ECLI:NL:RBMNE:2016:3438

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2016
Publicatiedatum
24 juni 2016
Zaaknummer
4987006 UC EXPL 16-6043
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot indeplaatsstelling door curator in faillissement van Scapino B.V. en opzegging huurovereenkomst door Ahold Europe Real Estate & Construction B.V.

In deze zaak vorderden de curatoren van Scapino B.V. een machtiging tot indeplaatsstelling van Scapino Retail B.V. als huurder van een winkelruimte, nadat Ahold Europe Real Estate & Construction B.V. de huurovereenkomst had opgezegd op grond van artikel 39 van de Faillissementswet. De curatoren stelden dat de opzegging door Ahold misbruik van bevoegdheid was en dat zij een zwaarwichtig belang hadden bij de indeplaatsstelling. Ahold voerde aan dat de opzegging rechtsgeldig was en dat er geen sprake was van misbruik van recht. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging van Ahold geldig was en dat de curatoren geen zwaarwichtig belang hadden bij de indeplaatsstelling. De vorderingen van de curatoren werden afgewezen, terwijl de vorderingen van Ahold in reconventie werden toegewezen. De kantonrechter bepaalde dat de huurovereenkomst per 18 mei 2016 was geëindigd en dat de curatoren de winkelruimte moesten ontruimen. De proceskosten werden aan de zijde van Ahold toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4987006 UC EXPL 16-6043 WL/1132
Vonnis van 8 juni 2016
inzake

1.Bernard Wilhemus Gerard Philip MEIJS,

2.
Johannes Joseph Maria Cornelius HUPPERTZ,
in hun hoedanigheid van curatoren in de faillissementen van
1.
Macintosh Retail Group N.V.
statutair gevestigd te Maastricht
2.
Scapino B.V.,
statutair gevestigd te Assen,
verder ook te noemen de curatoren,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Dijsselhof,
tegen:
de besloten vennootschap
Ahold Europe Real Estate & Construction B.V.,
gevestigd te Zaandam,
verder ook te noemen Ahold,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. S. van der Kamp.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 mei 2016
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de brief met producties zijdens Ahold
  • de comparitie van 24 mei 2016
  • de akte uitlating producties van 30 mei 2016 zijdens Scapino.
  • de antwoordakte van 1 juni 2016 zijdens Ahold
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Vanaf 1 juni 1993 huurt (de rechtsvoorganger) van Scapino B.V. (hierna: Scapino) van (de rechtsvoorganger van) Ahold de winkelruimte aan de [adres] te [vestigingsplaats] (hierna: de winkelruimte), tegen een huurprijs van laatstelijk € 4.389,00 exclusief BTW per maand. Per 1 juni 2013 is de huurovereenkomst verlengd voor een periode van vijf jaar.
2.2.
Bij vonnis van 8 januari 2016 van de Rechtbank Limburg is het faillissement van Scapino uitgesproken, met benoeming van de curatoren als zodanig.
2.3.
Bij brief van 22 januari 2016 hebben de curatoren aan alle verhuurders van Scapino, waaronder Ahold, medegedeeld dat zij een overeenkomst hebben gesloten met Scapino Retail B.V. (hierna: Scapino Retail), op dat moment nog genaamd Zire B.V., waarbij de activa van Scapino aan Scapino Retail zijn verkocht. Verder schrijven zij onder meer:
“Koper heeft de intentie met de verhuurders van een groot deel van de door Scapino B.V. gehuurde winkelfilialen (naar verwachting tussen 140 en 180 filialen) een nieuwe huurovereenkomst te sluiten of de bestaande huurovereenkomst over te nemen.
[…]
Mogelijk bent u na datum faillissement reeds overgegaan tot opzegging van de huurovereenkomst met Scapino. Voor het geval u daar nog niet toe bent overgegaan, wijzen curatoren u op het bepaalde in art. 39 Faillissementswet op grond waarvan u gerechtigd bent om de tussen u en Scapino BV gesloten huurovereenkomst op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van 3 maanden.”
