ECLI:NL:RBMNE:2016:3260

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
17 juni 2016
Zaaknummer
3686166 UC EXPL 14-19855 JH/1050
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontslag op staande voet en vorderingen inzake vakantiedagen en schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en ProRail B.V. Het betreft een vordering van [eiser] tot vernietiging van een ontslag op staande voet dat op 24 april 2014 door ProRail was gegeven. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag niet onverwijld was gegeven, omdat ProRail niet voldoende voortvarend had gehandeld na het ontstaan van de dringende reden. Hierdoor werd het ontslag op staande voet vernietigd en werd vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst pas op 1 mei 2014 was geëindigd.

Daarnaast vorderde [eiser] betaling van opgebouwde vakantiedagen en schadevergoeding wegens onrechtmatige daad. De kantonrechter oordeelde dat ProRail niet had weersproken dat [eiser] nog recht had op 15 vakantiedagen en dat de vordering tot betaling van € 6.166,52 bruto ter zake van vakantiedagen toewijsbaar was. Ook werd ProRail veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 32.995,71, die voortvloeide uit het onterecht beëindigen van de arbeidsovereenkomst door [bedrijf 1] op advies van ProRail.

ProRail had in reconventie een schadevergoeding gevorderd, maar deze vordering werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat ProRail niet had aangetoond dat [eiser] schade had veroorzaakt. Tot slot werd ProRail veroordeeld in de proceskosten van zowel de conventie als de reconventie. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3686166 UC EXPL 14-19855 JH/1050
Vonnis van 15 juni 2016
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. F. Smid,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Prorail B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen ProRail,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. E.K.W. van Kampen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 september 2015
  • de brief van 29 januari 2016 van ProRail met producties
  • de brief van 1 februari 2016 van ProRail met productie
  • de op 4 februari 2016 ingekomen akte van ProRail houdende productie 65
  • de op 5 februari 2016 ingekomen akte van ProRail houdende productie 66
- de brief van 4 februari 2016 van [eiser] .
1.2.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 9 februari 2016. In overleg met partijen is buiten hun aanwezigheid een proces-verbaal opgesteld. ProRail heeft bij brief van 23 februari 2016 opmerkingen geplaatst bij het proces-verbaal. [eiser] heeft bij brief van 1 maart 2016 verzocht om aanvulling van het proces-verbaal. ProRail heeft bij faxbericht van 2 maart 2016 bezwaar gemaakt tegen de door [eiser] verzochte aanvulling. Zonodig zal de kantonrechter in het navolgende op deze brieven ingaan.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling van het geschil
In conventie en in reconventie
2.1.
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 16 september 2015, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. In dit tussenvonnis is reeds op een aantal geschilpunten beslist. Ter beoordeling ligt thans nog voor of het door ProRail op 24 april 2014 gegeven ontslag op staande voet geldig is en of [eiser] recht heeft op een bedrag aan opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen en schadevergoeding. Daarnaast dient nog te worden beslist op de reconventionele vordering van ProRail betreffende teveel betaald loon en schadevergoeding.
Ontslag op staande voet en loon
2.2.
Vooropgesteld wordt dat het ontslag op staande voet op 24 april 2014 is gegeven, derhalve ruim vóór de datum van invoering van de Wwz. Op grond van het overgangsrecht dient de vordering van [eiser] te worden beoordeeld op basis van het artikel 7:677 BW, zoals dat luidde vóór 1 juli 2015. Ingevolge dit artikel is iedere partij bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder gelijktijdige mededeling van die reden aan de wederpartij.
2.3.
Of een ontslag al dan niet onverwijld is geschied, hangt af van het tijdstip waarop de dringende reden voor dat ontslag ter kennis is gekomen van degene die bevoegd was het ontslag te verlenen. Bij het vermoeden van een dringende reden heeft de werkgever die een ontslag op staande voet overweegt wel enig respijt, bijvoorbeeld voor het horen van de werknemer, intern overleg of het doen van nader onderzoek, maar er moet wel met de nodige voortvarendheid worden gehandeld.
