ECLI:NL:RBMNE:2016:297

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
16/660208-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een chauffeur voor dodelijk verkeersongeval door aanmerkelijke onoplettendheid

Op 20 januari 2016 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 53-jarige chauffeur van een vuilniswagen, die op 23 december 2014 in het Loosdrechtse Bos een dodelijk verkeersongeval heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 150 uur voor het aanmerkelijk onoplettend handelen, waardoor een bejaard echtpaar onder de vuilniswagen terechtkwam en overleed. De verdachte reed achteruit over een smal weggetje en had de slachtoffers kort daarvoor zien inlopen, maar heeft hen niet opgemerkt tijdens het achteruitrijden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar schuld had aan het ongeval, maar dat het ging om een relatief lichte vorm van schuld, mede omdat hij niet eerder met justitie in aanraking was geweest en contact had gezocht met de nabestaanden om zijn medeleven te betuigen. De rechtbank zag geen aanleiding voor een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, omdat zij overtuigd was dat de verdachte zich bewust was van de ernst van zijn handelen en de noodzaak om voorzichtig te zijn in het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16/660208-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 januari 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1962] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 6 januari 2016, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N. Smeets, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F. Rethmeier en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 23 december 2014 te Loosdrechtse Bos (gemeente Hilversum), althans in het arrondissement Midden-Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een bedrijfsvoertuig ingericht als vuilniswagen) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de weg gelegen op de inrit naar perceel Loosdrechtse Bos 7 , zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam, terwijl het (uit)zicht van hem, verdachte, op generlei wijze werd belemmerd of gehinderd,
op die weg een bijzondere verrichting heeft uitgevoerd (door op die weg achteruit te rijden) en/of daarbij niet, althans in onvoldoende mate op het (vlak naast die weg) (naast)gelegen pad en/of op de achter hem gelegen weg heeft gelet en/of is blijven letten en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate in de binnenspiegel(s) en/of rechter buitenspiegel(s) en/of de achteruitrijcamera van dat door hem bestuurder motorrijtuig (vuilniswagen) heeft gekeken en/of is blijven kijken en/of
(daarbij) dat door hem bestuurde motorrijtuig (vuilniswagen) niet (tijdig) tot stilstand heeft gebracht, althans zijn snelheid niet aanzienlijk, althans in voldoende mate, heeft verminderd en/of aangepast en/of
(daarbij) zich niet, althans in onvoldoende mate, ervan heeft vergewist dat (vlak achter, althans in de onmiddellijke nabijheid van het door hem bestuurde motorrijtuig) er zich geen (dicht naderend zijnd) verkeer (voetgangers) op de weg bevond(en) en/of
(daarbij) in strijd met artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zich op die weg bevindende voetgangers, te weten de heer [slachtoffer 1] en zijn echtgenote, mevrouw [slachtoffer 2] , niet voor heeft laten gaan en/of
(vervolgens) is gebotst, althans in aanraking/aanrijding is gekomen met die voetgangers, waardoor zij door die vuilniswagen zijn overreden en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan beide voetgangers, de heer [slachtoffer 1] (geb. [1930] ) en zijn echtgenote mevrouw [slachtoffer 2] (geb. [1935] ), zijn overleden;
Subsidiair
hij op of omstreeks 23 december 2014 te Loosdrechtse Bos (gemeente Hilversum), als bestuurder van een voertuig (vuilniswagen), daarmee rijdende op de weg, te weten de weg gelegen op de inrit naar perceel [adres] , terwijl het (uit)zicht van hem, verdachte, op generlei wijze werd belemmerd of gehinderd, op die weg een bijzondere verrichting heeft uitgevoerd (door op die weg achteruit te rijden) teneinde de weg in te rijden en/of
(daarbij) in strijd met artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zich op die weg bevindende voetgangers, te weten de heer [slachtoffer 1] en zijn echtgenote, mevrouw [slachtoffer 2] , die zich op dezelfde weg naast, dan wel (dicht) achter hem, bevonden niet voor heeft laten gaan en/of
(vervolgens) is gebotst, althans in aanraking/aanrijding is gekomen met die voetgangers, ten gevolge waarvan die voetgangers tegen/onder de vuilniswagen en/of op de weg terecht zijn gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Inleiding [1]
Op 23 december 2014 reed verdachte als bestuurder van een vuilniswagen, samen met zijn bijrijder, over de toegangsweg Loosdrechtse Bos in Hilversum. Verdachte reed achteruit richting gebouw 21 op het terrein van landgoed Zonnestraal. Nog voordat verdachte en zijn bijrijder begonnen met het legen van een container, zag verdachte dat er een oudere man en een vrouw (naar later bleek de slachtoffers) op een bankje zaten, dat zij opstonden en rustig wegliepen het veld in tegenover de hoofdweg. Eenmaal in het veld lette verdachte niet meer op deze personen.
Na de leging van de container bij gebouw 21 reed verdachte vanaf de toegangsweg Loosdrechtse Bos achteruit over een smalle klinkerweg naar gebouw 7. Tijdens het achteruit rijden stapte de bijrijder op de treeplank in de voorbumper van de vuilniswagen. Op ongeveer 25 meter vanaf de toegangsweg reed de vuilniswagen met de linker achterzijde tegen een paaltje. De vuilniswagen reed vervolgens weer iets naar voren en achteruit verder in de richting van gebouw 7, waarbij verdachte continu naar het beeldscherm van zijn achteruitrijdcamera en in de linker buitenspiegels keek. Hij switchte daarbij tussen de camera en linker buitenspiegels. Naar zijn rechter buitenspiegels keek hij niet. Kort daarna zag verdachte ineens een man op de weg liggen. Verdachte stapte uit en zag tevens dat er een vrouw onder de vrachtauto lag. [2]
Beide slachtoffers bleken te zijn overleden als gevolg van de aanrijding. [3]
Blijkens het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse was de aanrijding niet het gevolg van de infrastructuur, een technisch gebrek aan de vuilniswagen of een overschrijding van de ter plaatse geldende maximumsnelheid. De stand van de zon heeft waarschijnlijk wel invloed gehad op het zicht op het beeldscherm behorende bij de achteruitrijcamera. Hierdoor was de rechterzijde van het beeldscherm overbelicht waardoor het zicht met de camera aan de zuidoostzijde (het hiervoor genoemde veld) gedeeltelijk werd weggenomen.
Gezien de botspositie van het mannelijke slachtoffer, moet deze in de rechter buitenspiegel en rechter breedtespiegel waarneembaar zijn geweest. In de achteruitrijcamera waren de slachtoffers tot het moment van aanrijden in de camera zichtbaar. Dit betekent dat de
slachtoffers altijd waarneembaar zijn geweest of in de spiegels of in de achteruitrijcamera of in een combinatie daarvan. [4]
De bedrijfsleider van het vuilniswagenbedrijf [bedrijf] B.V., de heer [bedrijfsleider] , verklaarde dat verdachte en bijrijder wisten dat de bijrijder moet uitstappen en de chauffeur behulpzaam moet zijn bij het manoeuvreren. Ook is er een intern protocol over het achteruitrijden met een vrachtauto, onder andere over de rol van de bijrijder in dergelijke situaties. [5] Verdachte heeft hierover verklaard dat er eigenlijk iemand achter moet lopen, zeker bij de vuilniswagens omdat je dan met z’n tweeën bent. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen ter zake het primair ten laste gelegde in die zin dat er sprake is van aanmerkelijk onoplettend handelen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Met betrekking tot het primair ten laste gelegde heeft de verdediging gesteld dat verdachte tijdens het achteruit rijden constant op de weg achter zich heeft gelet door afwisselend in zijn linker spiegel en op het beeldscherm van zijn achteruitrijcamera te kijken. Dat verdachte desondanks de voetgangers niet heeft opgemerkt maakt niet dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, noch van het veroorzaken van gevaar of hinder in de zin van artikel 5 Wegenverkeerswet 1994, maar dat er sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
Het oordeel van de rechtbank
In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW) moet worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden dan wel lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het juridische begrip ‘schuld’ in het kader van artikel 6 WVW houdt in dat voor strafbaarheid tenminste sprake moet zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Onvoorzichtig of onoplettend handelen op zichzelf is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van ‘schuld’ te kunnen komen.
Bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van bedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voor schuld is derhalve meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag in strijd met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Vast staat dat verdachte aan de slachtoffers voorrang had moeten verlenen. Verdachte heeft derhalve een voorrangsfout begaan ten gevolge waarvan de aanrijding is veroorzaakt, waardoor de slachtoffers onder de door verdachte bestuurde vuilniswagen terecht zijn gekomen en zijn overleden. Verdachte heeft in zijn linker spiegels en op het beeldscherm van de achteruitrijcamera gekeken maar heeft de slachtoffers niet gezien. De enkele omstandigheid dat verdachte de slachtoffers niet heeft opgemerkt terwijl hij deze in zijn linkerspiegels en/of op het beeldscherm van zijn achteruitrijcamera had kunnen zien, is onvoldoende voor bewezenverklaring van schuld in de zin van de Wegenverkeerswet.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle omstandigheden waaronder de verkeersovertreding is begaan, toch sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW in de zin dat verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gereden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Verdachte is beroepschauffeur en reed in een zware vuilniswagen achteruit op een smal weggetje. Hij had, voordat hij achteruit ging rijden richting gebouw 21, gezien dat er een ouder echtpaar op een bankje zat, dat zij opstonden en wegliepen een veld in naast het weggetje waarop hij achteruit wilde rijden. Uit de verklaring van de verdachte volgt dat hij voor en tijdens het achteruitrijden continu in zijn linker spiegels en op het beeldscherm van zijn achteruitrijcamera heeft gekeken. Hij heeft echter nagelaten om zijn bijrijder achter de auto te laten lopen. Indien hij dit wel had gedaan, had zijn bijrijder de slachtoffers opgemerkt. Tevens volgt uit de verklaring van verdachte dat hij er tijdens het achteruitrijden op ‘gokte’ dat er niemand op het weggetje zou lopen. Verdachte verklaart voorts dat hij niet in zijn rechterspiegels heeft gekeken. Indien hij wel in zijn rechterspiegels had gekeken, had hij de slachtoffers blijkens de verkeersongevalsanalyse moeten kunnen zien.
De rechtbank is van oordeel dat van een beroepschauffeur verwacht mag worden dat hij, tijdens het uitvoeren van een bijzondere (achteruitrij)manoeuvre op een smal weggetje, zich ervan vergewist dat er zich geen voetgangers achter hem op dat weggetje bevinden, met name nu hij vaker op dit weggetje had gereden en hij kort daarvoor de slachtoffers het veld naast het weggetje had zien inlopen. Nu hij erop vertrouwde dat het wel goed zou gaan, is het aan de schuld van verdachte te wijten dat hij de slachtoffers niet heeft opgemerkt. De rechtbank komt op grond hiervan tot bewezenverklaring van de lichtste mate van schuld, te weten dat verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gehandeld.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
Primair
hij op 23 december 2014 te Loosdrechtse Bos (gemeente Hilversum), als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (te weten een bedrijfsvoertuig ingericht als vuilniswagen) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, te weten de weg gelegen op de inrit naar perceel Loosdrechtse Bos 7 , aanmerkelijk onoplettend, terwijl het (uit)zicht van hem, verdachte, op generlei wijze werd belemmerd of gehinderd,
op die weg een bijzondere verrichting heeft uitgevoerd (door op die weg achteruit te rijden) en daarbij in onvoldoende mate op het (vlak naast die weg) (naast)gelegen pad en op de achter hem gelegen weg heeft gelet en is blijven letten en
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate in de binnenspiegel(s) en rechter buitenspiegel(s) en de achteruitrijcamera van dat door hem bestuurder motorrijtuig (vuilniswagen) heeft gekeken en is blijven kijken en
(daarbij) dat door hem bestuurde motorrijtuig (vuilniswagen) niet (tijdig) tot stilstand heeft gebracht, en
