ECLI:NL:RBMNE:2016:2972

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
16/661900-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging van hulpverleners met verminderd toerekeningsvatbaarheid

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 22 april 2016, is de verdachte beschuldigd van meerdere feiten van mishandeling en bedreiging van hulpverleners. De zaak kwam voor de rechtbank na een reeks incidenten waarbij de verdachte op verschillende data in 2015 meerdere slachtoffers heeft mishandeld en bedreigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdende is aan een schizo-affectieve stoornis, wat van invloed was op haar gedragingen ten tijde van de feiten. De verdediging voerde aan dat de verdachte zich bedreigd voelde door het verpleegkundig personeel en dat haar gedrag voortkwam uit een putatief noodweer. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was, maar niet volledig ontoerekeningsvatbaar. De rechtbank achtte de bewezen dat de verdachte opzettelijk geweld heeft gebruikt tegen de slachtoffers en heeft haar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 113 dagen, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank benadrukte dat de verdachte behandeld moet worden in een geschikte setting, gezien haar psychiatrische toestand.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661900-15 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 april 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1982] te [geboorteplaats]
thans verblijvende in het [verblijfplaats] te [vestigingsplaats]

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is behandeld op de terechtzitting van 1 april 2016, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is op 1 april 2016 onderbroken en is op 15 april 2016 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 22 december 2015 te Utrecht [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
feit 2:op 22 december 2015 te Utrecht [slachtoffer 1] heeft bedreigd;
feit 3:op 22 oktober 2015 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
feit 4:op 3 december 2015 te Utrecht [slachtoffer 3] heeft mishandeld;
feit 5:op 9 december 2015 te Utrecht [slachtoffer 4] heeft mishandeld;
feit 6:op 21 december 2015 te Utrecht [slachtoffer 5] heeft mishandeld;
feit 7:op 21 december 2015 te Utrecht [slachtoffer 6] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het opzet had de slachtoffers te mishandelen. Verdachte reageerde tegen de dwang die haar werd opgelegd. Voorts wist verdachte dat zij, door zich los te worstelen, anderen zou raken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 22 december 2015 te Utrecht opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] met gebalde vuist in het gezicht, heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] pijn heeft ondervonden;
feit 2
op 22 december 2015 te Utrecht [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Als ik je tegenkom op straat dan steek ik je neer. Dan sla ik je";
feit 3
op 22 oktober 2015 te Utrecht opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] met gebalde vuist op het hoofd heeft geslagen en tegen het rechterbeen heeft geschopt, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
feit 4
op 03 december 2015 te Utrecht opzettelijk mishandelend [slachtoffer 3] in/tegen het gezicht heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 3] pijn heeft ondervonden;
feit 5
op 09 december 2015 te Utrecht opzettelijk mishandelend [slachtoffer 4] in de arm heeft geknepen en tegen het been heeft getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer 4] pijn heeft ondervonden;
feit 6
op 21 december 2015 te Utrecht opzettelijk mishandelend [slachtoffer 5] tegen de vinger heeft getrapt en in de rug heeft getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer 5] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
feit 7
op 21 december 2015 te Utrecht opzettelijk mishandelend [slachtoffer 6] in het gezicht heeft gestompt en tegen de buik heeft geschopt, waardoor voornoemde [slachtoffer 6] pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
ten aanzien van feit 1, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6 en feit 7:
telkens: mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met zware mishandeling.

