In de ontnemingszaak tegen de veroordeelde, geboren in 1961, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2016 uitspraak gedaan. De zaak betreft een ontnemingsvordering van € 193.138,85, die voortvloeit uit een eerdere veroordeling van de veroordeelde voor het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de hoofdagent van Politie Flevoland, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel van de hennepkwekerij is berekend. De officier van justitie had aanvankelijk een hoger bedrag gevorderd, maar heeft dit ter zitting verlaagd naar € 193.138,85. De verdediging heeft de vordering bestreden, maar de rechtbank oordeelde dat de veroordeelde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn verweer dat hij niet betrokken was bij de hennepkwekerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde uit de bewezenverklaarde feiten wederrechtelijk voordeel heeft genoten en dat de berekening van dit voordeel correct is. De rechtbank heeft de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de Staat te betalen, waarbij hij hoofdelijk aansprakelijk is samen met zijn medeveroordeelde. De beslissing is genomen in het licht van de financiële omstandigheden van de veroordeelde, waarbij geen aanleiding is gezien om het bedrag te matigen.