2.4.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven, nu de door ProRail bij brief van 24 april 2014 gestelde dringende reden reeds in februari 2014 bij haar bekend was. [eiser] stelt hiertoe dat hij tijdens de gesprekken met [A] op 20 december 2013 en 5 februari 2014 uitgebreid heeft gereageerd op de nadien door ProRail als dringende reden gekwalificeerde verwijten en dat ProRail na afloop van die gesprekken direct beschikte over de door [A] opgemaakte gespreksverslagen.
ProRail stelt hier tegenover dat zij wel degelijk voortvarend heeft gehandeld en dat het onderzoek naar [eiser] omvangrijk en complex was en dat er circa 200.000 e-mails en andere digitale bestanden moesten worden onderzocht.
2.5.
Ter beoordeling van de vraag of het ontslag onverwijld is gegeven heeft de kantonrechter ProRail in het tussenvonnis opgedragen een gedetailleerde opgave te doen van de onderzoeksactiviteiten in de periode van 5 februari 2014 tot 22 april 2014, waaruit blijkt door wie en wanneer welke onderzoeksactiviteiten zijn verricht en welke e-mails in die periode boven water zijn gekomen en wat daarmee is gedaan. Aan ProRail is voorts opgedragen afschriften over te leggen van de rapportages van [A] .
De kantonrechter stelt vast dat ProRail niet aan deze opdrachten heeft voldaan. ProRail heeft volstaan met een ter comparitie gegeven mondelinge toelichting. Rekening houdend met hetgeen ProRail bij brief van 23 februari 2016 heeft opgemerkt, komt dit erop neer dat zij heeft gewacht op de afronding van het volledige rapport door [A] , dat ook betrekking heeft op andere werknemers, welk rapport zij kort na 7 april 2014 heeft ontvangen. Gelet op de in acht te nemen zorgvuldigheid alsmede de omvang en complexiteit van het rapport, heeft ProRail vervolgens de periode tot 24 april 2014 gebruikt om het rapport door een interne stuurgroep te laten bestuderen en in de hoogste regionen van ProRail te bespreken, waarna een memorandum is opgesteld dat op 22 april 2014 klaar was.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft ProRail, hoewel daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld, onvoldoende gesteld om aannemelijk te achten dat zij steeds voortvarend heeft gehandeld. ProRail heeft niet gemotiveerd betwist dat zij kort na de door [A] met [eiser] gevoerde gesprekken op 20 december 2013 en 5 februari 2014 reeds beschikte over de verslagen van deze gesprekken. Door ProRail is ter comparitie onvoldoende toegelicht waarom vervolgens nog twee maanden is gewacht op de ontvangst van het volledige rapport van [A] . Zo is door ProRail niet nader uiteengezet dat en waarom verder onderzoek nodig was en/of waarvoor [A] deze tijd heeft gebruikt. Nu het ontslag op staande voet enkel is gestoeld op de verwijten die in de gesprekken tussen [A] en [eiser] aan de orde zijn geweest, is bovendien onduidelijk waarom ProRail niet direct na het laatste gesprek op 5 februari 2014 de interne stuurgroep bij elkaar heeft geroepen. ProRail heeft ter zitting meegedeeld dat zij ervoor kiest het rapport van [A] niet in het geding te brengen. De kantonrechter kan daarom niet vaststellen of en op welke wijze er door [A] na 5 februari 2014 nog onderzoek is gedaan naar aanleiding van de verklaringen van [eiser] . Nu ProRail tot april 2014 heeft gewacht met het bijeenroepen van de stuurgroep, het opstellen van een memorandum en het verlenen van ontslag, is de kantonrechter van oordeel dat de vereiste subjectieve dringendheid van het ontslag ontbreekt. Dit betekent dat het ontslag op staande voet van 24 april 2014 geen stand houdt en de arbeidsovereenkomst als gevolg van de opzegging door [eiser] eerst op 1 mei 2014 is geëindigd.
2.6.
