In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juni 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres], een huurster, en Stichting Bo-Ex, haar verhuurster. [Eiseres] vorderde inzage in het overlastdossier dat Bo-Ex had opgesteld naar aanleiding van klachten van andere bewoners. De gemachtigde van [eiseres] had eerder verzocht om inzage op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, maar Bo-Ex weigerde dit met het argument dat er geen rechtmatig belang was en dat de privacy van andere huurders in het geding was.
De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] niet kon aantonen dat zij een rechtmatig belang had bij de gevraagde inzage. De rechter benadrukte dat voor een succesvolle vordering op grond van artikel 843a Rv drie cumulatieve voorwaarden gelden: er moet sprake zijn van een rechtmatig belang, de gevraagde bescheiden moeten bepaald zijn, en het moet gaan om een rechtsbetrekking waarin de eiser partij is. De kantonrechter concludeerde dat [eiseres] niet voldoende had aangetoond dat zij een direct en concreet belang had bij het verkrijgen van het dossier, vooral omdat er geen concrete aanwijzingen waren dat Bo-Ex een procedure tot ontbinding van de huurovereenkomst zou starten.
De vordering van [eiseres] werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van Bo-Ex, die op € 600,-- werden begroot. De uitspraak werd gedaan door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.