7.De strafbaarheid van verdachte

Toerekenbaarheid
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door
H. Scharft, psycholoog en I. Maksimovic, psychiater die op 28 februari 2016 rapportages hebben uitgebracht.
Uit de rapporten volgt dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een schizo-affectieve stoornis. De stoornis was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en van invloed op de gedragskeuze en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde.
H. Scharft adviseert om verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
I. Maksimovic geeft aan dat het voor hem in het kader van het onderzoek alleen mogelijk was de onder zes en zeven ten laste gelegde feiten te exploreren. Verdachte was bang dat de verpleging haar opzettelijk zou slaan. De andere feiten konden niet worden geëxploreerd, maar het is niet uitgesloten dat soortgelijke paranoïde overwegingen daaraan ten grondslag lagen. Geadviseerd wordt om verdachte als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank overweegt dat verdachte ter terechtzitting – zakelijk weergegeven –heeft verklaard dat zij tegenstribbelde op de momenten dat zij door het verplegend personeel werd vastgehouden. Zij was het op die momenten niet eens met de situatie en wilde loskomen.
Er zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten waaruit afgeleid kan worden dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten geen enkele controle had over haar agressie en dat haar gedrag geheel werd bepaald door haar psychiatrisch toestandsbeeld. Om die reden zal de rechtbank verdachte niet als volledig ontoerekeningsvatbaar beschouwen.
De rechtbank is op grond van het onderzoek ter rechtszitting en voornoemde rapportages van oordeel dat verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd kan worden.
Putatief noodweer
De verdediging heeft een beroep op putatief noodweer gedaan. De verdediging heeft gesteld dat verdachte zich bedreigd en aangevallen voelde door het verpleegkundig personeel en dacht dat zij zich daar tegen moest verzetten en verdedigen. Dat verdachte dit zo heeft ervaren, kan het gevolg zijn van een mogelijk psychotisch toestandsbeeld.
Verdachte moet derhalve niet strafbaar geacht worden en dient ontslagen te worden van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte
in redelijkheid heeft kunnen denkendat zij in een situatie verkeerde waarin haar daadwerkelijk iets aangedaan zou worden en dat zij zich daar tegen diende te verdedigen.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
De rechtbank is van oordeel dat er geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 114 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, dan wel een gevangenisstraf welke gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht tot aan het moment dat zij aansluitend in een kliniek geplaatst kan worden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. Verdachte staat open voor opname en behandeling binnen een reguliere setting.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin in het bijzonder de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - dat verdachte in een korte periode zich schuldig heeft gemaakt aan zes mishandelingen en een bedreiging. De rechtbank rekent verdachte aan dat zij verpleegkundigen tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden heeft mishandeld.
Verdachte heeft getoond geen enkel respect voor de lichamelijk integriteit van haar slachtoffers te hebben. Voorts zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van onveiligheid en onrust bij de slachtoffers tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden.
Uit een uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte volgt dat zij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten.
Uit voornoemde rapportage van H. Scharft volgt dat verdachte leed aan een ernstige mate van ontremming ten gevolge van het manische toestandsbeeld. Daarnaast was de wijze waarop ze de bejegening door hulpverleners inschatte, mogelijk vertekend door de paranoïde klachten. Door de ernstige mate van ontremming lijkt verdachte nauwelijks controle te hebben gehad over haar agressieve gedrag en ook haar realiteitstoetsing lijkt beperkt. Te verwachten is dat het psychiatrisch toestandsbeeld zal verslechteren wanneer de huidige structuur en begrenzing wegvallen. Een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis in het kader van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht heeft de voorkeur, maar dit is echter niet mogelijk nu niet vastgesteld kan worden dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar beschouwd kan worden. Werkbare alternatieven om de kans op recidive te verminderen lijken binnen het strafrechtelijk kader niet voorhanden. Door middel van een rechterlijke machtiging zijn er wel mogelijkheden om verdachte vanuit een civielrechtelijk kader gedwongen te behandelen.
Uit voornoemde rapportage van I. Maksimovic volgt dat de klinische inschatting is dat het recidiverisico voortvloeit uit de schizo affectieve stoornis van verdachte en dat het verhoogd is als zij niet adequaat wordt behandeld en onvoldoende ingesteld is op medicatie. Voorts is het recidiverisico afhankelijk van het toestandsbeeld van verdachte. Als verdachte ingesteld is op medicatie en zij voldoende steun en structuur krijgt dan is het recidiverisico laag. Zonder dat is het recidiverisico hoog.
De deskundige adviseert twee opties: (1) een plaatsing van verdachte in het kader van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) en (2) een behandeling in het kader van een BOPZ maatregel in een psychiatrische instelling. Het voordeel van een plaatsing in een FPK is dat er aandacht wordt besteed aan recidivepreventie en dat – zoals in de praktijk blijkt – na afloop van een dergelijke plaatsing doorgaans een BOPZ maatregel tot stand wordt gebracht om de continuïteit in behandeling te waarborgen. Nadeel is dat als verdachte – onder omstandigheden – in de tussentijd geplaatst zou zijn in een GGZ instelling, in dat geval haar behandeling zou worden onderbroken en verdachte zou worden overgeplaatst naar een andere instelling, wat doorgaans stress met zich meebrengt.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een rapport van het Leger des Heils van 10 maart 2016. De voorkeur gaat uit naar een plaatsing in een passende kliniek in het kader van een nog aan te vragen rechterlijke machtiging, aansluitend op de voorlopige hechtenis van verdachte. Het Leger des Heils adviseert verdachte, in afwachting van een plaatsing in het kader van een rechterlijke machtiging, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringscontact en ambulante behandeling.
De rechtbank acht het in belang van verdachte en de maatschappij wenselijk dat verdachte geplaatst, behandeld en begeleid wordt binnen een voor haar geschikte setting. Een langere detentie binnen een strafrechtelijk kader is ongewenst en dient geen enkel doel. Voor de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting van 15 april 2016 is gebleken dat verdachte op 12 april 2016 in het kader van een afgegeven rechterlijke machtiging is geplaatst in het [verblijfplaats] te [vestigingsplaats] .
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 113 dagen, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De rechtbank ziet, gelet op de persoon van verdachte en haar opname in het [verblijfplaats] , geen aanknopingspunten aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
ten aanzien van feit 1, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6 en feit 7:
telkens: mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met zware mishandeling;
- verklaart het bewezene strafbaar.
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
113 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
voorlopige hechtenis
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mr. A.R. Creutzberg en
mr. R.P. den Otter, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 april 2016.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
zij op of omstreeks 22 december 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] (met gebalde vuist) in/op/tegen het gezicht, althans hoofd, heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op of omstreeks 22 december 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd :"Als ik je tegenkom op straat dan steek ik je neer. Dan sla ik je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
zij op of omstreeks 22 oktober 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] (met gebalde vuist) in/op/tegen het gezicht, althans hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of tegen het (rechter)been heeft getrapt en/of geschopt, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4
zij op of omstreeks 03 december 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 3] in/tegen het gezicht heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 3] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
zij op of omstreeks 09 december 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 4] in de arm heeft geknepen en/of tegen het been heeft geschopt en/of getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer 4] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
6.
zij op of omstreeks 21 december 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 5] op/tegen de hand/vinger heeft geschopt en/of getrapt en/of in/op/tegen de rug heeft geschopt, waardoor voornoemde [slachtoffer 5] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
7.
zij op of omstreeks 21 december 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 6] in het gezicht heeft gestompt en/of tegen de buik heeft geschopt, waardoor voornoemde [slachtoffer 6] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht