ECLI:NL:RBMNE:2016:3263

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
16/659170-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting in Utrecht met DNA-bewijs uit 1998

Op 17 juni 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 53-jarige man uit De Bilt, die werd beschuldigd van verkrachting van een vrouw in Utrecht op 2 maart 1998. De rechtbank oordeelde dat de man het slachtoffer dwong tot seksuele handelingen, waarbij hij haar 's nachts volgde en haar bij de voordeur van haar woning vastgreep. Het slachtoffer verklaarde dat de man een bivakmuts droeg en zijn geslachtsdeel al had blootgelegd. DNA-onderzoek bevestigde dat de verdachte de dader was. De rechtbank legde de man een gevangenisstraf van 15 maanden op, lager dan de door de officier van justitie geëiste 18 maanden, rekening houdend met het lange tijdsverloop tussen de DNA-match en de behandeling van de zaak. Daarnaast moet de man een schadevergoeding van €6.000,- aan het slachtoffer betalen voor immateriële schade. De rechtbank benadrukte dat de verdachte geen rekening hield met de gevoelens van het slachtoffer en dat de gevolgen van zijn daden langdurig en ernstig zijn voor het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Utrecht
Strafrecht
Parketnummer: 16/659170-16
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 17 juni 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1963] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in het Huis van Bewaring locatie Nieuwegein, De Liesbosch 100.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2016. Verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. A.L. Rinsma, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
onder 1 primair: [aangeefster] op 2 maart 1998 te Utrecht heeft verkracht;
onder 1 subsidiair: heeft geprobeerd [aangeefster] op 2 maart 1998 te Utrecht te verkrachten.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft gepleegd. Aangeefster is immers door de situatie en handelwijze van de verdachte gedwongen tot het verrichten van seksuele handelingen. Dat aangeefster hierbij initiatief heeft genomen tot bepaalde handelingen doet niets af aan de gewelddadige en bedreigende situatie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat voor wat betreft de tenlastegelegde bedreigende handelingen van de verdachte de verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris niet voor het bewijs kan worden gebruikt gezien de onverklaarbare verschillen hierin tussen de aangifte en haar latere verklaring bij de rechter-commissaris en het feit dat de verklaring bij de rechter-commissaris 18 jaar na dato is afgelegd. Laatstgenoemde verklaring is dan ook onbetrouwbaar. Derhalve moet verdachte worden vrijgesproken van de gewelddadige handelingen, inhoudende het naar een (donkere) steeg trekken van aangeefster en het vastpakken van aangeefster bij de keel. Indien dan naar de aangifte wordt gekeken moet verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde nu de dan overgebleven tenlastegelegde feitelijke handelingen niet kunnen leiden tot een bewezenverklaring van verkrachting omdat de dwang niet bewezen kan worden. Derhalve moet verdachte worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het vereiste opzettelijke dwingen niet bewezen kan worden waardoor verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde. Uitgaande van de aangifte was het voor verdachte namelijk op geen enkel moment kenbaar dat de seks niet vrijwillig was.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de intentie van de dader gericht is geweest op de verkrachting van aangeefster waardoor verdachte van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verklaring van aangeefster
De rechtbank zal de aangifte van 2 maart 1998 als uitgangspunt nemen, gelet op het lange tijdsverloop tussen het tenlastegelegde en de verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris van 1 maart 2016. Het is een feit van algemene bekendheid dat herinneringen na een zodanig tijdsverloop mogelijkerwijs (onbewust) kunnen vervormen.