(daarbij) zich in onvoldoende mate, ervan heeft vergewist dat onmiddellijke nabijheid van het door hem bestuurde motorrijtuig er zich geen (dicht naderend zijnd) verkeer (voetgangers) op de weg bevond(en) en
(daarbij) in strijd met artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zich op die weg bevindende voetgangers, te weten de heer [slachtoffer 1] en zijn echtgenote, mevrouw [slachtoffer 2] , niet voor heeft laten gaan en
(vervolgens) is gebotst, met die voetgangers, waardoor zij door die vuilniswagen zijn overreden en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan beide voetgangers, de heer [slachtoffer 1] (geb. [1930] ) en zijn echtgenote mevrouw [slachtoffer 2] (geb. [1935] ), zijn overleden.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994,
terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

7.STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen en daarnaast een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met het gegeven dat verdachte geen strafblad heeft, hij al meer dan 30 jaar beroepschauffeur is en nog nooit eerder een verkeersongeval heeft veroorzaakt. Daarnaast heeft het ongeval ook grote impact op verdachte gehad. Een geheel voorwaardelijke werkstraf of een geldboete en geen, of slechts een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zou in dat geval op zijn plaats zijn.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft op 23 december 2014 schuld gehad aan een ongeval als gevolg waarvan twee voetgangers zijn komen te overlijden. Het gevolg daarvan heeft bij de nabestaanden voor ontzettend veel pijn en verdriet gezorgd, zoals blijkt uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. Zij hebben als gevolg van de onvoorzichtigheid van verdachte hun beide ouders in een klap verloren. De rechtbank realiseert zich dat dit verlies niet in enige strafmaat is uit te drukken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte weliswaar schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 aan het ongeval heeft gehad, maar dat het hier gaat om een, binnen de kaders van de geschonden norm, relatief lichte vorm van schuld. Dit dient dan ook tot uitdrukking te komen in de strafmaat. Daarnaast houdt zij in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest voor dergelijke feiten en met het feit dat hij na het ongeval contact heeft gezocht met de nabestaanden om zijn medeleven te betuigen.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf opleggen van nader te noemen duur. Verdachte is zijn rijbewijs gedurende een zestal weken kwijt geweest en heeft zijn rijbewijs nodig om zijn beroep te kunnen uitoefenen. De rechtbank ziet hierin aanleiding om geen onvoorwaardelijke ontzegging aan verdachte op te leggen. De rechtbank is er voorts van overtuigd dat verdachte voldoende is doordrongen van de ernst van het feit en de gevolgen daarvan en daarmee van de noodzaak om vanaf nu voldoende voorzichtigheid te betrachten in het verkeer. De rechtbank ziet dan ook geen meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijke ontzegging, zoals door de officier van justitie gevorderd.

9.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 178 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een
werkstrafvoor de duur van
150uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 75 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. H.J. Bos en
mr. F.G. van Arem, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 januari 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL0900-2014369676-1, doorgenummerd 1 tot en met 122.
2.Pagina 25
3.Pagina 76 tot en met 83
4.Het in wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer 2014369676-VOA, opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier, [verbalisant 2] , inspecteur, [verbalisant 3] , brigadier, [verbalisant 4] , brigadier, [verbalisant 5] , brigadier en werkzaam als verkeersongevallenanalist bij de afdeling Forensische Opsporing van de regionale eenheid politie Midden-Nederland, inhoudende een proces-verbaal Verkeersongevallenanalyse, pagina 57
5.Pagina 66
6.Pagina 26