Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het verzoekschrift
- de mondelinge behandeling.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak hebben verzoekers, twee besloten vennootschappen, een gemeenschappelijk verzoek ingediend bij de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland. Ze vroegen om een uitspraak waarin wordt vastgesteld dat artikel 7:290 BW niet van toepassing is op hun rechtsbetrekking en dat artikel 7:230a wel van toepassing is. De zaak betreft een huurovereenkomst voor een dierenpension, dat door de huurder wordt geëxploiteerd. De kantonrechter oordeelde dat een dierenpension niet kan worden gekwalificeerd als bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW. Dit oordeel is gebaseerd op de aard van de exploitatie en het gebruik van het gehuurde, waarbij de toegang voor het publiek beperkt is en de activiteiten voornamelijk gericht zijn op de opvang van dieren.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat, hoewel een verklaring voor recht in beginsel voorbehouden is aan een dagvaardingsprocedure, het onder bijzondere omstandigheden ook mogelijk is in een verzoekschriftprocedure. In dit geval heeft de kantonrechter besloten om een verklaring voor recht te geven, omdat dit binnen de grenzen van de wetsbepaling blijft en zich beperkt tot de vaststelling van de rechtsverhouding tussen de verzoekers. De beslissing houdt in dat de bepalingen van Afdeling 6 van titel 4 van boek 7 niet van toepassing zijn op de huurovereenkomst van 28 februari 2016. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.