Hoewel [eiser] een verklaring voor recht heeft gevorderd inhoudende dat het ontslag op staande voet nietig is, begrijpt de kantonrechter de vordering van [eiser] aldus dat hij de kantonrechter verzoekt het ontslag op staande voet van 24 april 2014 te vernietigen. Op grond van het hiervoor overwogene is deze vordering toewijsbaar. Het door ProRail in reconventie gevorderde bedrag aan loon over de periode van 25 april 2014 tot en met 30 april 2014 wordt afgewezen.
Vakantiedagen
2.7.
ProRail heeft niet weersproken dat [eiser] bij einde dienstverband nog 15 opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen open had staan. Hoewel ProRail zich aanvankelijk heeft beroepen op verrekening met de door [eiser] aan haar verschuldigde gefixeerde schadevergoeding, heeft zij bij conclusie van repliek in reconventie erkend dat haar vordering ter zake van de gefixeerde schadevergoeding is verjaard. Nu uit het hiervoor onder 2.5 overwogene bovendien blijkt dat het ontslag op staande voet geen stand houdt, treft het verrekeningsverweer ook om die reden geen doel. De vordering van [eiser] tot betaling van € 6.166,52 bruto ter zake van vakantiedagen is derhalve toewijsbaar.
2.8.
De niet tijdige voldoening van het bedrag aan openstaande vakantiedagen kan aan ProRail worden toegerekend. De gevorderde wettelijke verhoging zal dan ook worden toegewezen. In de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter geen aanleiding tot matiging. De wettelijke rente, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente over de wettelijke verhoging zijn toewijsbaar vanaf het einde van de arbeidsovereenkomst, 1 mei 2014, tot de dag der voldoening.
Schadevergoeding wegens schending afspraak communicatie
2.9.
Ten aanzien van de vordering van [eiser] ter zake van schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad, dan wel toerekenbaar tekortschieten door ProRail in de nakoming van een tussen partijen gemaakte afspraak betreffende beperkte communicatie over het vertrek van [eiser] , is het volgende van belang.
2.10.
Zoals in het tussenvonnis van 16 september 2015 reeds onder de feiten is vermeld, is [eiser] op 1 mei 2014 in dienst getreden bij [bedrijf 1] , een opdrachtnemer van ProRail. Onder verwijzing naar een op 16 mei 2014 met elkaar gevoerd gesprek, heeft [B] van [bedrijf 1] bij brief van 19 mei 2014 aan de heer [C] van ProRail verklaard “
in het belang van (toekomstige) Prorail samenwerkingen”[eiser] niet in te zullen zetten op Prorail-projecten. [bedrijf 1] heeft de arbeidsovereenkomst met [eiser] op 30 mei 2014 met onmiddellijke ingang tijdens de proeftijd beëindigd. [B] heeft [C] hierover bij e-mail van 2 juni 2014 het volgende bericht:
“In het belang van de bestaande samenwerking tussen Prorail en [bedrijf 1] , en op jouw advies, heeft [bedrijf 1] de samenwerking met [eiser] (zijn rol als ambassadeur) beëindigd. E.e.a. is ook terug te zien op zijn Linkedin-profiel: er is geen link meer tussen [bedrijf 1] en [eiser] . Bedankt voor de tip en als ik iets voor je kan betekenen hoor ik dat graag!”. [C] heeft [B] bij e-mail van 4 juni 2014 bedankt voor zijn bericht en aangegeven het een verstandig besluit te vinden.
2.11.
Op de comparitie van partijen is door de heer [D] , manager architectuur en techniek bij ProRail, verklaard dat met [eiser] is afgesproken dat terughoudend zou worden gecommuniceerd over zijn vertrek. Door [D] is voorts verklaard dat hij, op het moment dat [bedrijf 1] contact met ProRail opnam met de mededeling dat zij een interessante werknemer hadden, te weten [eiser] , aan [C] heeft gezegd dat niet te willen, waarna [C] contact met [bedrijf 1] heeft opgenomen. [D] heeft verklaard niet op de hoogte te zijn van de inhoud van het contact tussen [C] en [bedrijf 1] . Dat het ontslag van [eiser] door [bedrijf 1] op advies van [C] is geweest, “herkent” [D] “niet” uit zijn gesprek met [C] .
