ECLI:NL:RBMNE:2016:3101

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 juni 2016
Publicatiedatum
9 juni 2016
Zaaknummer
C/16/379126 / HA ZA 14-806
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over schending zorgplicht door financieel adviseur in het geval van een met 'Koopstudio' vergelijkbaar concept

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 juni 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en twee gedaagden, Quarz Vermogensstrategieën B.V. en Coöperatieve Rabobank Venlo e.o. U.A. De eiser, die een lidmaatschapsrecht in een woonvereniging had verworven, vorderde een verklaring voor recht dat de gedaagden toerekenbaar tekortgeschoten waren in hun zorgplicht. De eiser stelde dat hij in een ongunstige en risicovolle financiële constructie was terechtgekomen, waarbij de gedaagden hem onvoldoende hadden geïnformeerd over de risico's van de lening en de aankoop van het lidmaatschapsrecht. De rechtbank oordeelde dat zowel Quarz als Rabobank niet tekortgeschoten waren in hun zorgplicht. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden voldoende informatie hadden verstrekt en dat de eiser zelf verantwoordelijk was voor het verifiëren van de redelijkheid van de koopprijs. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank benadrukte dat de zorgplicht van een financieel adviseur en een bank niet reikt tot het geven van juridische voorlichting over de aankoop van onroerend goed, en dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat hij schade had geleden door de advisering.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/379126 / HA ZA 14-806
Vonnis van 15 juni 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. H.W. Dubbeldam te Utrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
QUARZ VERMOGENSSTRATEGIEËN B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. E. Beele te Tilburg,
2. de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK VENLO E.O. U.A.,
gevestigd te Venlo,
gedaagde,
advocaat mr. E. Jansberg te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiser] , Quarz en Rabobank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord van Quarz
  • de conclusie van antwoord van Rabobank
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek van de zijde van Quarz
  • de conclusie van dupliek van de zijde van Rabobank
  • de mail d.d. 13 januari 2016 van de zijde van Quarz
  • de mail d.d. 26 januari 2016 van de zijde van [eiser]
  • de akte d.d. 4 februari 2016 van de zijde van [eiser]
  • de akte d.d. 4 februari 2016 van de zijde van Rabobank
  • het proces-verbaal van comparitie van 4 februari 2016.
  • de brief d.d. 18 februari 2016 van de zijde van [eiser] met opmerkingen over het proces-verbaal van comparitie, die wordt geacht gehecht te zijn aan het proces-verbaal
  • de brief d.d. 25 februari 2016 van de zijde van Rabobank met opmerkingen over het proces-verbaal van comparitie, die wordt geacht gehecht te zijn aan het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 2 november 2007 heeft [eiser] , die destijds net een HBO-opleiding had afgerond, met Staf Utrecht Vastgoed B.V. (hierna: Staf Utrecht) een overeenkomst gesloten ter verkrijging van een lidmaatschapsrecht in woonvereniging [adres] (hierna: het lidmaatschapsrecht) tegen betaling van een inleggeld van € 90.000,--. Het lidmaatschapsrecht geeft recht op het uitsluitend gebruik van studio 1.03, gelegen op de eerste verdieping van het pand.
2.2.
Het inleggeld is gefinancierd met een lening van Rabobank ter hoogte van
€ 98.000,00. Quarz trad daarbij op als financieel adviseur en bemiddelaar ter verkrijging van de geldlening bij Rabobank. De geldlening is aangegaan door [eiser] en zijn ouders als hoofdelijk mededebiteur.
2.3.
Op 2 januari 2008 is het lidmaatschapsrecht bij notariële akte aan [eiser] geleverd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat -
een verklaring voor recht dat Quarz en Rabobank toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen jegens [eiser] , althans onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] .
hoofdelijke veroordeling van Quarz en Rabobank om € 53.387,31 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2014.
veroordeling van Quarz en Rabobank in de proceskosten, waaronder de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] stelt dat Quarz en Rabobank op verschillende punten niet hebben voldaan aan de zorgplicht die zij jegens hem hadden. Quarz en Rabobank voert gemotiveerd verweer. Op stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Zorgplicht Quarz en Rabobank

4.1.