2.4.
Kort daarna hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen Ahold en (vertegenwoordigers van) Scapino Retail, hetgeen op 8 februari 2016 heeft geleid tot een voorstel van de zijde van Scapino Retail voor een nieuwe huurovereenkomst voor de winkelruimte. Dit voorstel is door Ahold niet geaccepteerd.
2.5.
Op 16 februari 2016 heeft Ahold met Bristol B.V. (hierna: Bristol) overeenstemming bereikt over de verhuur van de winkelruimte. Zij zijn daarbij onder meer het volgende overeengekomen:
“- De beoogde ingangsdatum is 1 juni 2016 of zoveel eerder of later als partijen overeenkomen, een en ander afhankelijk van de vervulling van de opschortende voorwaarde als hieronder weergegeven.
Opschortende voorwaarden
- Bovenstaande wordt aangegaan onder de -uitsluitend ten behoeve van verhuurder in te roepen - opschortende voorwaarde dat de huidige huurovereenkomst d.d. 16 mei 1993 […] daadwerkelijk en rechtsgeldig is beëindigd en Scapino beheer B.V., althans de curatoren van Scapino Beheer B.V., het pand daadwerkelijk heeft ontruimd.”
2.6.
Bij brief van 18 februari 2016 heeft Ahold de huurovereenkomst met Scapino op de voet van artikel 39 Faillissementswet (hierna: Fw) opgezegd.
2.7.
Bij e-mail van 1 maart 2016 hebben de curatoren medegedeeld niet te kunnen bevestigen dat gehoor zal worden gegeven aan de huuropzegging, aangezien door de heer [A] (bestuurder van Scapino Retail) nog wordt onderzocht welke filialen geschikt zijn voor een doorstart. Verder schrijven zij:
“Mocht de heer [A] de exploitatie van de panden in Bussum en/of Driebergen willen doorzetten, dan zal er (zo nodig) een indeplaatsstellingsprocedure worden gevoerd. Vooralsnog kwalificeren wij uw huuropzegging van ook als zijnde onrechtmatig cq in strijd met de redelijkheid en billijkheid.”
2.8.
Bij brief van 22 maart 2016 hebben de curatoren Ahold verzocht in te stemmen met een minnelijke indeplaatsstelling, bij gebreke waarvan een procedure tot indeplaatsstelling aanhangig zou worden gemaakt. Ahold heeft niet ingestemd.

3.Het geschil in conventie, reconventie en de incidenten ex. artikel 223 Rv

3.1.
De curatoren vorderen in conventie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de curatoren te machtigen om Scapino Retail met ingang van 1 januari 2016, althans per de eerst mogelijke datum, althans per een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, in de plaats te stellen van Scapino als huurder van de winkelruimte;
2. te verklaren voor recht dat de door Ahold gedane huuropzegging nietig is, althans dat deze niet leidt tot het einde van de huurovereenkomst, althans de huuropzegging van Ahold buiten toepassing te stellen, en;
3. Ahold te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stellen de curatoren, kort gezegd, dat zij een zwaarwichtig belang hebben bij de gevorderde machtiging tot indeplaatsstelling van Scapino Retail. De huuropzegging door Ahold op grond van artikel 39 van de Faillissementswet dient te worden gekwalificeerd worden als misbruik van bevoegdheid, danwel moet worden geoordeeld dat deze in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Ten gevolge daarvan heeft deze opzegging geen rechtsgevolg.
3.3.
Ahold heeft in conventie gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de curatoren. In reconventie vordert zij bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat de huurovereenkomst voor de winkelruimte tussen Ahold en de curatoren eindigt op 18 mei 2016, althans op een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum;
2. de curatoren te veroordelen tot ontruiming van de winkelruimte per 18 mei 2016, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, op straffe van een dwangsom van € 1.500,- per dag, en met veroordeling van de curatoren tot betaling van een gebruiksvergoeding, gelijk aan de laatst geldende huurprijs over de periode vanaf de einddatum tot aan de datum van de ontruiming;
3. de curatoren te veroordelen in de kosten van het geding.
