuurwapen één of meermalen geschoten naar, althans in de richting van, het hoofd en/of het lichaam van die [aangever 1] en die [aangever 2] ,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2.
hij op of omstreeks 20 juni 2015 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meerdere vuurwapens en/of onderdelen van vuurwapens van categorie II en/of III, waaronder een pistoolmitrailleur (merk Scorpion) en/of twee patroonhouders kaliber 7,65 mm en munitie van categorie III, te weten een hoeveelheid scherpe patronen kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
3.
hij op of omstreeks 20 juni 2015 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de [adres] , in elk geval op of
aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1] en
[aangever 2] , welk geweld bestond uit het meermalen (met kracht) slaan, stompen en/of schoppen op/tegen het hoofd en lichaam van die [aangever 1] en die [aangever 2] , en/of één of meermalen schieten met een vuurwapen naar, althans in de richting van, het hoofd en/of het lichaam van die [aangever 1] en die [aangever 2] .
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten.
De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend te bewijzen in die zin dat verdachte met een vuurwapen [aangever 1] (hierna: [aangever 1] ) heeft neergeschoten. Verdachte heeft door [aangever 1] in de borst te schieten bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat die [aangever 1] daardoor zouden kunnen komen te overlijden. Een noodweersituatie waarin verdachte zich moest en mocht verdedigen is niet aannemelijk geworden.
Voorts acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte de onder feit 2 ten laste gelegde vuurwapens voorhanden heeft gehad, te weten het wapen waarmee hij heeft geschoten en het wapen dat in zijn auto is aangetroffen.
De officier van justitie acht de onder feit 3 ten laste gelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend te bewijzen in die zin dat verdachte op [aangever 1] heeft geschoten en
[aangever 2] (hierna: [aangever 2] ) met een vuurwapen heeft neergeslagen.
De officier van justitie heeft zijn standpunt nader verwoord in het ter zitting overgelegde requisitoir.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat wegens gebrek aan bewijs niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het onder feit 1 en feit 3 aan verdachte tenlastegelegde voor zover deze feiten zien op het schieten met een vuurwapen naar [aangever 2] . Vastgesteld kan worden dat verdachte met een vuurwapen naar [aangever 1] heeft geschoten. Daarbij dient te worden uitgegaan van de verklaring van verdachte, waaruit volgt dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces.
Als de rechtbank dit verweer niet volgt wijst de raadsvrouw erop dat uit het dossier niet blijkt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ). Aldus kan niet bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de poging tot doodslag en het in vereniging plegen van geweld.
De raadsvrouw heeft zich wat betreft een bewezenverklaring van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft haar standpunt verwoord in de ter zitting overgelegde pleitnota.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 20 juni 2015 om 23.38 uur komt bij de politie de melding binnen dat er op de [adres] een persoon in elkaar zou worden geslagen en er mogelijk geschoten zou zijn. De politie gaat ter plaatse en treft twee gewonde personen aan. Op het trottoir ligt een man met een plas bloed bij zijn hoofd, de latere verdachte [aangever 2] . In het portiek ligt een man met een bebloed t-shirt die neergeschoten zou zijn, de latere verdachte [aangever 1] . [2]
Op 21 juni 2015 om 00.05 uur komt bij de politie vervolgens de melding binnen dat op de [adres] een persoon gewond zou zijn aangekomen. De woning op de [adres] ligt op betrekkelijk korte afstand van de [adres] . De politie treft in de woning een persoon aan, de latere verdachte [verdachte] . [verdachte] heeft een grote, diepe wond op zijn rechterwang. [3] Tijdens een doorzoeking in deze woning later die nacht wordt in een kast achter een trolley nog een gewonde persoon gevonden met bloed op zijn kin en zijn shirt, de latere verdachte [medeverdachte] . [4]
De vier personen worden aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij de vechtpartij op de [adres] . Uit de verklaringen blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte] bij de woning van [aangever 1] hebben aangebeld, omdat zij een sterke wietlucht roken in de woning van hun moeder. [5] Dit gesprek is uit de hand gelopen, waarop [aangever 1] [aangever 2] heeft gebeld om hem te komen helpen. [6] Uiteindelijk is de situatie geëscaleerd en is er een vechtpartij ontstaan, waarbij met een vuurwapen is geschoten, met een mes is gestoken en met een honkbalknuppel is geslagen.