[eiser] heeft gesteld dat zowel Quarz als Rabobank jegens hem niet hebben voldaan aan de zorgplicht die op hen rustte. De centrale stelling van [eiser] is dat hij in een zeer ongunstige en risicovolle constructie terecht is gekomen en dat deze gedaagden hebben verzuimd hem hiervoor te behoeden. [eiser] heeft het lidmaatschapsrecht enige tijd te koop aangeboden, maar dat is tevergeefs gebleken. Volgens [eiser] is het concept van de studenten/starters-woonvereniging zodanig risicovol en ingewikkeld en bovendien met zoveel negatieve publiciteit omgeven dat er geen koper te vinden zal zijn. Juist nu makelaars en verkopers steeds beter de risico’s van deze constructie beginnen te begrijpen, en dit dus ook aan potentiële kopers (moeten) melden, blijkt er niemand in een dergelijke constructie te willen investeren, en zeker niet voor een prijs die [eiser] er destijds voor heeft betaald, ook niet na aftrek van de reguliere prijsdaling op de onroerendgoedmarkt. Bovendien is er zoveel onzekerheid over de toekomst van dit type woonvereniging dat kopers niet durven in te stappen. De waarde van het lidmaatschapsrecht van [eiser] is door deze oorzaken negatief beïnvloed hetgeen vermogensschade oplevert. Hij kan immers het lidmaatschapsrecht niet te gelde maken, althans niet te gelde maken zonder een disproportionele waardedaling te accepteren, als gevolg waarvan hij (een groot gedeelte van) het krediet niet meer zou kunnen aflossen. Noodgedwongen verhuurt hij nu de studio. Omdat hij de studio moet aanhouden, lukt het [eiser] niet om financiering te krijgen voor de aankoop van een eigen woning.
Staf Utrecht heeft [eiser] niet goed geïnformeerd over alle risico’s en voorwaarden van het concept, dat in feite is gekopieerd van de zogenaamde Koopstudio-woonverenigingen. Quarz en Rabobank mochten er niet op vertrouwen dat [eiser] via de door Staf Utrecht verstrekte commerciële en misleidende informatiedragers voldoende en volledig over de risico’s van de constructie was gewezen. Het lag juist op de weg van deze, in de ogen van [eiser] , onafhankelijke en professionele partijen om [eiser] hierop te wijzen.
De rechtbank zal hierna uiteenzetten wat de zorgplicht van Quarz en Rabobank jegens hem in het algemeen inhoudt en daarna ingaan op de door [eiser] onderscheidene gestelde schendingen van die zorgplicht.
Quarz
4.2.
Quarz heeft bemiddeld bij de totstandkoming van de geldlening tussen [eiser] en Rabobank. Zij is gehouden bij haar advisering de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. Het gaat daarbij om de vraag of Quarz heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur mag worden verwacht. Wat dit concreet betekent, hangt af van de omstandigheden van het geval.
Van een redelijk bekwaam en redelijk handelend financieel adviseur mag in dit geval in ieder geval worden verwacht dat hij de financiële positie en wensen van zijn opdrachtgevers inventariseert en dat hij zijn opdrachtgevers informeert over de financieringsmogelijkheden en de specifieke risico’s die verbonden zijn aan de betreffende financiering.
Rabobank
4.3.
De maatschappelijke functie van een bank brengt een bijzondere zorgplicht met zich mee zowel jegens haar haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De reikwijdte van die zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. Relevante omstandigheden zijn de complexiteit en risico’s van het betreffende financiële product, de kennis en ervaring van de klant en diens financiële positie.
Is er sprake van overkreditering?
4.4.
[eiser] stelt dat er sprake is van overkreditering. Rabobank heeft de financieringsaanvraag getoetst aan de normen van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen 2007 (hierna: GHF 2007), en niet aan de strengere normen voor consumptief krediet. Ten onrechte aldus [eiser] , omdat de GHF 2007 uitsluitend betrekking heeft op de financiering van registergoederen terwijl de financiering van [eiser] niet bestemd was voor de aankoop van een registergoed maar voor de verwerving van een lidmaatschapsrecht.
Als de financiering aan [eiser] al als een hypothecaire financiering zou moeten worden aangemerkt, dan staat in ieder geval vast dat het inkomen van [eiser] voor dit krediet ontoereikend was. In dat geval geldt voor de ouders van [eiser] dat aan hen een consumptief krediet is verstrekt nu zij geen lidmaatschapsrecht hebben gekocht en geen zekerheden leveren voor wat betreft het onderpand, aldus [eiser] .