3.4.
Ahold baseert haar verweer en de vordering in reconventie, kort gezegd, op het volgende. Ahold heeft de huurovereenkomst op 18 februari 2016 rechtsgeldig opgezegd op grond van artikel 39 Fw, als gevolg waarvan deze per 18 mei 2016 is geëindigd. Er is geen sprake van misbruik van recht, noch is de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Ook indien deze opzegging geen werking zou hebben, is aan de wettelijke vereisten voor indeplaatsstelling niet voldaan, zodat ook dit aan toewijzing van die vordering in conventie in de weg staat.
3.5.
De curatoren hebben in reconventie gemotiveerd verweer gevoerd.
3.6.
In de incidentele vorderingen tot het treffen van voorlopige voorzieningen heeft Ahold enerzijds gevorderd de curatoren te veroordelen tot ontruiming, en hebben de curatoren anderzijds gevorderd Ahold te veroordelen om, kort gezegd, te gehengen en gedogen dat de bestaande huursituatie voortduurt zolang nog niet onherroepelijk in de bodemprocedure is beslist.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
Ter comparitie hebben de curatoren verzocht in de gelegenheid te worden gesteld om alsnog nog schriftelijk te mogen reageren op de door Ahold in het geding gebrachte producties 11 en 12. De kantonrechter heeft de curatoren daartoe ook in de gelegenheid gesteld. In hun akte uitlating producties hebben de curatoren echter ook nieuwe argumenten, onder overlegging van productie, aangedragen. Ahold heeft daarop alsnog een antwoordakte genomen, hetgeen, gelet op de inhoud van de akte van de curatoren, door de kantonrechter is toegestaan.
4.2.
De kantonrechter ziet aanleiding de vorderingen in conventie en reconventie eerst te behandelen. Voor zover nog noodzakelijk zullen vervolgens de incidentele vorderingen tot het treffen van een voorlopige voorziening worden behandeld. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
4.3.
Ter beoordeling ligt allereerst voor of de huurovereenkomst per 18 mei 2016 is geëindigd als gevolg van de opzegging van Ahold van 18 februari 2016. Indien het antwoord daarop bevestigend luidt, is de vordering tot het verlenen van een machtiging tot indeplaatsstelling immers niet meer toewijsbaar, nu het bestaan van een huurovereenkomst voorwaarde is voor een indeplaatsstelling.
4.4.
Ahold heeft haar opzegging gegrond op artikel 39 Fw. Dat artikel bepaalt dat, als de gefailleerde huurder is, zowel de curator als de verhuurder de huur tussentijds kunnen doen eindigen door opzegging, met inachtneming van de gebruikelijke opzegtermijn. Daaruit volgt dat de opzegging van Ahold van 18 februari 2016, waarbij zij een opzegtermijn van drie maanden in acht heeft genomen, in beginsel als geldige opzegging moet worden aangemerkt. Daar staat echter tegenover dat in de literatuur en (overwegend lagere) rechtspraak de lijn is ontwikkeld dat een opzegging op grond van dit artikel, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, misbruik van bevoegdheid van de zijde van de verhuurder kan opleveren, dan wel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn.
4.5.
De curatoren hebben zich allereerst op het standpunt gesteld dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid, aangezien artikel 39 Fw de verhuurder de mogelijkheid biedt om de huurovereenkomst op te zeggen om zich te beschermen tegen een tekortschietende huurder. In dit geval waren er voldoende waarborgen dat aan de financiële verplichtingen van de huurovereenkomst kon worden voldaan. Verder ligt Aholds belang bij het aangaan van een huurovereenkomst voor het pand in Driebergen (mede) op een geheel ander vlak. Ahold stelt namelijk dat zij in Arnhem een winkelpand huurt van Bristol. Voor dit winkelpand zou Ahold graag de huurovereenkomst – die nog loopt tot 2022 – beëindigen. Ahold en Bristol hebben overeenstemming bereikt over beëindiging van de huur in Arnhem tegen een tussen die partijen overeengekomen afkoopsom, waarbij Bristol dan het pand in Driebergen zou kunnen gaan huren. Voor dit belang van Ahold biedt artikel 39 Fw echter geen bescherming, aldus de curatoren.
