ECLI:NL:RBMNE:2016:3452

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
16/661027-15 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door financieel beheerder met ontnemingsvordering

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 juni 2016 uitspraak gedaan tegen een man die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in de periode van 2010 tot en met 2012 in Zeist. De verdachte, die als financieel beheerder fungeerde, heeft geldbedragen van cliënten toegeëigend waarvoor hij de financiële administratie voerde. De rechtbank heeft de verdachte verplicht om een bedrag van € 69.576,75 aan de Staat te betalen, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De procedure is gestart met een vordering van de officier van justitie, die aanvankelijk een hoger bedrag had gevorderd, maar dit tijdens de zitting heeft gematigd. De verdediging heeft gepleit voor afwijzing van de vordering, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte door zijn handelen een voordeel heeft behaald dat onder artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht valt. De rechtbank heeft de bedragen die de verdachte heeft verduisterd, vastgesteld op basis van bewijsmiddelen uit een eerder vonnis en heeft ook andere strafbare feiten in de berekening betrokken. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de ingediende stukken en de verklaringen van de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661027-15 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 27 juni 2016
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde]
geboren op [1959] te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres] te [woonplaats]
hierna te noemen: [veroordeelde] .

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • de vordering van de officier van justitie, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
  • het strafdossier onder parketnummer 16/661027-15, waaruit blijkt dat [veroordeelde] bij vonnis van 27 juni 2016 van deze rechtbank is veroordeeld ter zake van verduistering, meermalen gepleegd;
  • het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel met bijlage, pagina 100 tot en met 142, opgenomen in ordner 1 van het strafdossier (hierna: het rapport);
en de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 mei 2016, welk onderzoek op 13 juni 2016 is gesloten. De ontnemingsvordering is gelijktijdig ter terechtzitting behandeld met de strafzaak tegen [veroordeelde] , bekend onder hetzelfde parketnummer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat [veroordeelde] en zijn advocaat, mr. T. Kemper, advocaat te Oss, naar voren hebben gebracht.