2.12.
De kantonrechter stelt vast dat niet in geschil is dat partijen zijn overeengekomen dat terughoudend zou worden gecommuniceerd over het vertrek van [eiser] . Beoordeeld dient te worden of ProRail zich aan deze afspraak heeft gehouden. Uit de door [B] namens [bedrijf 1] aan ProRail gezonden brief van 19 mei 2014 blijkt dat tussen [C] en [B] is gesproken over de toekomstige samenwerking tussen [bedrijf 1] en ProRail en de inzetbaarheid van [eiser] op ProRail-projecten. De verklaring van [B] dat hij [eiser] in het belang van de toekomstige samenwerking met ProRail niet meer zal inzetten, wijst erop dat [bedrijf 1] , als opdrachtnemer van ProRail, hierbij een zekere druk heeft ervaren. Nu [B] in zijn e-mailbericht van 2 juni 2014 bovendien aangeeft dat de samenwerking tussen [bedrijf 1] en [eiser] op advies van [C] is beëindigd, onderbouwt dit de stelling van [eiser] dat ProRail de afspraak betreffende de communicatie niet is nagekomen.
ProRail heeft daar onvoldoende tegenovergesteld. Hoewel het, gelet op de inhoud van de correspondentie met [bedrijf 1] , op haar weg had gelegen om aan te geven wat precies door [C] is gecommuniceerd aan [bedrijf 1] over het vertrek van [eiser] , heeft zij dit nagelaten. Zo is door haar bijvoorbeeld geen verklaring overgelegd van [C] en is evenmin bewijs met betrekking tot de inhoud van de communicatie tussen [B] en [C] aangeboden.
2.13.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen neemt de kantonrechter als onvoldoende gemotiveerd betwist aan dat ProRail de tussen partijen gemaakte afspraak betreffende beperkte communicatie over het vertrek van [eiser] niet is nagekomen en dat [bedrijf 1] [eiser] op basis van de uitlatingen van ProRail heeft ontslagen tijdens proeftijd. Door ProRail is niet gemotiveerd betwist dat [eiser] als gevolg van dit ontslag schade heeft geleden, bestaande uit het verschil tussen de ontvangen WW-uitkering en het misgelopen loon gedurende de met [bedrijf 1] overeengekomen contractperiode van één jaar. Uit de stellingen van ProRail is, gelet op de uitdrukkelijke betwisting door [eiser] , niet komen vast te staan dat [eiser] in deze periode inkomsten uit arbeid heeft genoten die in mindering dienen te worden gebracht op het door [eiser] berekende bedrag aan schade.
Nu ProRail geen verweer heeft gevoerd tegen de hoogte van de door [eiser] berekende schade is de vordering tot betaling van een bedrag van € 32.995,71 toewijsbaar.
Personeelsdossier
2.14.
[eiser] heeft voorts veroordeling van ProRail gevorderd om aan hem ex artikel 35 Wbp inzage te geven in het volledige personeelsdossier. In het tussenvonnis van 16 september 2015 heeft de kantonrechter reeds overwogen dat [eiser] zonder meer recht heeft op een afschrift van zijn personeelsdossier. De kantonrechter heeft ProRail in voornoemd tussenvonnis opgedragen het volledige personeelsdossier van [eiser] in het geding te brengen. ProRail heeft bij brief van 29 januari 2016 aan deze opdracht voldaan. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat niet het hele personeelsdossier is overgelegd omdat belangrijke afspraken over zijn rol in de Raad Vastgoed Rijksoverheid ontbreken, maar hij heef nagelaten om concreet aan te geven welke documenten ontbreken. De vordering wordt derhalve afgewezen.
Schadevergoeding voor betaling werkzaamheden [bedrijf 2]
2.15.
ProRail heeft in reconventie een schadevergoeding gevorderd van € 19.800,-- voor de betaling van de werkzaamheden van [bedrijf 2] met betrekking tot de VL-posten Deventer en Nijmegen.
2.16.