4.6.
Naar namens Ahold ter zitting is verklaard, heeft Ahold voor 8 februari 2016 een voorstel over voorwaarden voor een nieuwe huurovereenkomst ontvangen van de makelaar van Scapino Retail. Dat voorstel hield ongunstiger voorwaarden in dan de voorwaarden van de op dat moment nog lopende huurovereenkomst. Ahold heeft daarom geantwoord daar niet mee in te stemmen. Op 8 februari 2016 heeft Ahold een nieuw voorstel van Scapino Retail ontvangen. Ook dit voorstel bevatte ongunstiger huurvoorwaarden, en daarom is ook dit voorstel niet door Ahold aanvaard. Naar Ahold heeft gesteld en de curatoren niet hebben weersproken heeft Scapino Retail daarop geen nieuw voorstel gedaan. Evenmin is op dat moment aan Ahold medegedeeld dat over zou worden gegaan tot het vorderen van indeplaatsstelling. Naar het oordeel van de kantonrechter kon Ahold onder die omstandigheden, waarin:
  • Ahold zich geconfronteerd zag met een failliete huurder;
  • er weliswaar was gesproken over voortzetting van de huur met Scapino Retail, maar daarover geen overeenstemming was bereikt, en er ook geen aanwijzing was dat Scapino Retail alsnog onder de reeds geldende voorwaarden de huurovereenkomst wilde aangaan, en;
  • er onzekerheid bestond omtrent een eventueel gewenste indeplaatsstelling (een concreet verzoek van de curatoren is pas ruim een maand later, op 22 maart 2016, gedaan);
in beginsel de huurovereenkomst opzeggen. Dit geldt temeer nu Ahold de huurovereenkomst heeft opgezegd teneinde een andere huurovereenkomst (tegen betere voorwaarden) te sluiten. Gezien deze omstandigheden heeft Ahold op 18 februari 2016 de huurovereenkomst kunnen opzeggen zonder dat dit misbruik van bevoegdheid oplevert. Het feit dat Ahold door het aangaan van een huurovereenkomst met Bristol een financieel voordeel ten aanzien van een winkelruimte in Arnhem heeft kunnen behalen, maakt dit niet anders. Ook zonder dit voordeel had Ahold immers, gezien de hiervoor geschetste omstandigheden, reeds voldoende belang bij de opzegging.
4.7.
Aan het voorgaande doet niet af de stelling van de curatoren dat tussen Ahold en Bristol geen huurovereenkomst ten aanzien van de winkelruimte tot stand is gekomen. De brief van 16 februari 2016 kan worden gekwalificeerd als een huurovereenkomst, nu daarin de essentialia van die overeenkomst zijn opgenomen. Voor zover de curatoren zich al zouden kunnen beroepen op de eventuele onbevoegdheid van de ondertekenaar van de zijde van Bristol, heeft Ahold met de door één van de bestuurders van Bristol ondertekende verklaring voldoende onderbouwd, en de curatoren daartegenover onvoldoende gemotiveerd betwist, dat een overeenkomst tot stand is gekomen. Tot slot hebben de curatoren nog betoogd dat er vooralsnog geen sprake is van een overeenkomst, aangezien er sprake is van een opschortende voorwaarde die (nog) niet in vervulling is gegaan. Daarmee miskennen de curatoren de strekking van artikel 6:22 BW, waaruit volgt dat de overeenkomst wel degelijk tot stand is gekomen, en de opschortende voorwaarde slechts de werking daarvan opschort.
4.8.
De curatoren hebben zich voorts op het standpunt gesteld dat de opzegging door Ahold in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Deze grondslag is door de curatoren niet nader uitgewerkt, maar de kantonrechter begrijpt de stelling aldus dat het gezien de door de curatoren aangevoerde omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Ahold zich op artikel 39 Fw beroept.
