ECLI:NL:RBMNE:2016:3200

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
4575125
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit overgangsrecht transitievergoeding en aanvulling WW-uitkering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juni 2016, staat de vraag centraal of de toepassing van het Besluit overgangsrecht transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is voor de verzoeker, die een aanvulling op zijn WW-uitkering ontvangt. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W.A.L.D.I. van Slagmaat, stelt dat hij slechts een fractie ontvangt van de transitievergoeding waar hij recht op zou hebben, namelijk € 391,20 bruto in plaats van € 3.063 bruto. De verwerende partij, Stichting [naam] Onderwijs, vertegenwoordigd door mr. W. Lindeboom, betwist deze stelling en wijst erop dat de cao en de bijbehorende Werkloosheidregeling onderwijspersoneel primair onderwijs (WOPO) van toepassing zijn.

De kantonrechter overweegt dat de cao tussen partijen van toepassing is en dat de verzoeker geen recht heeft op een transitievergoeding omdat hij een vergoeding ontvangt op basis van de cao. De kantonrechter stelt dat de enkele omstandigheid dat de ontvangen vergoeding lager is dan de transitievergoeding niet voldoende is om te concluderen dat de toepassing van het Besluit onaanvaardbaar is. De kantonrechter wijst erop dat de wetgever bij het opstellen van het Besluit rekening heeft gehouden met situaties zoals die van de verzoeker en dat er andere voorzieningen zijn waar de verzoeker mogelijk aanspraak op kan maken.

