Overwegingen
1. [A] is 16 jaar en was sinds het schooljaar 2012/2013 leerling van het VNC . Op 26 november 2014 heeft een incident op het schoolplein plaatsgevonden waar [A] bij betrokken was. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder bij besluit van 28 november 2014 [A] geschorst en een voornemen tot verwijdering aan eisers bekend gemaakt. Het tegen het besluit van 28 november 2014 gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 april 2015 ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep van eisers is bij uitspraak van 1 oktober 2015 van deze rechtbank (zaaknummer UTR 15/2736) ongegrond verklaard. Vanaf het schooljaar 2015-2016 bezoekt [A] het Kromme Rijncollege (voorheen: het Pelscollege ).
2. Ter zitting heeft de rechtbank het procesbelang aan de orde gesteld. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat het procesbelang van eisers is komen te vervallen. Daartoe heeft verweerder aangevoerd dat eisers tijdens de hoorzitting op 30 november 2015 hebben verklaard dat [A] het naar zijn zin heeft op het Kromme Rijncollege , dat het op deze nieuwe school goed met hem gaat en dat eisers zich ook niet meer op het standpunt stellen dat [A] op het VNC teruggeplaatst moet worden. Volgens verweerder gaat het eisers in dit beroep nog slechts om een beoordeling om principiële redenen over de vraag of [A] al dan niet terecht is verwijderd. Eisers hebben daartegenover gesteld dat zij wel een procesbelang hebben, omdat zij bij een gegrondverklaring van hun beroep de school aansprakelijk willen stellen voor geleden schade als gevolg van de onterechte verwijdering van [A] . De rechtbank is van oordeel dat wat eisers hebben aangevoerd een voldoende actueel en direct procesbelang oplevert en gaat daarom over tot een beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
3. Op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (de Wvo), voor zover hier van belang, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor elke soort van scholen of voor afdelingen van die scholen voorschriften omtrent verwijdering worden vastgesteld. Definitieve verwijdering van een leerling waarop de Leerplichtwet 1969 van toepassing is, vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorggedragen dat een andere school, dan wel een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969 bereid is de leerling toe te laten.
4. Op grond van artikel 14, eerste lid, van het Inrichtingsbesluit Wvo, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag besluiten tot definitieve verwijdering van een leerling nadat deze en, indien de leerling nog niet de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is onderscheidenlijk zijn gesteld hierover te worden gehoord. Een leerling wordt op grond van onvoldoende vorderingen niet in de loop van een schooljaar verwijderd.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat definitieve verwijdering van een leerplichtige leerling slechts geschiedt na overleg met de inspectie. Het overleg strekt er mede toe, na te gaan op welke andere wijze de betrokken leerling onderwijs zal kunnen volgen.
5. De rechtbank stelt voorop dat het besluit om [A] als leerling te verwijderen een discretionaire bevoegdheid betreft van verweerder, die de bestuursrechter terughoudend moet toetsen.
6. Verweerder heeft de volgende feiten en omstandigheden aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. In 2012/2013 is [A] op het VNC gestart op VMBO Kader niveau. Aan het einde van het schooljaar is [A] blijven zitten en heeft hij in 2013/2014 de eerste klas overgedaan op VMBO Basis niveau. In het schooljaar 2014/2015 zit [A] in de tweede klas van het VMBO Basis. Zijn rapportcijfers zijn over alle drie jaren over het algemeen zwak geweest. In november 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden met de school, eisers, maatschappelijk werk en Jeugdzorg vanwege de zorg van het VNC over het gedrag en tegenvallende schoolresultaten van [A] . In het eerste schooljaar waren er twee incidenten waarbij een docent fysiek heeft moeten ingrijpen. Op basis van een afgenomen intelligentieonderzoek in combinatie met zijn schoolprestaties en interesse voor handvaardigheid, acht het VNC Praktijk Onderwijs raadzaam voor [A] . Ondanks goede cijfers in het tweede schooljaar, heeft [A] een slechte werkhouding en krijgt hij daarom het advies om keuzes te maken wat betreft zijn gedrag en omgang met bepaalde leerlingen. Na verschillende incidenten (brutaal gedrag, spijbelen, politiecontact vanwege stelen snoep) begin 2014 vindt een gesprek plaats met eiseres, waarin wordt geadviseerd een andere school te zoeken voor [A] . Daarbij wijst eiseres het aanbod af om [A] te laten deelnemen aan de ART-training, een sociale vaardigheidstraining waarin wordt geleerd hoe om te gaan met agressie. Aan het advies om een andere school te zoeken wordt geen gevolg gegeven. Uiteindelijk gaat [A] niet over naar 2 VMBO Basis en blijft zijn gedrag aanleiding voor veel opmerkingen in Magister, het leerlingvolgsysteem. Zijn gedrag verslechtert in de loop van het schooljaar; hij doet slecht mee met de les, laat zich niet corrigeren, komt te laat, haalt geen gemiste toetsen in en haalt lage cijfers. De begeleiding door maatschappelijk werk en Jeugdzorg hebben hierin geen verandering kunnen brengen. Het lukt [A] niet te reflecteren op zijn eigen gedrag en hij lijkt gevoelig voor de wijze waarop hij wordt aangesproken op zijn gedrag. Het is daardoor moeilijk om met hem in gesprek te komen. Zijn gedragsproblemen vragen dusdanig veel (negatieve) aandacht dat zijn leerprestaties minder aandacht krijgen. Hij lijkt ook op dat gebied vast te lopen op het VNC . De vechtpartij op 26 november 2014 (de tweede van dat schooljaar, de eerste was op 14 oktober 2014) vond plaats in de nabije omgeving van de school, werd op het schoolplein voortgezet en daarbij was [A] niet aanspreekbaar. Het was voor de heer [C] en collega’s moeilijk om dit te stoppen en dit gaf veel consternatie op het schoolplein. [A] heeft zich niet van het schoolplein laten wegsturen waardoor hij langdurig overlast heeft veroorzaakt. [A] is verder op 27 maart 2014, 14 oktober 2014 en 28 november 2014 geschorst. Het VNC heeft geconcludeerd dat [A] grensoverschrijdend gedrag vertoont, dat hij zich door docenten niet laat corrigeren op zijn gedrag en dat verdere begeleiding van [A] voor het VNC niet haalbaar is en dat de school daarom handelsverlegen is. De noodzaak tot verwijdering van [A] is zodoende op meer gebaseerd dan de laatste vechtpartij.