4.9.
Voorop staat dat er sprake moet zijn van een evidente onaanvaardbaarheid om tot de conclusie te komen dat voornoemde dwingendrechtelijke wetsbepaling buiten toepassing kan worden gesteld. Naar het oordeel van de kantonrechter is er van een dergelijke onaanvaardbaarheid in elk geval
geensprake, als de vordering tot indeplaatsstelling niet toewijsbaar is. De criteria voor indeplaatsstelling zijn opgenomen in artikel 7:307 BW. Ahold heeft ten aanzien van ieder criterium betwist dat daaraan is voldaan. De kantonrechter zal eerst het vereiste van het bestaan van een zwaarwichtig belang aan de zijde van de huurder te bespreken.
4.10.
De curatoren hebben aan het door hun gestelde zwaarwichtig belang de volgende elementen ten grondslag gelegd.
Indien het niet tot indeplaatsstelling komt, worden de curatoren geconfronteerd met een vordering van Scapino Retail uit hoofde van wanprestatie, althans een vordering strekkende tot ontbinding van de activaovereenkomst;
de koopsom voor de activa bestaat voor een aanzienlijk gedeelte uit een vergoeding voor de goodwill die enkel door het welslagen van de indeplaatsstelling kan worden verzilverd;
de winkel in Driebergen vertegenwoordigt voor de boedel een aanzienlijke waarde. Deze is bovengemiddeld rendabel en daarom van wezenlijk belang voor het welslagen van de doorstart;
in geval van indeplaatsstelling ontvangt de boedel een extra vergoeding van Scapino Retail van € 15.000,00;
in geval van indeplaatsstelling kan Ahold geen boedelvordering instellen in verband met achterstallige huur, aangezien zij dan geheel zal worden voldaan door Scapino Retail;
het behoud van de werkgelegenheid.
4.11.
Ten aanzien van het onder b. en c. genoemde punten geldt dat deze niet zijn aan te merken als een belang van de curatoren. Als gevolg van de activaovereenkomst is de goodwill immers overgedragen aan Scapino Retail, die daarvoor de koopsom ook al heeft voldaan. Niet gesteld of anderszins gebleken is dat die koopsom nader afhankelijk is gesteld van het slagen van de noodzakelijk indeplaatsstellingsprocedures. Het risico dat de goodwill niet kan worden verzilverd of rendabele filialen niet door de doorstarter kunnen worden voortgezet is daarmee dan ook bij Scapino Retail komen te liggen, en kan derhalve niet worden aangemerkt als een zwaarwichtig belang van de curatoren.
4.12.
Voor zover curatoren hebben betoogd dat er sprake is van een mogelijke vordering op grond van wanprestatie (sub a.), leidt dit evenmin tot een zwaarwichtig belang. Uit de activaovereenkomst en de nadere overeenkomst blijkt immers dat de curatoren zich slechts hebben verbonden om zich in te spannen om tot indeplaatsstelling te komen, hetgeen zij met deze procedure hebben gedaan. In artikel 12.2 en 12.3 van de activaovereenkomst hebben partijen bovendien uitdrukkelijk afstand gedaan van het recht om die overeenkomst (partieel) te vernietigen of te ontbinden. In het licht van het voorgaande hebben de curatoren onvoldoende onderbouwd dat het aan de gestelde vordering verbonden risico voor de curatoren zodanig reëel is dat dit als een zwaarwichtig belang heeft te gelden.
4.13.
Voor zover het zwaarwichtig belang wordt onderbouwd met verwijzing naar de door Scapino Retail te betalen boedelbijdrage van € 15.000,00 (sub d.) en het behoud van de werkgelegenheid (sub f.), geldt dat met de verklaring van 20 mei 2016 van Bristol voldoende vast is komen te staan dat Bristol ook bereid is voornoemd bedrag te voldoen indien zij de winkelruimte in gebruik kan nemen en dat zij bereid is de zes werknemers in dienst te nemen. Aan deze argumenten kunnen de curatoren daarmee ook geen zwaarwichtig belang ontlenen.