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde: [1]
Aangeefster [aangeefster] verklaarde dat zij op 2 maart 1998 rond 2 uur ’s nachts bij haar woning te Utrecht aankwam. Toen ze haar voordeur wilde open maken voelde zij ineens dat zij door twee armen stevig van achteren om haar middel werd vastgepakt. Haar armen zaten er tussen, zij kon geen kant meer op. Zij werd toen omgedraaid. [2] Zij zag een man voor zich staan met een soort bivakmuts over zijn hoofd. Zij zag toen dat hij de bovenkant van zijn broek, de knoop en gulp, los had en dat zijn piemel stijf was. Hij bleef haar stevig vasthouden. Zij was erg bang dat hij haar wat aan zou doen. Zij heeft toen zijn piemel in haar hand genomen en trekkende bewegingen gemaakt. Zij heeft toen ook zijn piemel in haar mond genomen en heeft hem gepijpt. Zij heeft het pijpen en aftrekken met elkaar afgewisseld. Toen voelde hij regelmatig aan haar borsten. Hij wreef met zijn hand over haar borsten. [3] Hij zei vervolgens op dwingende toon dat zij daarheen moest lopen waarbij hij wees in de richting van een park. Zij was ontzettend bang dat hij haar wat aan zou doen en dat hij dus geweld zou gebruiken. Hij zei dat ze op een bankje moest gaan zitten. Zij heeft toen zijn piemel beetgepakt. [4] Hij hield haar de gehele tijd vast. Af en toe hield hij haar zeer stevig vast. Zij heeft hem toen weer afgetrokken en gepijpt. Zij heeft zijn piemel in de hand genomen en trekkende bewegingen gemaakt. Verder heeft zij ook zijn piemel in haar mond genomen. Hij vertelde haar dat hij haar had uitgekozen omdat hij haar dronken had zien lopen. Zij voelde dat hij met zijn handen over haar borsten wreef. Vervolgens zei hij op dwingende toon dat zij moest gaan staan. [5] Ze zag dat hij met zijn rechterhand richting haar vagina ging en voelde een vinger in haar vagina gaan. Hij gebood haar toen te gaan zitten op die bank en haar benen wijd te doen. Ze voelde toen dat hij met zijn tong over en rondom haar clitoris likte. Ze zag toen dat hij zijn piemel met zijn hand beetpakte en trekkende bewegingen maakte. Tegelijkertijd voelde hij met zijn andere hand aan haar borsten. Zij heeft toen haar shirt omhoog gedaan en ze zag dat hij klaarkwam en dat zijn sperma op haar buik terecht kwam. [6]
De getuige [getuige 1] verklaarde dat zij omstreeks 3.30 uur de deur opendeed omdat de bel ging en dat [aangeefster] voor de deur stond. Ze zag dat [aangeefster] erg overstuur was. Ze zag en hoorde dat [aangeefster] aan het huilen was. Ze zag dat [aangeefster] bijna in elkaar zakte en op de grond viel. Ze hoorde [aangeefster] vertellen dat zij verkracht was. [7]
Uit het deskundigenrapport d.d. 5 oktober 1998 volgt dat op de voorzijde van de linker broekspijp en aan de binnenzijde van de blauwe rib pantalon van het slachtoffer [aangeefster] sperma is aangetroffen. Dit had het volgende DNA-identiteitszegel: [nummer] . [8]
Uit het deskundigenrapport van het NFI d.d. 22 januari 2010 volgt dat aan het referentiemonster wangslijmvlies van [verdachte] een DNA-onderzoek is verricht. Van het genoemde referentiemonster is een DNA-profiel verkregen dat op 18 december 2009 is opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en sindsdien werd vergeleken met daarin aanwezig DNA-profielen. Hierbij is tot op heden één match gevonden. [9] Het referentiemonster wangslijmvlies matcht met het DNA met DNA-identiteitszegel [nummer] #03 aangetroffen op een ribpantalon. [10] De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen andere persoon (dan verdachte) matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. [11]
Bewijsoverweging
De rechtbank oordeelt dat verdachte doordat hij om 2 uur ’s nachts in het donker met een bivakmuts op, met geopende broek en zijn geslachtsdeel in erecte staat aangeefster van achteren heeft benaderd op het moment dat zij haar eigen huis in wilde gaan en haar met beide handen heeft vastgegrepen waardoor zij geen kant op kon, een zodanige bedreigende situatie heeft gecreëerd dat aangeefster zich gedwongen voelde tot het plegen en ondergaan van de onder 1 primair in de tenlastelegging genoemde seksuele handelingen. De verdachte is gedurende de uitvoering van het feit op meerdere momenten dwingend in woord en gebaar gebleven. Uit de aangifte blijkt dat de seksuele handelingen niet vrijwillig waren en dat aangeefster zeer bang was dat verdachte haar wat aan zou doen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan deze verklaring. De betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 1] waaruit blijkt dat aangeefster na het gebeuren direct in emotionele toestand naar haar toe is gegaan, waarna aangeefster de volgende ochtend meteen aangifte heeft gedaan. Dat aangeefster mogelijk uit overlevingsdrang het initiatief heeft genomen tot bepaalde seksuele handelingen laat onverlet dat de (seksuele) dwangsituatie door verdachte was gecreëerd en door verdachte telkens in stand werd gehouden. Derhalve heeft verdachte aangeefster gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Opzet
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat het vereiste opzettelijke dwingen niet bewezen kan worden. Het opzet van verdachte volgt duidelijk uit de uiterlijke (dwingende) verschijningsvorm van de handelingen en uitingen van verdachte vanaf het moment van het vastpakken van de aangeefster en hetgeen daarna is gebeurd, zoals neergelegd in de bewijsmiddelen. Tevens verwerpt de rechtbank het verweer dat verdachte over de (on)vrijwilligheid van aangeefster heeft gedwaald, nu verdachte geen enkele verklaring heeft afgelegd over het feitencomplex en evenmin een verklaring heeft gegeven met betrekking tot zijn DNA, dat bij aangeefster was aangetroffen. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de aanwezigheid van opzet bij de verdachte.