4.5.
De rechtbank overweegt het volgende. Tussen partijen staat vast dat [eiser] niet zelfstandig de benodigde financiering kon verkrijgen. Dit is de reden geweest dat zijn ouders als hoofdelijk aansprakelijke mededebiteur voor de financiering hebben getekend. [eiser] heeft niet, althans onvoldoende concreet onderbouwd aangevoerd dat [eiser] en zijn ouders gezamenlijk volgens de normen van GHF 2007 onvoldoende inkomen hadden voor het afgesloten krediet.
4.6.
In artikel 4:34 lid 2 Wet op het financieel toezicht (Wft), is bepaald dat een aanbieder van krediet geen overeenkomst mag aangaan met een consument indien dit met het oog op overkreditering van de consument onverantwoord is. Deze norm is uitgewerkt in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (hierna: Bgfo). Op grond van artikel 115 Bgfo dient de aanbieder van een krediet de criteria vast te leggen die hij ten grondslag legt aan de beoordeling van een kredietaanvraag. Voor hypothecaire leningen is de uitwerking hiervan neergelegd in de GHF 2007.
4.7.
In artikel 1 Bgfo is consumptief krediet gedefinieerd als: “krediet, niet zijnde hypothecair krediet”. Hypothecair krediet is daar -voor zover hier van belang- gedefinieerd als: “overeenkomst inzake krediet met een consument, bij het aangaan waarvan een recht van hypotheek wordt gevestigd, strekkend tot verhaal bij voorrang van de vordering tot voldoening van de door de consument verschuldigde betaling.” In de GHF 2007 wordt het begrip hypothecaire financiering gedefinieerd als –voor zover hier van belang- een financiering aan een consument voor de verwerving van een voor eigen bewoning bestemd registergoed, tot zekerheid voor de terugbetaling waarvan een hypotheek op dat registergoed wordt gevestigd.
4.8.
De rechtbank overweegt dat het krediet strekte tot de financiering van een lidmaatschapsrecht in een woonvereniging, die op haar beurt eigenaar was van het registergoed waarop een hypotheekrecht werd gevestigd. Anders dan [eiser] stelt, gaat een vergelijking met een time-share overeenkomst (die wel als consumptief krediet wordt aangemerkt), niet op, omdat een dergelijke overeenkomst niet is gericht op eigen bewoning. Daarvan is hier wel sprake. Er is dus sprake van een woningfinanciering die wordt gezekerd door een hypotheekrecht.
4.9.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat ook in het maatschappelijk verkeer de verwerving van een lidmaatschapsrecht in bepaalde gevallen gelijk wordt gesteld met de verwerving van een registergoed. Niet alleen bij enkele bepalingen in het BW, maar ook door de fiscus die de financiering van een lidmaatschapsrecht niet beschouwt als een consumptieve financiering, waardoor [eiser] de rentevergoeding van zijn belastbaar inkomen kon aftrekken. Zowel Rabobank, Quarz als [eiser] hebben in dat kader gesteld dat er geen gevallen bekend zijn waarin de belastingdienst renteaftrek heeft geweigerd.
Dat de ouders als mededebiteur hebben getekend voor de financiering terwijl zij geen lidmaatschapsrecht hadden gekocht en zij geen zekerheden hebben verstrekt, maakt –gelet op de overige hiervoor benoemde omstandigheden- niet dat hun verplichtingen jegens de bank kunnen worden gekwalificeerd als een consumptief krediet.
4.10.
Gelet op het bovenstaande heeft de Rabobank terecht de financieringsaanvraag getoetst aan de normen van de GHF 2007. Nu vaststaat dat het inkomen van [eiser] en zijn ouders gezamenlijk volgens deze normen toereikend was voor de verstrekte financiering, terwijl ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er desondanks sprake was van overkreditering, wordt deze stelling van [eiser] verworpen.
4.11.