4.14.
Ten aanzien van de mogelijke boedelvordering voor de achterstallige huur (sub e.) heeft Ahold ter comparitie verklaard dat, indien de vordering tot indeplaatsstelling wordt afgewezen, zij geen boedelvordering zal indienen. Ook dit punt baat de curatoren daarmee niet.
4.15.
De curatoren hebben nog gesteld dat Bristol in een eerder stadium inzage heeft gehad in vertrouwelijke bedrijfsgegevens van Scapino, nog voordat Scapino failliet werd verklaard. Bristol had in dat kader een confidentiality agreement gesloten. Nu Ahold juist met Bristol een huurovereenkomst heeft gesloten, stellen de curatoren dat Bristol de confidentiality agreement moet hebben geschonden. Bristol wist als gevolg van de inzage dat Ahold een van de verhuurders was en heeft op basis van deze informatie Ahold benaderd. Ahold heeft hiervan misbruik gemaakt, althans geprofiteerd. Ahold heeft zodoende onrechtmatig gehandeld jegens de boedel, aldus de curatoren. Ahold heeft betwist dat zij door Bristol is benaderd. Volgens Ahold heeft zij juist Bristol benaderd en is er dus geen sprake van het overtreden van de confidentiality agreement.
De kantonrechter is van oordeel dat de curatoren, tegenover de gemotiveerde betwisting door Ahold, geen feiten of omstandigheden hebben gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat Bristol de confidentiality agreement zou hebben overtreden. Dit had wel op de weg van de curatoren gelegen. Nu daarover verder niets is gesteld of gebleken, is dit niet komen vast te staan en zal de kantonrechter deze stelling van de curatoren passeren.
4.16.
Slotsom van het voorgaande is dat de curatoren op grond van de door hun aangedragen punten, zowel afzonderlijk als in samenhang bezien, geen zwaarwichtig belang hebben bij de indeplaatsstelling van Scapino Retail, zodat die vordering niet toewijsbaar is. Dit zo zijnde, is het naar het oordeel van de kantonrechter dan ook niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Ahold zich op haar opzeggingsbevoegdheid beroept.
4.17.
Daarmee staat vast dat de opzegging van 18 februari 2016 geldig is en Ahold zich daarop kan beroepen. De huurovereenkomst is dan ook per 18 mei 2016 geëindigd. De vorderingen in conventie zullen dan ook worden afgewezen. De vorderingen in reconventie zullen worden toegewezen.
4.18.
Nu de kantonrechter op de hoofdzaak beslist, hebben partijen geen belang meer bij de in het incident gevorderde voorlopige voorzieningen. Deze zullen worden afgewezen.
4.19.
De curatoren zullen als de in conventie en reconventie in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Ahold worden begroot op € 800,00 aan salaris gemachtigde (2 punten à € 400,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
5.1.
wijst de vorderingen af;
in reconventie:
5.2.
verklaart voor recht dat de huurovereenkomst voor de winkelruimte aan de [adres] te [vestigingsplaats] tussen Ahold en de curatoren is geëindigd per 18 mei 2016;
5.3.
veroordeelt de curatoren om de winkelruimte met al wie en al wat zich daarin vanwege de curatoren bevindt binnen 30 dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en met overgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van Ahold te stellen, op straffe van een dwangsom van € 1.500,00 per dag dat de curatoren hiermee in gebreke blijven;
5.4.
veroordeelt de curatoren tot betaling van € 4.389,00 exclusief BTW voor elke maand of gedeelte van een maand, gelegen tussen 18 mei 2016 en de daadwerkelijke ontruiming;
5.5.
veroordeelt de curatoren tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Ahold, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 800,00 aan salaris gemachtigde;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
in de incidenten
5.7.
wijst de vorderingen af;
5.8.
compenseert de kosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar, kantonrechter, en is in aanwezigheid van mr. W.J. Loorbach, griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2016.