Conclusie
De rechtbank acht derhalve de aan verdachte ten laste gelegde verkrachting op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 02 maart 1998 te Utrecht, door
geweld en/of een andere feitelijkheid [aangeefster] heeft gedwongen
tot het ondergaan van handelingen die hebben bestaan uit of mede hebben
bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
immers heeft hij, verdachte
- rond 2 uur 's nachts,
- nadat hij had gezien dat zij onvast ter been was en haar naar huis was
gevolgd,
- met een bivakmuts op,
- met een geopende broek,
- die [aangeefster] van achteren benaderd op het moment dat zij haar woning wilde
binnengaan en vervolgens
- die [aangeefster] met kracht, met beide handen vastgegrepen bij haar middel
en naar zich toe gedraaid en
- zijn stijve geslachtsdeel aan die [aangeefster] getoond, terwijl hij haar nog altijd stevig vasthield,
onder invloed/druk en/of naar aanleiding waarvan die [aangeefster] meermalen,
- het geslachtsdeel van verdachte heeft vastgepakt en met haar hand heen en
weer gaande bewegingen heeft gemaakt om het geslachtsdeel van
verdachte en
- het geslachtsdeel van verdachte in de mond heeft genomen en met haar
mond heen en weer gaande bewegingen heeft gemaakt om het geslachtsdeel van
verdachte en
- waarbij verdachte meermalen, de borsten van die [aangeefster]
heeft betast,
waarna verdachte
op dwingende manier tegen die [aangeefster] heeft gezegd dat zij mee moest komen
naar een nabijgelegen park en dat zij moest gaan zitten op een bankje,
onder invloed/druk en/of naar aanleiding waarvan die [aangeefster] opnieuw
- het geslachtsdeel van verdachte heeft vastgepakt en met haar hand heen en
weer gaande bewegingen heeft gemaakt om het geslachtsdeel van
verdachte en
- het geslachtsdeel van verdachte in de mond heeft genomen en met haar mond
heen en weer gaande bewegingen heeft gemaakt om het geslachtsdeel van
verdachte en
- verdachte heeft laten klaarkomen op haar buik,
waarbij of waarna verdachte
- over de borsten van die [aangeefster] heeft gewreven en
- zijn vinger in de vagina van die [aangeefster] heeft gebracht en
- de vagina van die [aangeefster] heeft gelikt (nadat hij haar gebood om te gaan
zitten en haar benen te spreiden);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
verkrachting
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 1 primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht dat indien de rechtbank tot een veroordeling komt om rekening te houden met het feit dat verdachte first offender is, dat art. 63 Sr aan de orde is en dat de meerdaadse samenloopregeling van toepassing is. Tevens heeft de verdediging verzocht om in de strafmaat mee te nemen dat door de verdachte mogelijk is gedwaald omtrent de onvrijwilligheid aan de zijde van het slachtoffer.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting. Verdachte heeft daarmee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft daarbij kennelijk enkel oog gehad voor zijn eigen (seksuele) behoeften en heeft op geen enkele manier rekening gehouden met de gevoelens van het slachtoffer en de mogelijke schadelijke gevolgen van zijn handelen voor haar. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten hiervan zeer langdurige en ernstige psychische gevolgen ondervinden. Uit haar schriftelijke slachtofferverklaring, die ter terechtzitting door haar advocaat is voorgelezen, blijkt ook dat het slachtoffer hier nog lang last van heeft ondervonden en dat de gevolgen nog steeds voortduren. Dat verdachte het slachtoffer naar huis is gevolgd en haar daar met een bivakmuts op zijn hoofd heeft vastgegrepen, geeft bovendien blijk van planmatig handelen. Verdachte heeft ook geen enkel nader inzicht gegeven in zijn handelen, hetgeen voor met name het slachtoffer moeilijk te verwerken zal zijn. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 april 2016 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat art. 63 Sr van toepassing is.