[eiser] heeft gesteld dat, ook als geen sprake is van overkreditering, de financiering niettemin niet passend was. Hij heeft immers steeds kenbaar gemaakt dat hij zelf de maandlasten zou betalen, zonder financiële ondersteuning van zijn ouders. Gelet op die mededeling en gelet op het ontbreken van voldoende inkomen bij [eiser] hadden Quarz en Rabobank hem moeten adviseren om de lening niet aan te gaan, aldus [eiser] . De rechtbank verwerpt die stelling. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat Quarz in het adviesgesprek de maandlasten heeft voorgerekend. Dezelfde dag, 14 november 2007, heeft Quarz aan [eiser] een maandlastenoverzicht gemaild waarin de brutomaandlasten van de financiering staan vermeld. Bij de offerte van de Rabobank van 3 december 2007 is daarnaast een overzicht van de netto maandlasten gevoegd voor de volledige looptijd van de lening. In de bij de offerte horende brief van Rabobank d.d. 3 december 2007 heeft Rabobank geschreven dat zij bereid is om aan [eiser] een geldlening van € 98.000,- te verstrekken onder de voorwaarde dat zijn ouders zich als hoofdelijk mededebiteur verbinden. Daarna schrijft zij:
“Het inkomen van [eiser] is namelijk ontoereikend om de lasten van de geldlening te kunnen voldoen.”Gelet op deze aan [eiser] verstrekte informatie moet voor hem duidelijk zijn geweest dat het inkomen van zijn ouders bepalend was voor het bedrag dat hij kon lenen. Ook moet hij hebben beseft wat de maandlasten zouden bedragen als hij de geoffreerde lening zou accepteren terwijl hij ook wist dat hij geen of nauwelijks inkomen had. Het ligt in die omstandigheden niet op de weg van Quarz of Rabobank om [eiser] – naast de al verstrekte informatie – nog eens expliciet erop te wijzen dat hij, zonder inkomen te verwerven of financiële steun van zijn ouders, de maandlasten niet zou kunnen betalen.
Parapluhypotheek en hoofdelijke aansprakelijkheid
4.12.
Op het gehele pand is door de woonvereniging een hypotheekrecht gevestigd tot zekerheid voor betalingen van al hetgeen de bank te vorderen heeft van de woonvereniging en/of haar leden, zowel de huidige als de toekomstige, uit hoofde van verstrekte en/of nog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten in rekening courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welken anderen hoofde ook.
In de koopovereenkomst is vervolgens vermeld dat op het pand een hypotheekrecht is gevestigd tot zekerheid voor alles wat de bank van de woonvereniging en/of haar huidige en/of toekomstige leden te vorderen heeft. In de statuten is tot slot bepaald dat de leden aansprakelijk zijn voor de tekorten van de vereniging.
4.13.
[eiser] stelt dat Quarz en Rabobank hun zorgplicht jegens hem hebben geschonden door hem niet te wijzen op het feit dat hij en zijn ouders via de parapluhypotheek medeaansprakelijk werden voor mogelijke schulden van de woonvereniging en mogelijke schulden van andere leden van de woonvereniging.
4.14.
De rechtbank laat in het midden of ten aanzien van dit punt een zorgplicht rustte op Quarz en/of Rabobank en of, voor zover dit het geval zou zijn, deze zorgplicht door hen is geschonden. De rechtbank overweegt daartoe dat [eiser] en zijn ouders weliswaar een risico liepen doordat de parapluhypotheek was verleend tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank te vorderen had van de woonvereniging en haar leden, maar dit risico heeft zich niet gerealiseerd. Rabobank heeft de woonvereniging bij brief van 28 januari 2014 bericht dat zij de leden alleen zal aanspreken voor het bedrag van hun eigen individuele schuld, en dat Rabobank hen niet zal aanspreken voor de schulden van de andere leden van de woonvereniging, ook bij een eventuele verkoop van het pand van de woonvereniging. De betrokken notaris heeft vervolgens aangeboden de aktes op dit punt kosteloos aan te passen, en de bank heeft toegezegd dat zij daaraan haar medewerking zal verlenen. Daarmee wordt, zo is namens [eiser] ter zitting bevestigd, het risico dat [eiser] wordt aangesproken voor schulden van (oud-)leden van de woonvereniging volledig geëlimineerd.
4.15.
[eiser] heeft gesteld dat daarmee echter niet de slechte naam van de woonvereniging-constructie hersteld wordt, zodat hij nog steeds het nadeel van een slechte verkoopbaarheid van het lidmaatschapsrecht ondervindt. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er echter onvoldoende verband tussen de (gestelde) slechte verkoopbaarheid van het lidmaatschapsrecht en de constructie met de parapluhypotheek. Voor zover daar sprake van is, moet aangenomen worden dat die in hoofdzaak veroorzaakt wordt door andere factoren, zoals de ontwikkelingen op de woningmarkt.