Bewezenverklaring feit 1 ten aanzien van [aangever 1]
Bij [aangever 1] worden twee huidbeschadigingen geconstateerd. Eén op zijn borstkas net onder zijn linker sleutelbeen en één op zijn rug ter hoogte van de bovenzijde van zijn linker schouderblad. De verwondingen passen bij een penetrerend letsel, waarbij sprake kan zijn van een ‘inschot-wond’ en een ‘uittrede wond’ door inwerking van scherp uitwendig geweld van kleine omvang, zoals een kogel. [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij een vuurwapen bij zich had, dat hij dit vuurwapen heeft gepakt en heeft doorgeladen, op de borst van [aangever 1] heeft gezet en heeft geschoten. [8]
Het is de rechtbank niet gebleken dat verdachte hiermee met (vol) opzet [aangever 1] van het leven heeft willen beroven. Verdachte heeft het vuurwapen wel bewust op de borst van [aangever 1] gezet. De borst is een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam, doordat zich hier vitale delen bevinden, waaronder het hart, waarvan beschadiging tot de dood kan leiden. Verdachte heeft door [aangever 1] in zijn borst te schieten de aanmerkelijke kans aanvaard dat [aangever 1] zou komen te overlijden. Door genoemd handelen heeft verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard.
De rechtbank acht aldus de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot doodslag door met een vuurwapen te schieten naar het lichaam van die [aangever 1] wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van de inhoud van het dossier kan niet worden vastgesteld dat medeverdachte [medeverdachte] wist dat verdachte een vuurwapen bij zich had dan wel mogelijk van een vuurwapen gebruik zou kunnen gaan maken. Nu niet blijkt dat [medeverdachte] zelf heeft geschoten op [aangever 1] en ook niet dat hij een significant aandeel heeft gehad in het schieten door verdachte op [aangever 1] , kan niet bewezen worden dat verdachte dit feit samen met een ander heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte daarom van feit 1 vrijspreken voor zover dit feit ziet op het medeplegen van de poging tot doodslag op [aangever 1] .
Vrijspraak feit 1 ten aanzien van [aangever 2]
Uit de geneeskundige verklaring kan worden opgemaakt dat [aangever 2] tijdens de vechtpartij een scheurwond op zijn hoofd heeft opgelopen. Onderzoek door deskundige B.F.L. Oudegrotebevelsborg wijst uit dat dit waargenomen letsel aan de schedel en de schedelhuid veel waarschijnlijker is onder een hypothese dat deze is opgelopen door stomp en/of botsend geweld op de schedel met een rechthoekig voorwerp of uitsteeksel, zoals de kolf van een vuurwapen, dan onder een hypothese dat deze is opgelopen door een schietproces. Dit ondersteunt de verklaring van verdachte dat hij niet op [aangever 2] heeft geschoten, maar hem met de kolf van een vuurwapen op zijn hoofd heeft geslagen. Nu ook op grond van ander bewijs in het dossier niet kan worden vastgesteld dat er op [aangever 2] is geschoten en er geen andere vorm van geweld dan het schieten naar of in de richting van [aangever 2] onder feit 1 is tenlastegelegd zal de rechtbank verdachte van de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot doodslag op [aangever 2] vrijspreken.
Bewezenverklaring feit 2
Op 22 juni 2015 wordt de auto van verdachte doorzocht. Daarbij wordt achter de passagiersstoel een tas gevonden met daarin een vuurwapen en twee patroonhouders, waarvan één met patronen. [9]
Onderzoek wijst uit dat het wapen een pistoolmitrailleur van het merk Scorpion is. Het is een vuurwapen in de zin van categorie II van de Wet wapens en munitie. [10] De patronen die in één van de patroonhouders zaten zijn scherpe patronen van het kaliber 7,65 mm. [11]
Verdachte heeft verklaard dat het vuurwapen en de patroonhouders van hem zijn en dat hij deze eerder in België had gekocht. [12]
Daarnaast heeft verdachte ten tijde van het onder feit 1 tenlastegelegde een vuurwapen voorhanden gehad. Verdachte heeft verklaard dat dat vuurwapen van hem is. [13] Het betrof een 9mm Smith en Wesson. [14] Vastgesteld kan worden dat er met dit vuurwapen twee keer is geschoten met patronen van het kaliber 9 mm. Ter hoogte van het portiek aan de [adres] zijn twee hulzen van dat kaliber veiliggesteld [15] en verdachte heeft verklaard dat hij twee keer met dat wapen heeft geschoten. [16] De rechtbank stelt aldus vast dat het vuurwapen dat verdachte voorhanden had een vuurwapen van categorie II of III is geweest.
Nu bewijs dat verdachte het pistoolmitrailleur, de twee patroonhouders en de scherpe patronen van het kaliber 9 mm samen met een ander voorhanden heeft gehad ontbreekt, zal de rechtbank verdachte in zoverre van het medeplegen van feit 2 vrijspreken.
