ECLI:NL:RBMNE:2016:3202

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
16/661743-15 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van een hulpverlener met een afgebroken mes

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 juni 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die beschuldigd werd van het mishandelen van een medewerker van een hulpverleningsinstelling in Utrecht op 7 oktober 2015. De verdachte heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn en werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. E.D.B. Groeneweg. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gevorderd dat het primair ten laste gelegde feit, te weten poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar de rechtbank oordeelde anders. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, omdat niet kon worden bewezen dat hij opzet had om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling, omdat hij met een afgebroken mes meerdere keren op het slachtoffer had gestoken, wat leidde tot letsel en pijn. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 250 dagen, waarvan 50 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd als bijzondere voorwaarde opgelegd dat de verdachte zich moest houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat betekende dat hij begeleid of beschermd moest wonen. Het (afgebroken) mes dat bij de mishandeling was gebruikt, werd onttrokken aan het verkeer. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, vooral omdat het slachtoffer een hulpverlener was die zijn werk deed om de verdachte te helpen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661743-15 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 10 juni 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1978] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te PI Haaglanden, vestiging Scheveningen Locatie Zuid.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting dat heeft plaatsgevonden op 27 mei 2016. Verdachte heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn. Verdachte heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.D.B. Groeneweg, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de raadsman naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 7 oktober 2015 te Utrecht heeft geprobeerd aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel die [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, gelet op de aangifte, het aangetroffen mes, de getuigenverklaring van [getuige 1] en de verklaringen van verdachte tijdens het transport en bij de rechter-commissaris. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er zwaar lichamelijk letsel zou worden veroorzaakt, nu het een feit van algemene bekendheid is dat aan de rugzijde verschillende vitale organen zitten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak voor het primair ten laste gelegde feit bepleit, nu verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte pakte immers een kapot, afgebroken keukenmesje, in plaats van een gewoon mes. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van primair ten laste gelegde
De rechtbank is, met de verdediging, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, te weten poging tot zware mishandeling. Door met een kapot, afgebroken keukenmesje te steken bestond er geen aanmerkelijke kans op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, mede gezien de manier en plek van het steken. Niet kan worden bewezen dat verdachte het opzet heeft gehad om zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken.
Het bewijs
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van mishandeling. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 7 oktober 2015 te Utrecht een prikkend voorwerp op zijn linker arm voelde. Hij voelde dit meerdere keren, in snelle herhaling en met flinke kracht. Het deed pijn. [slachtoffer] draaide zich om en zag [verdachte] staan. [verdachte] had een mes in zijn hand. [slachtoffer] had na het incident wondjes op zijn arm en rug. [2]
Verbalisanten [A] en [B] hebben verklaard dat verdachte tijdens het overbrengen naar het politiebureau heeft verklaard dat hij [slachtoffer] zeven keer had gestoken. [3]
In het dossier bevindt zich een foto van het mes. Het betreft een mes waarvan het lemmet is afgebroken [4] .
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks07 oktober 2015 te Utrecht,
althans in het arrondissement Midden-Nederland,opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meerdere malen,
althans éénmaal,in de rug en
/ofde armen heeft gestoken met een
(afgebroken
) (keuken)mes, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en
/ ofpijn heeft ondervonden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
mishandeling.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 250 dagen wordt opgelegd, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht, meewerken aan begeleid wonen en het verplicht innemen van medicatie volgens de aanwijzingen van een deskundige. De officier van justitie heeft verklaard dat hij zal aandringen op een beoordeling door een psychiater in het kader van de Wet BOPZ.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een medewerker van een hulpverleningsinstelling mishandeld, door meerdere keren met een afgebroken mes op het slachtoffer in te steken. Het moet een beangstigend moment zijn geweest voor het slachtoffer. Het gaat om een ernstig feit, nu het slachtoffer aan het werk was, onder meer om verdachte te helpen. Hulpverleners moeten er op kunnen vertrouwen dat zij in veiligheid hun werk kunnen verrichten. Verdachte heeft dit vertrouwen beschaamd.
Verdachte is, zo blijkt uit het uittreksel justitiële documentatie van 24 maart 2016, recent niet veroordeeld voor strafbare feiten.
Uit de Pro Justitia rapportage van het NIFP (locatie Pieter Baan Centrum) van deskundigen R.J.P. Rijnders, psychiater, en B.H. Boer, klinisch psycholoog, blijkt dat verdachte zijn medewerking aan het onderzoek resoluut heeft geweigerd. De deskundigen stellen vast dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van schizofrenie. Andere ziekelijke stoornissen kunnen niet worden vastgesteld. De deskundigen beschrijven dat agressie en wraakneming geen thema’s zijn in het denken van verdachte. Verdachte blijkt de laatste jaren niet agressief te zijn. De deskundigen onthouden zich van een oordeel over de toerekeningsvatbaarheid en het recidiverisico. Ook geven zij geen advies over een eventuele behandeling in het strafrechtelijk kader. Zij geven wel aan dat verdachte vanwege zijn ziekelijke stoornis en de beperkingen die daaruit voortvloeien veel baat kan hebben bij meer gestructureerde begeleiding en behandeling dan hij in zijn recente beschermd wonen-omgeving ontving.
Gelet op de ernst van het feit, het gevaarzettend karakter ervan als gevolg van het gebruik van het mes en hetgeen over de persoon van verdachte is gerapporteerd acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en kan niet worden volstaan met een andere soort straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 250 dagen met aftrek passend en geboden, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat een vorm van begeleid of beschermd wonen inhoudt.

9.Beslag

Het (afgebroken) mes waarmee verdachte het feit heeft gepleegd, is in beslag genomen. De officier van justitie heeft gevorderd dat het mes zal worden onttrokken aan het verkeer. De verdediging heeft geen standpunt ingenomen over het beslag.
De rechtbank bepaalt dat het mes wordt onttrokken aan het verkeer.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen, zodanig als hiervoor onder 5. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
mishandeling
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 250 dagen, waarvan
50 dagen voorwaardelijken een
proeftijd van 2 jaren;
- beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
- bepaalt dat het voorwaardelijk deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast;
- de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich niet houdt aan de navolgende voorwaarden:
- stelt als
algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook indien dat inhoudt het meewerken aan of verblijven in een instelling voor begeleid of beschermd wonen, indien de Reclassering Nederland dat nodig acht, voor een termijn gelijk aan de duur van de proeftijd of zoveel korter als de deskundigen verbonden aan de betreffende instelling dat wenselijk achten;
- draagt Reclassering Nederland op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Beslag
- onttrekt het mes (goednummer 1542949) aan het verkeer;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. Gerritse, voorzitter,
mr. R.P. den Otter en mr. M. Ferschtman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. van de Kamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juni 2016.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 07 oktober 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meerdere malen, althans éénmaal, in de rug en/of de armen heeft gestoken met een (afgebroken) (keuken)mes, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 07 oktober 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meerdere malen, althans éénmaal, in de rug en/of de armen heeft gestoken met een (afgebroken) (keuken)mes, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met code PL0900-2015303710 (sluitingsdatum 13 oktober 2015) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering van 1 tot en met 19 en een ongenummerde toevoeging. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344.1.5° Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 8 oktober 2015, opgenomen op p. 3.
3.Proces-verbaal bevindingen d.d. 8 oktober 2015, opgenomen op p. 10.
4.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 8 oktober 2015, opgenomen op p. 4 en de waarneming van de rechtbank van de foto op p. 8 van het proces-verbaal.