Uiteindelijk wordt de vordering van de verzoeker afgewezen en wordt hij veroordeeld tot betaling van de proceskosten, begroot op € 612,50. Deze uitspraak is gedaan door kantonrechter mr. P. Krepel en is openbaar uitgesproken op 15 juni 2016.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4575125 UE VERZ 15-540 PK/1097
Beschikking van 15 juni 2016
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. W.A.L.D.I. van Slagmaat,
tegen:
de stichting
Stichting [naam] Onderwijs,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [naam] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. W. Lindeboom.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 17 maart 2016
  • de nadere akte, tevens akte overlegging aanvullende producties van [verzoeker] van 14 april 2016
  • de nadere akte van [naam] van 12 mei 2016.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Naar aanleiding van de stelling van [verzoeker] dat toepassing van het Besluit overgangsrecht transitievergoeding (hierna: het Besluit) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in zijn geval onaanvaardbaar is, omdat de eventuele aanvulling op de WW-uitkering slechts een fractie bedraagt van de transitievergoeding, is hij in de gelegenheid gesteld op zijn minst aan te tonen dat de uitkering zo laag is als hij stelt (€ 397,-- bruto in totaal).
2.2.
[verzoeker] heeft bij akte een beslissing van 22 februari 2016 van
"WWplus uitvoeringsinstantie voor bovenwettelijke WW-uitkeringen"overgelegd alsmede een bruto-nettospecificatie, waaruit blijkt dat hij een totaalbedrag van € 391,12 bruto (€ 248,17 netto) van WWplus heeft ontvangen. Hij stelt dat toepassing van het overgangsrecht in zijn situatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat hij in het geval het overgangsrecht niet van toepassing zou zijn, aanspraak zou hebben op een transitievergoeding van € 3.063,-- bruto. In vergelijking hiermee heeft hij slechts een schamel bedrag ontvangen. Kennelijk is deze situatie, waarin een substantieel verschil ten nadele van de werknemer bestaat tussen het bedrag van de transitievergoeding en de geldelijke waarde van een aanvulling op de WW-uitkering conform de cao niet of onvoldoende onderkend door de wetgever.
2.3.
[naam] heeft deze stelling van [verzoeker] betwist. Zij wijst erop dat uit voetnoot 2 bij de Nota van Toelichting bij het Besluit (pagina 5) blijkt dat een situatie als de onderhavige wel degelijk is onderkend en op de koop is toegenomen, en voorts dat de tussen partijen van toepassing zijnde Werkloosheidregeling onderwijspersoneel primair onderwijs (hierna: WOPO) naast het recht op aanvulling van een WW-uitkering nog andere voorzieningen kent.
2.4.
De kantonrechter overweegt het volgende.
De cao is op grond van incorporatie tussen partijen van toepassing. Tussen partijen is niet in geschil dat [naam] bij onverkorte toepassing van het Besluit geen transitievergoeding aan [verzoeker] verschuldigd is, omdat sprake is van een vergoeding of voorziening op grond van een cao. Op grond van artikel 6:2 BW, op welke bepaling [verzoeker] zich kennelijk beroept, is een krachtens de wet geldende regel niet tussen partijen van toepassing voor zover dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Hierbij dient echter de nodige terughoudendheid te worden betracht. Naar het oordeel van de kantonrechter is de enkele omstandigheid dat de vergoeding in dit concrete geval (veel) lager uitvalt dan de transitievergoeding onvoldoende om deze onaanvaardbaarheid aan te nemen.
2.5.
De kantonrechter neemt hierbij in aanmerking dat [naam] terecht stelt dat een dergelijke uitkomst bij het vaststellen van het Besluit op de koop toe is genomen. Het Besluit is gebaseerd op artikel XXII lid 7 Wwz. Eerdergenoemde voetnoot in de Nota van Toelichting luidt immers:
"Overwogen is te regelen dat de transitievergoeding wordt verminderd met de (waarde van) de vergoedingen en voorzieningen waar de werknemer recht op heeft op grond van de lopende collectieve afspraken. Hier is echter niet voor gekozen omdat daarvoor de hoogte van de vergoedingen en voorzieningen uit lopende cao’s en sociale plannen die zijn overeengekomen met verenigingen van werknemers vastgesteld moet kunnen worden. Dat is veelal niet mogelijk. Van bijvoorbeeld een afgesproken wachtgeldregeling is bij het einde van de arbeidsovereenkomst niet duidelijk of deze tot uitkering komt, en als deze tot uitkering komt is niet altijd op voorhand duidelijk voor hoe lang en dus ook niet het uiteindelijke bedrag wat hiermee gemoeid zou zijn".
2.6.
Ten slotte neemt de kantonrechter in aanmerking dat [naam] zich er terecht op heeft beroepen dat [verzoeker] in het voorkomende geval op nog andere voorzieningen dan aanvulling van zijn WW-uitkering aanspraak had kunnen maken, en dat deze omstandigheid bij de beoordeling dient te worden betrokken:
  • artikel 5 WOPO: de werknemer die recht heeft op uitkering op grond van de Ziektewet en die recht heeft op aanvulling van de WW-uitkering als hij niet ziek was geweest, heeft recht op aanvulling van de Ziektewetuitkering gelijk aan de duur van de Ziektewetuitkering (een jaar);
  • artikel 11 WOPO: indien de werknemer die recht heeft op een bovenwettelijke uitkering of op loonsuppletie overlijdt, wordt de overlijdensuitkering aangevuld tot het dagbedrag van (onder andere) de WW-uitkering en de Ziektewetuitkering;
  • artikel 13 WOPO: de werknemer, wiens recht op bovenwettelijke uitkering geheel of gedeeltelijk is geëindigd wegens de aanvang van een nieuwe dienstbetrekking, heeft recht op loonsuppletie indien het nieuwe loon minder bedraagt dan het oorspronkelijke loon;
  • artikel 17 WOPO: de werknemer die recht heeft op een bovenwettelijke uitkering en elders arbeid gaat verrichten of een onderneming start, heeft recht op een verhuiskostenvergoeding.
2.7.
[naam] heeft zich hierop eerst in haar nadere akte beroepen. [verzoeker] heeft daar dus nog niet op kunnen reageren. Nu de volledige tekst van de WOPO reeds in een eerder stadium van de procedure door [naam] was overgelegd, had het echter op de weg van [verzoeker] gelegen erop te anticiperen dat [naam] deze specifieke bepalingen zou noemen. [naam] had immers al eerder gesteld dat de WOPO naast de suppletieregeling andere voorzieningen bevatte.
2.8.
De vordering van [verzoeker] zal worden afgewezen. Hij zal in de proceskosten worden veroordeeld, welke worden begroot op € 612,50 (3,5 x tarief € 175,--).

3.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [naam] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 612,50 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2016.