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn vuurwapen tijdens de vechtpartij op de grond heeft laten vallen en dat hij tegen [medeverdachte] heeft geroepen dat hij het vuurwapen moest oppakken. [medeverdachte] heeft dat gedaan en ze zijn samen weggerend. [medeverdachte] heeft het vuurwapen kort daarna teruggegeven aan verdachte. [17]
De rechtbank is van oordeel dat medeverdachte [medeverdachte] door na een heftig geweldsincident het vuurwapen op aangeven van verdachte van de grond te pakken en ermee weg te rennen en het vuurwapen vervolgens terug te geven aan verdachte hij de beschikkingsmacht over het vuurwapen heeft gehad en daarmee het vuurwapen samen met verdachte voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht feit 2 ten aanzien van dit vuurwapen daarom wettig en overtuigend bewezen in de zin van medeplegen.
Vrijspraak feit 3
Onder feit 3 is het openlijk in vereniging geweld plegen tegen [aangever 1] en [aangever 2] aan verdachte tenlastegelegd. Verdachte zou dit feit samen met medeverdachte [medeverdachte] hebben gepleegd. Zoals hiervoor overwogen heeft verdachte geweld gebruikt tegen zowel [aangever 1] als [aangever 2] . Op grond van het dossier kan de rechtbank echter niet vaststellen dat ook [medeverdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan één of meerdere geweldshandelingen, zoals ten laste gelegd onder feit 3. Nu niet is gebleken dat andere personen zich samen met verdachte schuldig zouden hebben gemaakt aan geweld tegen [aangever 1] en [aangever 2] kan niet bewezen worden dat verdachte in vereniging geweld heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte daarom van feit 3 vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 20 juni 2015 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever 1] van het leven te beroven, met dat opzet als volgt heeft gehandeld:
hebbende hij, verdachte, met een vuurwapen éénmaal geschoten naar het lichaam van die [aangever 1] , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2.
op 20 juni 2015 te Lelystad tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, vuurwapens en onderdelen van vuurwapens van categorie II en/of III, waaronder een pistoolmitrailleur (merk Scorpion) en twee patroonhouders kaliber 7,65 mm en munitie van categorie III, te weten een hoeveelheid scherpe patronen kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
Van het onder feit 1 en feit 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot doodslag.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID

Geen sprake van noodweer(exces)
De raadsvrouw heeft bepleit dat - indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt - verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een geldig beroep op noodweer dan wel noodweerexces. Zij heeft daartoe betoogd dat verdachte werd geconfronteerd met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, doordat [aangever 1] , die onder invloed was van alcohol en drugs, en die woedend en niet voor rede vatbaar was op verdachte is gaan insteken met een mes. Ook als er vanuit wordt gegaan dat verdachte zijn wapen pakte voordat hij gestoken werd, staat dat aan een beroep op noodweer niet in de weg, omdat er op dat moment al sprake was van een dreigende situatie voor verdachte en hij zijn wapen moest pakken om te voorkomen dat de aanval daadwerkelijk werd ingezet. Verdediging door verdachte was geboden en verdachte heeft zich, door met zijn vuurwapen één keer te schieten, op gepaste wijze verdedigd. Als de rechtbank van oordeel is dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden stelt de raadsvrouw dat deze overschrijding het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging welke door de aanval van [aangever 1] is veroorzaakt.
De rechtbank overweegt dat getuige [getuige] heeft verklaard dat [aangever 1] een woordenwisseling had met de jongens die bij zijn huis hadden aangebeld. [aangever 1] belde vervolgens [aangever 2] . Toen [aangever 2] aan kwam lopen pakte verdachte zijn vuurwapen. [aangever 1] liep naar verdachte toe om hem weg te duwen. Er ontstond een worsteling tussen verdachte en [aangever 1] en tijdens die worsteling hoorde [getuige] twee knallen.
De rechtbank acht de verklaring van [getuige] betrouwbaar, omdat [getuige] bij de politie en bij de rechter-commissaris consistent is geweest in zijn verklaringen. Daar komt bij dat zijn verklaring de verklaring van [aangever 1] ondersteunt. [aangever 1] heeft verklaard dat [aangever 2] kwam aanrijden, dat verdachte toen een pistool pakte en op hem schoot en dat hij daarna met een mes verdachte stak. De rechtbank volgt dan ook deze verklaringen. De verklaring van verdachte dat hij pas tijdens de worsteling met [aangever 1] , toen hij door [aangever 1] werd geslagen/gestoken, zijn vuurwapen heeft gepakt en hij toen pas heeft geschoten wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel in het dossier. De verklaring van verdachte dat hij tijdens de worsteling met [aangever 1] zijn vuurwapen uit zijn tasje dat om zijn schouder hing pakte en het vuurwapen vervolgens tijdens de worsteling doorlaadde, is ook niet geloofwaardig. Niet valt in te zien hoe verdachte dat met één hand tijdens de worsteling heeft kunnen doen. Verdachte moet op dat moment het vuurwapen al in zijn handen hebben gehad.