2.De beoordeling

2.1
De vordering van de officier van justitie
De oorspronkelijke schriftelijke vordering van de officier van justitie strekte tot het aan [veroordeelde] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 75.844,71. Daarna is er bij einddossier een rapport wederrechtelijk verkregen voordeel opgenomen waarbij een bedrag van € 94.069,62 is berekend.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gematigd tot een bedrag van 65.775,81. De officier van justitie is bij de hoogte van haar vordering uitgegaan van de in de strafzaak bewezenverklaarde bedragen en daar bovenop een bedrag dat [veroordeelde] buiten de bewezen verklaarde periode van [A] zou hebben verduisterd. Indien de rechtbank tot een toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen [B] en [C] komt, dan zal de ontnemingsvordering, voor zover die betrekking heeft op hen, evenredig omlaag moeten worden bijgesteld.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gepleit voor afwijzing van de vordering gelet op de onduidelijkheid van de vordering. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank toch tot (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering komt, uitgegaan dient te worden van de bedragen genoemd op pagina 4122 en enkel wat betreft de personen die zijn genoemd op de tenlastelegging. Daarbij heeft de raadsman nog opgemerkt dat er bij de bij- en afschrijvingen die betrekking hebben op [A] ten onrechte geen rekening gehouden is met een bedrag van 55 euro dat op 4 augustus 2011 is overgemaakt van de rekening van cliënt naar [A] en verder dient, wanneer de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen [B] en [C] (gedeeltelijk) toewijst, de verduisterde bedragen in mindering moeten worden gebracht op het totaalbedrag van de ontneming.
2.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, blijkt uit het door de meervoudige kamer van de rechtbank gewezen vonnis in de hoofdzaak van 27 juni 2016 en uit de in dat vonnis opgenomen bewijsmiddelen. De rechtbank ontleent aan de inhoud van die bewijsmiddelen het oordeel dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormeld feit een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
Toerekening bedragen op de rekening van Support in Finance
[veroordeelde] kon invloed uitoefenen op Support in Finance (hierna; SIF) en had zeggenschap over de vennootschap. [veroordeelde] kon feitelijk over het vermogen van SIF beschikken en opbrengsten van de rekening van SIF ten eigen bate benutten. [2] Voor zover de verklaring van [veroordeelde] ter terechtzitting, inhoudende dat hij slechts de gemachtigde van SIF was en uitvoering gaf aan de doelstelling van SIF beoogt de toerekening aan [veroordeelde] te betwisten, verwerpt de rechtbank dit verweer. De stelling van [veroordeelde] is op geen enkele wijze onderbouwd, daardoor niet verifieerbaar en aldus niet aannemelijk geworden.
De rechtbank zal de bedragen die zijn overgemaakt naar de rekening van SIF dan ook betrekken bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De opbrengst
De bewezenverklaring in het strafvonnis
Uit het vonnis in de hoofdzaak volgt dat [veroordeelde] geld van verschillende personen heeft verduisterd. Uit de aard van de bewezenverklaring in het vonnis volgt dat de opbrengst ten aanzien van die bewezenverklaarde feiten gelijk is aan de hoogte van de bewezenverklaarde bedragen. Dit betekent dat, gelet op de bewijsmiddelen in dat vonnis, de opbrengsten als volgt zijn:
[B] : een bedrag van € 7.019,27;
[D] : een bedrag van € 1.835,46;
[E] : een bedrag van € 7.816,89;
[F] : een bedrag van € 2.873,59;
[C] : een bedrag van € 1.359,02;
[G] : een bedrag van € 15.177,57;
[A] : een bedrag van € 17.245,80.
Andere strafbare feiten
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel betrekt de rechtbank ook het voordeel dat is verkregen ter zake van andere strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat hierbij ook steeds om verduistering. De rechtbank baseert zich daarbij op het rapport.
[G]
De volgende bedragen van de rekening van [G] zijn niet overgemaakt naar [veroordeelde] of naar SIF, maar door [veroordeelde] naar derden die gelieerd zijn aan [veroordeelde] . [3] Deze overgemaakte bedragen strekten daarmee ten voordele van [veroordeelde] :
  • € 1.650,00 is overgemaakt naar mr. [H] cv te Den Haag.
  • € 850,00 is overgemaakt naar [I] .
De stelling van [veroordeelde] dat, hoewel de rekening op naam staat van [G] , deze bedragen niet afkomstig zijn van een rekening van haar, is op geen enkele wijze onderbouwd, daardoor niet verifieerbaar en aldus niet aannemelijk geworden.
[A]
Van de rekening van [A] is ook in 2009 geld overgemaakt naar [veroordeelde] .
Het gaat om € 3.230. [4]
[J]
Van de rekening van [J] is op verschillende momenten geld overgemaakt naar [veroordeelde] en naar SIF. Het totaalbedrag betreft € 6.528,08. [5]
[K]
Op 14 juni 2011 en 3 augustus 2011is in totaal een bedrag van € 2.421,66 van de rekening van [K] overgemaakt naar de rekening van SIF. [6]
[L]
Op 31 maart 2010 is een bedrag van € 850,00 overgemaakt van de rekening van [L] naar de rekening van [veroordeelde] . [7]
[M]
In de periode van 15 november 2010 tot en met 27 juni 2011 is een totaalbedrag van € 1.960,00 overgemaakt van de rekening van [M] naar de rekening van SIF. In de periode van 29 oktober 2010 tot en met 12 augustus 2011 is er een totaalbedrag van 1.240,59 overgemaakt van de rekening van SIF naar de rekening van [M] . Dit betekent dat de opbrengst hier € 719,41 bedraagt. [8]
Kosten
Het is niet aannemelijk dat [veroordeelde] kosten heeft gemaakt. [9]
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
Opbrengst
- [B] : € 7.019,27
- [D] : € 1.835,46
- [E] : € 7.816,89
- [F] : € 2.873,59
- [C] € 1.359,02
- [A] € 20.475,80
- [G] € 17.677,57
- [J] / [K] / [L] / [M]
€ 10.519,15 +
Kosten
0,00 -
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel € 69.576,75
De benadeelde partijen
In de hoofdzaak is door de rechtbank de door de benadeelde partijen [B] en [C] ingediende vorderingen tot schadevergoeding (ten dele) toegewezen. Voor zover de toegewezen bedragen zien op de verduisterde bedragen (respectievelijk € 7.018,27 en
€ 1.359,02) zullen deze bedragen op het toegewezen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering worden gebracht, nadat dit bedrag door [veroordeelde] aan de benadeelde partij(en) dan wel aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij(en) is betaald.

4.De verplichting tot betaling

De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van voormeld bedrag van € 69.576,75 kan aan de veroordeelde worden opgelegd.

5.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

3.De beslissing

De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 69.576,75.
Legt aan veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 69.576,75.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V. van Dam, voorzitter,
mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen en mr. J.W. Frieling, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juni 2016.
Mr. Frieling en de griffier zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de hierna volgende voetnoten wordt telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier, nummer 51693, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (onderzoek 09Budget, inhoudende 10 ordners). Daarbij gaat het om een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Met “het rapport” wordt bedoeld het “Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel per delict” van 18 december 2014. Opgenomen in ordner 1 van het dossier.
2.Het rapport, pag. 104 en 105.
3.Het rapport, pag. 112.
4.Het rapport, pag. 112 en 113
5.Het rapport, pag. 115 en 116.
6.Het rapport, pag. 116.
7.Het rapport, pag. 118.
8.Het rapport, pag. 117.
9.Het rapport, pag. 119 en 120.