Vooropgesteld wordt dat het verstrekken van de opdracht aan [bedrijf 2] tot het maken van ontwerpen voor de VL-posten Deventer en Nijmegen heeft plaatsgevonden in het kader van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. De vraag of [eiser] jegens ProRail aansprakelijk is, moet daarom worden beantwoord aan de hand van artikel 7:661 BW. Op grond van dit artikel is de werknemer die bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst schade toebrengt aan de werkgever of aan een derde jegens wie de werkgever tot vergoeding van die schade is gehouden, te dier zake niet jegens de werkgever aansprakelijk, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Op de werkgever rust de last te bewijzen dat hij schade heeft geleden en dat deze schade het gevolg is van de opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
2.17.
ProRail heeft ter onderbouwing van haar vordering gesteld dat de door [eiser] middels [E] aan [bedrijf 2] gegeven opdracht tot het verrichten van de werkzaamheden willens en wetens niet in het belang was van ProRail. [eiser] had volgens ProRail maar één doel bij de herbestemming van de VL-Post Nijmegen, namelijk dat hij deze post zelf wilde gaan bewonen. Dit verklaart waarom [eiser] specifieke aanvullende eisen zoals een paardenstal, carport en natuurlijke zonwering stelde aan het ontwerp van de woonruimte. Ook ten aanzien van VL-post Deventer bestond er geen enkel belang voor ProRail bij de opdracht, aldus steeds ProRail.
2.18.
[eiser] heeft verweer gevoerd tegen de vordering van ProRail en heeft gesteld dat hij ten aanzien van de opdracht aan [bedrijf 2] uitsluitend in het belang van ProRail heeft gehandeld. Zulks blijkt volgens [eiser] ook uit de omstandigheid dat ProRail in mei 2013 nog een vervolgopdracht heeft gegeven aan de architect met betrekking tot de VL-post Deventer. [eiser] betwist dat ProRail schade heeft geleden.
2.19.
De kantonrechter stelt vast dat ProRail niet inhoudelijk is ingegaan op het verweer van [eiser] dat zij geen schade heeft geleden. Zij heeft volstaan met de stelling dat de opdracht aan [bedrijf 2] tot het maken van ontwerpen voor de VL-posten Deventer en Nijmegen niet in haar belang was. ProRail heeft evenwel niets gesteld over de huidige bestemming van de VL-posten Deventer en Nijmegen en/of haar plannen dienaangaande. Zelfs indien moet worden aangenomen dat [eiser] slechts of in overwegende mate zijn eigen belang voor ogen heeft gehad bij het geven van de opdracht, heeft ProRail hiermee onvoldoende aangetoond dat de ontwerpen voor haar nutteloos zijn. Ten aanzien van de VL-post Deventer kan uit de stukken worden afgeleid dat het ontwerp (mede) heeft geleid tot verhuur van de VL-post, terwijl niet gemotiveerd is betwist dat de VL-post Nijmegen met het ontwerp beter in de markt gezet kan worden. De reconventionele vordering van ProRail wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd afgewezen. ProRail zal als na te melden in de proceskosten worden veroordeeld.
Proceskosten
2.20.
ProRail wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure in conventie en in reconventie. De kosten aan de zijde van [eiser] bedragen in conventie:
- dagvaarding € 102,27
- griffierecht € 462,00
- salaris gemachtigde €
1.800,00(3 punten x tarief € 600,00)
Totaal € 2.364,27
In reconventie worden de kosten aan de zijde van [eiser] begroot op € 400,-- aan salaris gemachtigde.

3.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie:
vernietigt het ontslag op staande voet van 24 april 2014;
veroordeelt ProRail om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen:
€ 6.166,52 bruto ter zake van vakantiedagen;
de wettelijke verhoging van 50% over het hiervoor onder a. genoemde bedrag;
de wettelijke rente over de onder a. en b. genoemde bedragen vanaf 1 mei 2014 tot de dag der voldoening;
€ 32.995,71 ter zake van schadevergoeding;
veroordeelt ProRail tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 2.364,27;
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie:
wijst de vordering af;
veroordeelt ProRail tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 400,-- aan salaris gemachtigde;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2016.