ECLI:NL:RBMNE:2016:2955

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
2 juni 2016
Zaaknummer
16.659144-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens putatief noodweer na zware mishandeling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 juni 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij zich in een putatieve noodweersituatie bevond. De zaak betreft een incident dat plaatsvond tussen 31 juli en 1 augustus 2015 in Almere, waarbij de verdachte in reactie op een eerdere aanval met een mes door de benadeelde partij, haar een vuistslag gaf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs kon menen dat hij zich moest verdedigen tegen een dreigende situatie, wat leidde tot de conclusie dat zijn handelen gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, maar dat de verdachte wel zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan de benadeelde partij. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De uitspraak benadrukt de toepassing van noodweer en putatief noodweer in strafzaken, waarbij de context van de situatie van groot belang is voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het handelen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659144-16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 juni 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting van 18 mei 2016, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.P. de Klerk, advocaat te ‘s-Gravenhage.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Zeilstra en van de standpunten door de raadsman van verdachte en verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij in of omstreeks de periode van 31 juli 2015 tot en met 01 augustus 2015 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, met geschoeide voet in haar gezicht en/of tegen haar hoofd heeft geschopt en/of geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 31 juli 2015 tot en met 01 augustus 2015 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken oogkas (met mogelijk blijvend dubbel zicht), een fractuur in haar achterhoofd en/of een gekneusde kaak), heeft toegebracht, door voornoemde [benadeelde] opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met geschoeide voet in haar gezicht en/of tegen haar hoofd te schoppen en/of te slaan;
Meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 31 juli 2015 tot en met 1 augustus 2015 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, met geschoeide voet in haar gezicht en/of tegen haar hoofd heeft geschopt en/of geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
3 DE VOORVRAGEN
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak van het primair ten laste gelegde gevorderd, aangezien er geen bewijs aanwezig is dat verdachte [benadeelde] met geschoeide voet in het gezicht/hoofd heeft geschopt/getrapt. Daardoor kan niet gesproken worden van een poging tot doodslag.
De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op de verklaring van aangeefster [benadeelde] , de bekennende verklaring van verdachte en de medische informatie omtrent aangeefster.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde bepleit, aangezien de oorzaak van het letsel van aangeefster [benadeelde] niet met volledige zekerheid kan worden vastgesteld. Het valt niet uit te sluiten dat de getuige [getuige] – die aangeefster een paar tikken in haar gezicht heeft gegeven zodat ze wakker werd – het letsel heeft veroorzaakt.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om te komen tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde.
Bewijsmiddelen.
De door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring [2] :
In de periode van 31 juli 2015 tot en met 1 augustus 2015 was ik in Almere. Daar was ook [benadeelde] . Zij liep achter mij aan. Toen ze vlak achter mij stond, voelde ik haar hand. Ik draaide me om en gaf haar een vuistslag in haar gezicht. Ik raakte haar bij haar kaak. Na de klap viel ze naar achteren en kwam met haar hoofd tegen de stoeprand aan.
De verklaring van [benadeelde] [3] :
[verdachte] (naar de rechtbank verstaat: verdachte) liep weg en ik ben gelijk achter hem aangegaan en toen gaf hij mij die stompen.
De geneeskundige verklaring van S. van den Berg, forensisch arts GGD Flevoland [4] :
Medische informatie betreffende [benadeelde] : Oogkasfractuur,fractuur achterhoofdsbeen en kneuzing van de onderkaak. Het is onduidelijk of het dubbelzien wel zal verdwijnen. Schatting van de genezing is drie weken voor de zichtbare letsels en twee maanden voor de overige letsels.
Gelet op de voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [benadeelde] een vuistslag in het gezicht heeft gegeven, waardoor zij een gebroken oogkas (met mogelijk blijvend dubbel zicht) en een gekneusde kaak heeft opgelopen. Als gevolg van die vuistslag is [benadeelde] ten val gekomen en met haar achterhoofd op een harde ondergrond terecht gekomen waardoor een fractuur in haar achterhoofd is ontstaan. Deze val is het directe gevolg van de vuistslag van verdachte, waardoor het letsel op het achterhoofd van [benadeelde] aan verdachte zal worden toegerekend. De rechtbank kwalificeert een en ander als zwaar lichamelijk letsel, gelet op de hiervoor genoemde geneeskundige verklaring (van 2 september 2015, te weten een maand na het ten laste gelegde) en de vordering benadeelde partij d.d. 11 mei 2016, waaruit blijkt dat er nog sprake was van dubbel zicht.
Het door de verdediging opgevoerde verweer dat voornoemd letsel mogelijk veroorzaakt kan zijn door [getuige] , die [benadeelde] nadat zij ten val was gekomen een paar tikken in haar gezicht gaf opdat zij wakker werd, acht de rechtbank – gelet op het hiervoor overwogene – niet aannemelijk. De rechtbank verwerpt dit verweer dan ook.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
Subsidiair
hij in de periode van 31 juli 2015 tot en met 01 augustus 2015 te Almere, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken oogkas (met mogelijk blijvend dubbel zicht), een fractuur in haar achterhoofd en een gekneusde kaak), heeft toegebracht, door voornoemde [benadeelde] opzettelijk tegen haar hoofd te slaan.