4.16.
Omdat zich op dit punt geen schade heeft voorgedaan en ook niet te voorzien valt dat zich in de toekomst wel schade zal voordoen, kan dit punt verder onbesproken blijven.
Taxatierapport / marktconforme prijs
4.17.
[eiser] heeft gesteld dat Quarz en Rabobank hun zorgplicht hebben geschonden door na te laten een onafhankelijke taxatie voor de waarde van het lidmaatschapsrecht op te laten stellen. De taxatie was uitgevoerd in opdracht van de verkoper van de lidmaatschapsrechten, die een sterk commercieel belang had bij de verkoop. Een taxatie bestemd voor woningfinanciering mag niet worden opgesteld door of in opdracht van de verkoper, aldus [eiser] . Quarz had [eiser] moeten adviseren om een onafhankelijke taxatie uit te laten voeren en Rabobank had om een onafhankelijke taxatie moeten vragen omdat een taxatie als primair doel heeft om overkreditering te voorkomen en het voorkomen van overkreditering in het belang van de bank en haar cliënt is. Bovendien was het taxatierapport al gedateerd op het moment van offreren van het krediet door Rabobank. Tenslotte hadden Quarz en Rabobank moeten twijfelen aan de juistheid van deze taxatie omdat de koopsom van de lidmaatschapsrechten “bottom-up” is vastgesteld, dat wil zeggen beredeneerd vanuit de maandlasten die een koper bereid zou zijn te betalen. Van marktwerking rondom de verkoopprijzen was geen sprake en dat was Quarz en Rabobank bekend, aldus [eiser] . [eiser] heeft voorts gewezen op een door hem opgesteld taxatierapport waaruit blijkt dat het lidmaatschapsrecht veel minder waard was dan de koopprijs die zij daarvoor heeft betaald.
4.18.
Quarz en Rabobank hebben betwist dat zij een onafhankelijke taxatie behoorden aan te vragen of dat zij dat aan [eiser] behoorden te adviseren. Er is sprake van een rapport van een beëdigd taxateur, dat niet ouder was dan een jaar, waarop Quarz en Rabobank af mochten gaan, ongeacht wie de opdrachtgever van de taxatie was. Bij Quarz en Rabobank ligt geen verantwoordelijkheid om de taxatie op juistheid te beoordelen. Een taxatie heeft niet primair als doel om overkreditering te voorkomen. Een taxatie dient primair het belang van de bank en een kredietnemer kan hieraan geen rechten ontlenen. Op Quarz en Rabobank rust geen verplichting om te onderzoeken of de aankoopsom reëel is en zij hebben ook geen expertise op dat vlak. Bovendien was de koopsom al tot stand gekomen op het moment dat Quarz en Rabobank werden ingeschakeld. Betwist wordt (bij gebrek aan wetenschap) dat de koopsom van het lidmaatschapsrecht zou zijn bepaald aan de hand van de taxatie en dat er sprake was een van een zogenaamde “bottom-up”-benadering. Rabobank en Quarz hebben de juistheid van het door [eiser] opgestelde taxatierapport betwist.
4.19.
De rechtbank stelt voorop dat het de verantwoordelijkheid is van een aspirant koper om zich ervan te vergewissen of een vraagprijs redelijk c.q. marktconform is. Die mogelijkheid bestond ook voor [eiser] . Hij had immers zelf op woningverkoopsites kunnen kijken om te zien wat de vraagprijs per vierkante meter was voor appartementen in dezelfde buurt. Ook stond het hem vrij om een andere taxateur opdracht te geven het lidmaatschapsrecht te taxeren. Er bestond voor Quarz en Rabobank dan ook geen verplichting jegens [eiser] om een onafhankelijke taxatie te laten uitvoeren of dat aan [eiser] te adviseren. Het is aan de koper van een woning (in dit geval: lidmaatschapsrecht) om zelf onderzoek te doen naar de vraag of de koopprijs een reële marktconforme prijs is. Een en ander valt in het algemeen niet onder de zorgplicht van de financieel adviseur dan wel de kredietverstrekkende bank. De omstandigheden van het geval maken dat niet anders. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
4.20.