7. Eisers hebben ter zitting verklaard de hiervoor benoemde feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden voorafgaande aan de vechtpartij op 26 november 2014, niet te betwisten. Eisers betwisten evenwel dat meergenoemde vechtpartij op het schoolplein heeft plaatsgevonden, althans dat dit niet is komen vast te staan. Het incident is ook onvoldoende onderzocht nu er geen bewijsmiddelen, zoals camerabeelden of getuigenverklaringen voorhanden zijn. Gelet hierop is het besluit tot verwijdering van [A] volgens eisers onrechtmatig.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder op zitting zijn standpunt over de vechtpartij heeft verduidelijkt. Verweerder heeft verklaard dat in het dossier onvoldoende bewijs voorhanden is dat de vechtpartij op het schoolplein heeft plaatsgevonden. Verweerder gaat ervan uit dat de vechtpartij buiten het schoolplein heeft plaatsgevonden en dat de dreigende situatie, waar [A] bij betrokken was, zich op het schoolplein heeft voortgezet. Verweerder heeft in dit verband gewezen op het e-mailbericht van 10 april 2015 van de heer [C] , teamleider onderbouw van het VNC en tevens getuige van het incident, waaruit dit blijkt. In dit e-mailbericht is het volgende te lezen: ”
Na lestijd ontstond een dreigende situatie op het schoolplein bij de fietsenstalling. Ik was mee naar buiten gelopen om inmenging van leerlingen van buiten de school te voorkomen. De ‘neef’ van [A] kwam tot tweemaal op het schoolplein met een scooter en ging daarna weg. Ik heb [A] op zijn betrokkenheid aangesproken, ook voor het inroepen van hulp van buitenaf, en gevraagd het schoolplein te verlaten. [A] reageerde hierop door een paar meter richting de uitgang te gaan. Dit herhaalde zich een aantal keren. Ik heb [A] en een aantal leerlingen tot buiten het schoolplein dwingend moeten ‘lopen’ om de angel uit de dreigende situatie te krijgen. Dit heeft al met al ruim een half uur een zeer veel overredingskracht gekost.”. Eisers hebben niet betwist dat de dreigende situatie is voortgezet op het schoolplein en dat [A] hierbij betrokken was. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het incident zoals hiervoor is beschreven en het gedrag van [A] daarbij, naast alle overige feiten en omstandigheden, ten grondslag heeft mogen leggen aan zijn beslissing om [A] te verwijderen van het VNC . De beroepsgrond dat geen onderzoek is gedaan naar de rol van [A] bij het incident betekent niet dat het besluit tot verwijdering van [A] daarom onrechtmatig is. Voor verweerder is voldoende dat hij hierbij betrokken was, zich met moeite liet corrigeren en hij pas na een half uur en zeer veel overredingskracht van de heer [C] het schoolplein heeft verlaten. Verder is het bestreden besluit zoals eerder weergegeven, op meer gebaseerd dan enkel op dit incident. Van een onzorgvuldig genomen besluit op dit punt is ook geen sprake. De beroepsgrond van eisers slaagt niet.
9. Eisers hebben voorts aangevoerd dat zij in de procedure tot verwijdering van [A] niet zijn gehoord. Volgens eisers heeft het VNC te weinig heeft gedaan om [A] als leerling te behouden en zijn eisers onvoldoende betrokken bij het zoeken naar een andere school voor [A] .
10. De rechtbank overweegt dat de directeur van het VNC op 27 november 2014 telefonisch en schriftelijk bij brief van 28 november 2014 eisers op de hoogte heeft gesteld van zijn besluit tot schorsing en voornemen tot verwijdering van [A] . Voorts heeft de directeur in een onderhoud met eisers op 2 december 2014, in het bijzijn van de heer [C] , de schorsing en het voornemen tot verwijdering van [A] besproken en heeft hij op 5 januari 2015 weer een gesprek met eiser heeft gevoerd over de toedracht van de vechtpartij. Dit is tevens besproken op de hoorzitting. Verder blijkt uit het dossier dat vanaf het moment van het voornemen tot verwijdering het VNC op zoek is gegaan naar andere passende vorm van onderwijs voor [A] en die heeft gevonden op het Kromme Rijncollege . Het VNC heeft op 8 januari 2015 ten behoeve van [A] een Toelaatbaarheidsverklaring verkregen en deze aan eisers toegezonden, waarmee zij [A] als leerling aan het Kromme Rijncollege onderwijs hadden kunnen inschrijven. Verder heeft het Loket Passend Onderwijs advies uitgebracht en dit advies is met eisers besproken op 13 januari 2015 door de heer [C] . Gelet op wat hiervoor is overwogen kan niet worden geconcludeerd dat eisers bij de verwijdering van [A] onvoldoende zijn gehoord of dat zij onvoldoende zijn betrokken bij het zoeken naar een alternatieve oplossing. Van onzorgvuldig handelen is niet gebleken.
11. Hetgeen overigens is gesteld, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.