De rechtbank houdt er verder rekening mee dat het gebruikte geweld beperkt is gebleven. Daarnaast wordt er rekening mee gehouden dat het een oud feit is en dat er sprake is van een lang tijdsverloop tussen de DNA match en de behandeling van de zaak. Tevens betrekt de rechtbank bij de strafmaat dat in 1998 lagere straffen op dergelijke feiten stonden dan nu het geval is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van
15 maandenpassend en geboden is, met aftrek van voorarrest.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 194.654,52 waarvan € 185.654,52 aan materiële schade voor inkomensverlies en € 9.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens vordert de benadeelde partij € 6.284,74 aan proceskosten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële kosten te ingewikkeld is voor de behandeling in deze procedure. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële kosten en de advocaatkosten geheel dienen te worden toegewezen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft verdediging zich op het standpunt gesteld dat de post gederfde inkomsten een onevenredige belasting voor het strafproces vormt. De kosten rechtsbijstand dienen naar het standpunt van de verdediging te worden begroot aan de hand van het liquidatietarief en dan komt de raadsman van aangeefster een eventuele toewijzing van 2 punten toe.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 primair bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 6.000,00 (zesduizend euro) aan immateriële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De door de benadeelde partij gevorderde gemaakte kosten voor rechtsbijstand zijn te rekenen tot de proceskosten, waaromtrent de rechter ingevolge het bepaalde in artikel 592a Wetboek van Strafvordering (Sv) in de daar bedoelde gevallen een afzonderlijke beslissing dient te geven. Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank zal deze kosten aan de hand van het liquidatietarief, uitgaande van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding, bepalen op € 500,00 (2 punten à € 250,00).
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 185.654,52 aan materiële schade gevorderd betreffende het mislopen van (hoger) inkomen. Het voert te ver om in deze procedure uit te zoeken in hoeverre sprake is van een causaal verband tussen het feit en de gevorderde materiële schade en om de omvang van de geleden materiële schade te begroten. Er is ook onvoldoende onderbouwd met betrekking tot de inkomenssituatie van aangeefster voorafgaand aan het misdrijf. Beoordeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot vergoeding van de materiële schade. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling van het bedrag van € 6.000,00 de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring-Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
-Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid van het feit-Verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
verkrachting.
-Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte- Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Straf- Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
15 maanden.
- Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
De benadeelde partij
Ten aanzien van de benadeelde partij
- Wijst de vordering van [aangeefster] toe tot een bedrag van € 6.000,00 (zegge zesduizend euro).
- Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd.
- Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 500,00.
- Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
- Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] , € 6.000,00 (zegge zesduizend euro) aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 65 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
- Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mrs. C.E.M. Nootenboom-Lock en R.L.M. van Opstal, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J.C. van der Vegte, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 juni 2016.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 02 maart 1998 te Utrecht, althans in Nederland, door
geweld en / of een andere feitelijkheid en / of door bedreiging met geweld en
/ of een andere feitelijkheid [aangeefster] heeft gedwongen
tot het ondergaan van handelingen die hebben bestaan uit of mede hebben
bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
immers heeft hij, verdachte
- rond 2 uur 's nachts,
- nadat hij had gezien dat zij onvast ter been was en haar naar huis was
gevolgd,
- met een bivakmuts op,
- met een geopende broek,
- die [aangeefster] van achteren benaderd op het moment dat zij haar woning wilde
binnengaan en/of (vervolgens)
- die [aangeefster] (met kracht, met beide handen) vastgegrepen bij haar middel
en/of naar zich toe gedraaid en/of
- zijn (stijve) geslachtsdeel aan die [aangeefster] getoond, terwijl hij haar nog altijd stevig vasthield,
- en/of die [aangeefster] naar een (donkere) steeg getrokken en/of
- die [aangeefster] bij de keel heeft vastgepakt.