De rechtbank stelt aldus vast dat verdachte een vuurwapen heeft getrokken, dat daarna de worsteling met [aangever 1] is ontstaan, dat [aangever 1] in die worsteling heeft geprobeerd om verdachte naar buiten te duwen en dat daarbij door verdachte op [aangever 1] is geschoten. Van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest en mocht verdedigen is aldus naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gebleken. Nu verdachte heeft verklaard dat hij geen mes bij [aangever 1] heeft gezien en hij dacht dat hij alleen geslagen werd door [aangever 1] , kan ook niet worden gezegd dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar waartegen hij zich mocht verdedigen. De enkele vrees voor een mogelijke aanval die bij verdachte kon zijn ontstaan doordat hij hoorde dat [aangever 1] ter versterking [aangever 2] had gebeld en [aangever 2] aan kwam lopen is onvoldoende voor een geslaagd beroep op noodweer.
Nu de rechtbank in het bovenstaande heeft overwogen dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, faalt het beroep op noodweerexces eveneens. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - indien de rechtbank tot het opleggen van een straf komt - verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Die maken dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de duur van het voorarrest niet passend is. Als naar het oordeel van de rechtbank een langere onvoorwaardelijke straf dient te volgen is een werkstraf een passende straf.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. In een vechtpartij die enorm uit de hand is gelopen heeft hij het slachtoffer in zijn borst geschoten. Er mag van geluk gesproken worden dat het slachtoffer dit heeft overleefd. Deze omstandigheid is geenszins aan de verdachte te danken. Het feit dat verdachte het vuurwapen met zich heeft meegenomen toen hij verhaal ging halen over de wietlucht, heeft ertoe geleid dat de situatie op deze wijze heeft kunnen escaleren. Het handelen van verdachte in het openbaar is bovendien bedreigend geweest voor buurtbewoners en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte tijdens de vechtpartij zelf ook fors gewond is geraakt en hij een litteken in zijn gezicht heeft opgelopen dat altijd zichtbaar zal blijven.
Voorts heeft verdachte geladen vuurwapens, waaronder een pistoolmitrailleur met twee patroonhouders en munitie in de vorm van scherpe patronen voorhanden gehad. Dergelijke wapens en munitie brengen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. Dat dit zo is blijkt wel uit het feit dat verdachte één van zijn vuurwapens in het gevecht heeft gebruikt, waardoor een ander levensgevaarlijk gewond is geraakt.
De rechtbank maakt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 april 2016 op dat verdachte voor wat betreft de strafmaat geen relevant strafblad heeft.
De ernst van de door verdachte gepleegde feiten rechtvaardigen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Met een werkstraf kan niet worden volstaan. Voorts rekening houdend met het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en met de oriëntatiepunten voor feiten als de onderhavige, komt de rechtbank tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten wordt op deze straf in mindering gebracht.
De rechtbank heft het geschorste bevel voorlopige hechtenis op.
9 DE BENADEELDE PARTIJ
De benadeelde partij [aangever 2] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend naar aanleiding van het aan verdachte onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde.
De benadeelde partij [aangever 2] dient in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard nu de verdachte van feit 1 voor zover dit feit ziet op [aangever 2] en feit 3 zal worden vrijgesproken.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 45, 57, 63, en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder feit 3 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder feit 1 en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert deze feiten op de wijze zoals onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- heft het geschorste bevel voorlopige hechtenis op;
Benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij [aangever 2] in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, voorzitter, mrs. Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn en K.G. van de Streek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2015189145 (ART27), doorgenummerd blz. 1 tot en met blz. 750, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 1.
3.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 17.
4.Proces-verbaal van aanhouding, blz. 495 en proces-verbaal van bevindingen naamswijziging blz. 28.
5.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 juni 2016.
6.Verklaring van [aangever 2] bij de RC d.d. 18 maart 2016 en de verklaring van [aangever 1] , blz. 609.
7.Geneeskundige verklaring d.d. 29 juni 2015, opgemaakt door B. Kruyer, forensisch arts, blz. 594 en 595 en letselrapportage d.d. 29 september 2015, opgemaakt door E.I. Hofstra, forensisch arts, blz. 207 van het forensisch dossier.
8.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 juni 2016.
9.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 228 en 229 en kennisgeving van inbeslagneming, blz. 232.
10.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 171 van het forensisch dossier.
11.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 172 van het forensisch dossier.
12.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 juni 2016.
13.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 juni 2016.
14.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, blz. 467.
15.Proces-verbaal sporenonderzoek, blz. 20 en 27 van het forensisch dossier, en relaasproces-verbaal, blz. 7 3de alinea van het forensisch dossier.
16.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 14 juni 2016.
17.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, blz. 466.