In dit geval was sprake van een taxatierapport van een beëdigd taxateur dat niet meer dan een jaar oud was (16 augustus 2007) op het moment dat de bank een offerte uitbracht en de lening werd gesloten. Met Quarz en Rabobank is de rechtbank van oordeel dat er geen reden voor hen bestond om te twijfelen aan de deugdelijkheid van het rapport. Dat het rapport was opgesteld in opdracht van de verkopende partij, maakt niet dat Quarz en Rabobank niet mochten afgaan op het rapport. Het rapport was immers opgesteld door een beëdigd taxateur en die is volgens de gebruikelijke waarderingsmethodiek van objectvergelijking tot een waardebepaling van het lidmaatschapsrecht gekomen. Rabobank heeft terecht aangevoerd dat zij met haar handelwijze al voldeed aan de (per 1 januari 2013) ingevoerde voorschriften van het Bgfo, te weten dat zij voor wat betreft de marktwaarde van een woning afgaat op een door een deskundig taxateur opgemaakt taxatierapport dat op het moment van het aangaan van het hypothecair krediet niet ouder is dan een jaar.
4.21.
De stelling dat de verkoopprijs “bottom-up” (en niet marktconform, dat wil zeggen te hoog) werd vastgesteld en dat Rabobank en Quarz daarvan op de hoogte waren, kan niet leiden tot het oordeel dat zij hun zorgplicht jegens [eiser] hebben geschonden. Ook als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat de verkoopprijs bottom-up is vastgesteld, zoals [eiser] heeft gesteld, en Quarz en Rabobank daarvan op de hoogte waren dan wel behoorden te zijn, dan leidt dat er niet toe dat Quarz en Rabobank gehouden waren om een nieuw taxatierapport te laten opmaken dan wel [eiser] te adviseren dat te laten doen. Wanneer de bank en de financieel adviseur – zoals in dit geval – beschikken over een taxatierapport dat voldoet aan de daaraan te stellen eisen, ligt het in het algemeen niet op hun weg om na te gaan hoe de koopprijs tot stand is gekomen en of die koopprijs, in vergelijking met andere onroerende zaken, een reële prijs is. Zoals hiervoor overwogen is dat een verantwoordelijkheid van de koper zelf.
4.22.
[eiser] heeft er nog op gewezen dat de taxatie van 16 augustus 2007 heeft plaatsgehad op basis van het appartementsrecht en niet op basis van een lidmaatschapsrecht en dat Rabobank en Quarz daardoor niet op het taxatierapport mochten vertrouwen. In deze zaak is echter niet komen vast te staan dat de taxateur de waarde van een appartementsrecht heeft vastgesteld in plaats van de waarde van het lidmaatschapsrecht. Rabobank heeft immers een verklaring van de taxateur in kwestie overgelegd waaruit blijkt dat hij destijds de studio’s heeft getaxeerd op basis van een lidmaatschapsrecht in een woonvereniging. De stelling van [eiser] dat deze achteraf opgestelde verklaring onbruikbaar is en beïnvloed is omdat deze door Rabobank is aangevraagd, is niet onderbouwd en vormt een onvoldoende betwisting daarvan.
Concluderend zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheden die maken dat Quarz en Rabobank niet mochten afgaan op het taxatierapport in kwestie.
Interne aansprakelijkheid woonvereniging op basis van statuten
4.23.
[eiser] heeft gesteld dat het gebruikelijk is om in de statuten van een woonvereniging een uitsluiting van aansprakelijkheid voor verbintenissen van de vereniging en van iedere verplichting van haar leden en oud-leden op te nemen. Zij verwijst in dat verband naar de voorbeeld-statuten van een standaard coöperatieve woonvereniging. De statuten van een studenten/starters-woonvereniging bepalen echter dat de leden tegenover de woonvereniging aansprakelijk zijn voor eventuele tekorten bij beëindiging van het lidmaatschapsrecht (artikel 8) en bij ontbinding van de woonvereniging (artikel 25). Die aansprakelijkheid van de leden van de studenten/starters-woonverenigingen is dus niet uitgesloten of tot een maximum beperkt. [eiser] stelt dat Quarz en Rabobank tekort zijn geschoten in de nakoming van de op hen rustende bijzondere zorgplicht door niet te waarschuwen voor de risico’s van de juridische constructie van de woonvereniging en door niet te adviseren om een zogenaamde akte van vrijwaring voor de verschillende lidmaatschapsrechten te arrangeren. Het lidmaatschapsrecht en daarmee dus ook de constructie van de woonvereniging staat in enig verband met de beoordeling door Quarz en Rabobank of de geldlening voor [eiser] passend is, aldus [eiser] . De juridische constructie, waaronder de regeling voor interne aansprakelijkheid, leidt er volgens [eiser] toe dat het lidmaatschapsrecht niet, althans minder goed verkoopbaar is.