Van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Subsidiair:
Zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde te ontslaan van alle rechtsvervolging, wegens een verdachte toekomend beroep op noodweer(exces) dan wel putatief noodweer.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat van een noodweersituatie geen sprake is. Hooguit zou sprake kunnen zijn van putatief noodweer, maar ook daar voor zijn onvoldoende aanwijzingen.
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer(exces)
Uit het procesdossier en onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte door [benadeelde] onverhoeds met een mes in zijn rug is gestoken, waarna hij als reactie een paar trappen tegen de benen van die [benadeelde] heeft gegeven Daarna is verdachte weggelopen.
Even later is [benadeelde] achter verdachte aangelopen, heeft hem aangeroepen en van achteren een hand op zijn schouder geplaatst.
Daarop heeft verdachte zich omgedraaid en [benadeelde] met zijn gebalde vuist een stomp of vuistslag op haar rechter gezichtshelft gegeven, waarna zij achterover viel en op de straat terecht kwam, een en ander met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.
Ingevolge artikel 41 Wetboek van Strafrecht (Sr) dient voor een geslaagd beroep op noodweer sprake te zijn van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich noodzakelijkerwijs diende te verdedigen. De rechtbank overweegtdat de eerdere wederrechtelijke aanranding door [benadeelde] was beëindigd en dat het even later achterna lopen en een hand op de schouder leggen geen aanranding als bedoeld in artikel 41 Sr oplevert. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake geweest van een noodweersituatie.
Nu geen sprake is van een noodweersituatie, slaagt het beroep op noodweerexces evenmin. Van overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging als bedoeld in artikel 41 tweede lid Sr kan immers eerst sprake zijn als de verdediging noodzakelijk was, hetgeen blijkens het voorgaande niet het geval was.
Putatief noodweer
Voor de beantwoording van de vraag of verdachte in de verschoonbare dwaling verkeerde dat hij zich tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [benadeelde] moest verdedigen overweegt de rechtbank als volgt.
Vast staat dat verdachte korte tijd voor de door hem gepleegde zware mishandeling is benaderd door [benadeelde] , waarna zij verdachte onverhoeds met een mes in de rug heeft gestoken. Even later is [benadeelde] achter verdachte aangelopen, heeft hem aangeroepen en heeft een hand op zijn schouder gelegd.
Onder die omstandigheden acht de rechtbank het verontschuldigbaar dat verdachte op dat moment meende zich in een situatie te bevinden waartegen hij zich moest verweren, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat [benadeelde] hem opnieuw met een mes zou kunnen steken.
Naar het oordeel van de rechtbank kon en mocht de verdachte in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs menen zich in een noodweersituatie te bevinden, waarin hij zich mocht verdedigen, terwijl het uitdelen van een vuistslag in reactie op vermeend dreigend (nogmaals) steken met een mes een gerechtvaardigde verdediging was. Daaraan doet niet af dat [benadeelde] geroepen zou hebben “sorry, het spijt me” of soortgelijke woorden, nu het eerdere steken plaatsvond bij een knuffel/omhelzing en verdachte daaruit dus niet zonder meer kon afleiden dat het gevaar was geweken.
In de gegeven omstandigheden komt verdachte dan ook, naar het oordeel van de rechtbank, een beroep op putatief noodweer toe. Het gedrag van verdachte wordt gerechtvaardigd door een door verdachte vermeende bedreigende situatie, waartegen hij heeft opgetreden op een passende wijze. Aldus ontvalt de wederrechtelijkheid aan het op zich strafbare handelen van verdachte.
Het voorgaande houdt in dat het beroep op putatief noodweer slaagt. De verdachte is daardoor niet strafbaar en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [benadeelde] – daartoe vertegenwoordigd door mr. J. Neslo – zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 5.018,00.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij, omdat de vordering te complex is gelet op eigen schuld van aangeefster en wederzijdse schade.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft afwijzing van de vordering dan wel niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit. De raadsman volgt hierin de argumentatie van de officier van justitie en geeft aan dat de vaststelling van de schade over en weer een zaak is voor de civiele rechter.
Voor het geval de rechtbank hier anders over mocht denken, bepleit de raadsman een lager bedrag, rekening houdend met medeschuld van aangeefster, de eigen bijdrage rechtsbijstand die op nihil bepaald zal worden en het ontbreken van een onderbouwing bij het opgevoerde eigen risico zorgkosten.
Het oordeel van de rechtbank
Nu de rechtbank verdachte ontslaat van alle rechtsvervolging zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.

9.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen primair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte ten aanzien van het bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte te dien aanzien van alle rechtsvervolging;
Benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde] in haar vordering niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Ludwig, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. R.B. Eigeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.G. Dees, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2015080317006732, doorgenummerd 1 tot en met 128 en 200 tot en met 221.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 18 mei 2016.
3.Pagina 121.
4.Pagina’s 041 en 042.