onder invloed/druk en/of naar aanleiding waarvan die [aangeefster] meermalen,
althans eenmaal,
- het geslachtsdeel van verdachte heeft vastgepakt en/of met haar hand heen en
weer gaande bewegingen bewegingen heeft gemaakt om het geslachtsdeel van
verdachte en/of
- het geslachtsdeel van verdachte in de mond heeft genomen en/of met haar
mond heen en weer gaande bewegingen heeft gemaakt om het geslachtsdeel van
verdachte en/of
- waarbij verdachte meermalen, althans eenmaal, de borsten van die [aangeefster]
heeft vastgepakt en/of betast,
waarna verdachte
op dwingende manier tegen die [aangeefster] heeft gezegd dat zij mee moest komen
naar een nabijgelegen park(je) en/of dat zij moest gaan zitten op een bankje,
onder invloed/druk en/of naar aanleiding waarvan die [aangeefster] (opnieuw)
- het geslachtsdeel van verdachte heeft vastgepakt en/of tussen haar
schaamlippen heeft gebracht en/of
- het geslachtsdeel van verdachte heeft vastgepakt en/of met haar hand heen en
weer gaande bewegingen bewegingen heeft gemaakt om het geslachtsdeel van
verdachte en/of
- het geslachtsdeel van verdachte in de mond heeft genomen en/of met haar mond
heen en weer gaande bewegingen heeft gemaakt om het geslachtsdeel van
verdachte en/of
- verdachte heeft laten klaarkomen op haar buik,
waarbij en/of waarna verdachte
- over de borsten van die [aangeefster] heeft gewreven en/of
- zijn vinger in de vagina van die [aangeefster] heeft gebracht en/of
- de vagina van die [aangeefster] heeft gelikt (nadat hij haar gebood om te gaan
zitten en haar benen te spreiden);
art 242 Wetboek van Strafrecht
1.
Subsidiair
hij op of omstreeks 02 maart 1998 te Utrecht, althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [aangeefster] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, opzettelijk,
- rond 2 uur ’s nachts,
- nadat hij had gezien dat zij onvast ter been was en haar naar huis was gevolgd,
- met een bivakmuts op,
- met een geopende broek,
- die [aangeefster] van achteren heeft benaderd op het moment dat zij haar woning wilde
binnengaan en/of (vervolgens)
- die [aangeefster] (met kracht, met beide handen) heeft vastgegrepen bij haar middel en/of naar zich toe gedraaid en/of
- zijn (stijve) geslachtsdeel aan die [aangeefster] heeft getoond, terwijl hij haar nog altijd stevig vasthield en/of
- die [aangeefster] naar een (donkere) steeg getrokken en/of
- die [aangeefster] bij de keel heeft vastgepakt.
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet (onder dwang) voltooid;

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende processen-verbaal, nummer PL0900/2016044787 volgens de in dat dossier toegepaste nummering.
2.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een kopie van de aangifte door [aangeefster] d.d. 2 maart 1998, doorgenummerde pagina 70 van het proces-verbaal met sluitingsdatum 31 mei 2016.
3.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een kopie van de aangifte door [aangeefster] d.d. 2 maart 1998, doorgenummerde pagina 71 van het proces-verbaal met sluitingsdatum 31 mei 2016.
4.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een kopie van de aangifte door [aangeefster] d.d. 2 maart 1998, doorgenummerde pagina 72 van het proces-verbaal met sluitingsdatum 31 mei 2016.
5.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een kopie van de aangifte door [aangeefster] d.d. 2 maart 1998, doorgenummerde pagina 73 van het proces-verbaal met sluitingsdatum 31 mei 2016.
6.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een kopie van de aangifte door [aangeefster] d.d. 2 maart 1998, doorgenummerde pagina 74 van het proces-verbaal met sluitingsdatum 31 mei 2016.
7.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een kopie van het verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 2 maart 1998, doorgenummerde pagina 25 van het proces-verbaal met sluitingsdatum 18 februari 2016.
8.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een kopie van het deskundigenrapport d.d. 5 oktober 1998 opgemaakt door Ing. N.M. van der Geest, pagina 31 – 32 van het proces-verbaal met sluitingsdatum 29 februari 2016.
9.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een kopie van het deskundigenrapport d.d. 22 januari 2010 opgemaakt door ing. H.J. van Paassen, doorgenummerde pagina 27 van het proces-verbaal met sluitingsdatum 18 februari 2016.
10.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een kopie van het deskundigenrapport d.d. 22 januari 2010 opgemaakt door ing. H.J. van Paassen, doorgenummerde pagina 28 van het proces-verbaal met sluitingsdatum 18 februari 2016.
11.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een kopie van het deskundigenrapport d.d. 22 januari 2010 opgemaakt door ing. H.J. van Paassen, doorgenummerde pagina 27 – 28 van het proces-verbaal met sluitingsdatum 18 februari 2016.