4.24.
Rabobank stelt dat [eiser] zich voorafgaand aan de koop bewust moet zijn geweest van de risico’s die aan de koop van een lidmaatschapsrecht waren verbonden gezien de informatie die Staf Utrecht en Quarz aan hem hebben verstrekt. Rabobank was in het geheel niet betrokken bij de koop van het lidmaatschapsrecht en had dan ook geen verplichting om hem te wijzen op risico’s die aan de juridische constructie waren verbonden. Zij was jegens [eiser] slechts gehouden om te onderzoeken of de kredietaanvraag kon worden ingewilligd.
4.25.
Quarz bestrijdt dat op haar een bijzondere zorgplicht rust wat betreft het voorlichten over de juridische aard, eigenschappen en risico’s van het lidmaatschapsrecht. Quarz was niet betrokken bij de ontwikkeling van het studenten/starters-concept en evenmin bij de verkoop van de studio’s. De zorgplicht van een financieel adviseur strekt zich niet uit tot het geven van (juridische) voorlichting aan (aspirant-)kopers over datgene wat zij kopen, waarover een financieel adviseur ook geen bijzondere kennis heeft.
4.26.
De rechtbank overweegt dat het (eventuele) causaal verband tussen de vermeende zorgplichtschending en de gestelde schade (verminderde verkoopbaarheid van het lidmaatschapsrecht) door [eiser] zelf kan worden opgeheven. De rechtbank stelt in dat kader vast dat het tot de bevoegdheid van de individuele woonvereniging behoort om de statuten op het punt van de interne aansprakelijkheid te wijzigen. [eiser] heeft het, samen met de andere leden van de woonvereniging, dus in zijn macht om de interne aansprakelijkheid uit te sluiten of te beperken zoals hij wenst. [eiser] heeft onvoldoende concreet en onderbouwd gesteld dát en om welke reden(en) zo’n wijziging niet mogelijk zou zijn en waaruit dat blijkt. De enkele stelling dat leden uiteenlopende belangen hebben en dat een wijziging van de statuten daarom niet mogelijk is gebleken, acht de rechtbank in dat verband onvoldoende. De rechtbank komt dan ook niet toe aan beoordeling van de vraag of de Quarz en/of Rabobank tekort zijn geschoten in nakoming van hun zorgplicht jegens [eiser] of verwijtbaar hebben gehandeld door mee te werken aan het opzetten van de juridische constructie.
4.27.
Gelet op het voorgaande worden de stellingen van [eiser] op het punt van de interne aansprakelijkheid verworpen.
Rentevast periode
4.28.
[eiser] heeft gesteld dat Quarz niet aan haar zorgplicht heeft voldaan door hem slechts de keuze voor te leggen voor financiering tegen een rentevast periode van één, drie of vijf jaar. Deze korte rentevast periodes hebben een veel hoger risicoprofiel dan een rente van bijvoorbeeld tien of twintig jaar vast. Quarz heeft betwist dat [eiser] uitsluitend de keuze had tussen een rentevast periode van één, drie of vijf jaar; een langere rentevast periode was ook mogelijk. In het adviesgesprek is de rentekeuze besproken, aldus Quarz en [eiser] gaf de voorkeur aan een rentevast periode van drie jaar. Daarnaast betwist Quarz dat [eiser] op dit punt schade heeft geleden nu hij – in verband met de dalende rentestand van de afgelopen jaren – alleen maar voordeel heeft gehad van zijn keuze.
4.29.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] onvoldoende gesteld dat hij schade heeft geleden door deze vermeende schending van de zorgplicht van Quarz. De rechtbank zal er veronderstellenderwijs van uit gaan dat aan [eiser] slechts de keuze is geboden tussen een rentevast periode van één, drie of vijf jaar. Hij heeft gekozen voor een rentevast periode van drie jaar en daarmee heeft hij geaccepteerd dat hij na drie jaar geconfronteerd zou kunnen worden met een hogere rente. Als hem een rentevast periode van tien of twintig jaar was geadviseerd had hij weliswaar de zekerheid gehad dat de rente gedurende die periode niet zou kunnen worden verhoogd, maar had hij ook een hogere rente moeten betalen dan nu het geval is. Het is niet aannemelijk dat [eiser] , als hem ook de keus was gegeven van een rentevast periode langer dan vijf jaar, geen overeenkomst van geldlening zou hebben gesloten, temeer nu hij niet heeft gekozen voor vijf jaar maar voor drie jaar. Verder geldt dat de rente verder is gedaald en [eiser] na afloop van de eerste drie jaar de rente heeft vastgezet tegen een nog lager percentage. Van schade door advisering op het punt van de rentevast periode is dan ook geen sprake.
Beleggingsverzekering
4.30.
[eiser] heeft gesteld dat Quarz geen onafhankelijk advies heeft gegeven over een eventueel af te sluiten verzekering; het stond op voorhand al vast dat iedere relatie een beleggingsverzekering bij Allianz zou krijgen. Bovendien had [eiser] een defensief risicoprofiel, terwijl Quarz een polis met zeer hoog risicoprofiel heeft geadviseerd. Tenslotte betreft het hier een klassieke woekerpolis, waarbij de kosten zeer hoog zijn en er een groot risico is dat de poliswaarde op nul uitkomt, aldus [eiser] . Quarz heeft gesteld dat de beleggingsverzekering juist door productvergelijking naar voren is gekomen en vanwege de gunstige voorwaarden veel werd gekozen door studenten en starters. Diverse varianten zijn aan [eiser] voorgelegd. Het risicoprofiel van de polis is allesbehalve offensief; de verdeling tussen aandelen en vastrentende waarden en obligaties was ongeveer 50/50. Daarnaast gold er voor twee aandelenfondsen een uitkeringsgarantie. De verzekering paste dus bij zijn beleggingsprofiel, aldus Quarz.
4.31.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat Quarz in de advisering over de beleggingsverzekering tekort is geschoten. De omstandigheid dat Quarz maar één product zou hebben aanbevolen (hetgeen overigens door Quarz is betwist) maakt nog niet dat Quarz niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur mag worden verwacht. In dat kader moet [eiser] concreet stellen dat het advies gelet op alle omstandigheden van het geval niet adequaat aansluit op zijn wensen en situatie en dat als hem andere producten waren geadviseerd, hij daarvoor zou hebben gekozen. [eiser] heeft in dat verband onvoldoende gesteld. Hij heeft niet meer (concreet) gereageerd op de onderbouwde stelling van Quarz dat er geen sprake was van een offensief risicoprofiel van de beleggingsverzekering en deze dus aansloot op het defensieve risicoprofiel dat op [eiser] van toepassing was. [eiser] heeft evenmin zijn stelling onderbouwd dat sprake is van zeer hoge poliskosten en van een groot risico dat de poliswaarde op nul uitkomt. De stellingen van [eiser] op dit punt worden dan ook verworpen.
4.32.
Uit de hiervoor opgenomen overwegingen volgt dat de rechtbank niet tot het oordeel komt dat Quarz of Rabobank tekort zijn geschoten in de verplichtingen die zij jegens [eiser] hadden of onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld. Uit datgene wat de rechtbank heeft overwogen over Quarz volgt dat geen sprake was van een oneerlijke handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193f BW.
Gelet op het bovenstaande hoeven enkele verweren niet inhoudelijk te worden besproken omdat de vorderingen al op andere gronden worden afgewezen. Het gaat hierbij om:
  • [eiser] heeft de klachtplicht geschonden (Rabobank);
  • de vorderingen van [eiser] zijn verjaard (Rabobank).
4.33.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan zowel de zijde van Quarz als aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht 1.892,00
- salaris advocaat
2.682,00(3,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 4.574,00

5.De beslissing

De rechtbank
In de zaak [eiser] - Quarz
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Quarz tot op heden begroot op € 4.574,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Quarz volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
In de zaak [eiser] - Rabobank
5.5.
wijst de vorderingen af,
5.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 4.574,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [eiser] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Rabobank volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, mr. J.K.J. van den Boom en mr. L.M.G. de Weerd en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2016. [1]

Voetnoten

1.type: HAB/4727