ECLI:NL:RBMNE:2016:2853

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2016
Publicatiedatum
26 mei 2016
Zaaknummer
UTR 15/3897
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wachtgeldregeling voor defensieambtenaren en de technische toelage

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een defensieambtenaar, en de Minister van Defensie over de toekenning van wachtgeld. De eiser had eervol ontslag gekregen wegens overtolligheid en had een aanvraag ingediend voor wachtgeld op basis van het Sociaal Beleidskader Defensie 2004 (SBK) en het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad). De Minister had in een eerder besluit de bezoldiging vastgesteld, maar de eiser betwistte dat de technische toelage, die hij ontving, was meegenomen in de berekening van het wachtgeld. De rechtbank oordeelde dat de technische toelage als bezoldiging moet worden aangemerkt en dat deze dus moet worden meegenomen in de berekening van het wachtgeld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Minister en herstelde de situatie door te bepalen dat de technische toelage deel uitmaakt van de wachtgeldberekening. Tevens werd de Minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/3897

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.M. Jurgens),
en

de Minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Kalvenhaar).

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser wachtgeld toegekend tot 1 juni 2028. Verweerder heeft de bezoldiging vastgesteld op € 2.970,44. Dit bestaat uit het salaris, het vakantiegeld, de eindejaarsuitkering en de inkomenstoeslag burgerpersoneel.
Bij besluit van 2 juni 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Aan eiser is met ingang van 1 april 2015 eervol ontslag verleend wegens overtolligheid in de zin van artikel 116, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard). Eiser heeft een aanvraag om wachtgeld op grond van Sociaal Beleidskader Defensie 2004 (SBK) en het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad) ingediend. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser wachtgeld toegekend tot 1 juni 2028. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt en zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte bij de vaststelling van de bezoldiging van eiser de technische toelage die hij ontving niet heeft betrokken.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en overwogen dat de technische toeslag niet kan worden meegerekend bij de toekenning van wachtgeld. Verweerder heeft in dit kader verwezen naar de definitie van bezoldiging in artikel 5, eerste lid, van het Wbad. Verweerder heeft verder overwogen dat het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (BBAD) is ingetrokken en dat het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (IBBAD) in werking is getreden en dat daarom de bezoldiging op grond van de bepalingen in het IBBAD moet worden vastgesteld. In het IBBAD wordt de technische toelage niet genoemd als zijnde een onderdeel van de laatst genoten bezoldiging. De technische toelage wordt gezien als bindingspremie en dit wordt niet gezien als bezoldiging.
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het Wbad is ingetrokken in 1996 en dat dit alleen nog in het kader van het SBK van toepassing is. Eiser heeft verder aangevoerd dat waar in het Wbad gesproken wordt over het BBAD ook het BBAD wordt bedoeld en niet het IBBAD. In het BBAD staat dat onder bezoldiging wordt verstaan: het salaris plus de toelagen als genoemd in hoofdstuk 4 van het BBAD. De technische toeslag valt hieronder en dient dus wel meegenomen te worden bij de berekening van de hoogte van het wachtgeld. Ook de ex-werkgever van eiser, het Ministerie van Defensie, is deze mening toegedaan.
4. De rechtbank stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat via het SBK het Wbad dat op 1 april 1993 in werking is getreden van toepassing is verklaard, alhoewel in artikel 6:2 van het SBK de wachtgeldregeling op het niveau van 1 januari 1990 van toepassing is verklaard.
5. Uit artikel 11 van het Wbad volgt – voor zover thans van belang – dat het bedrag van het wachtgeld een in tijd afnemend percentage is van de bezoldiging.
In artikel 5, eerste lid, van het Wbad staat vervolgens dat in dit besluit onder bezoldiging wordt verstaan: de bezoldiging in de zin van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, vermeerderd met - kort samengevat - de vakantie-uitkering.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder f, van het BBAD is bezoldiging de som van het salaris en de toelagen waarop de ambtenaar ingevolge hoofdstuk 4 van dit besluit aanspraak heeft.
Artikel 5, tweede lid, van het Wbad bepaalt vervolgens dat in afwijking van het in het eerste lid bepaalde de toelagen bedoeld in artikel 15 en 19 van voornoemd besluit en de over die toelagen berekende vakantie-uitkering niet als deel van de bezoldiging gelden.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van het BBAD kan aan de ambtenaar om reden van werving of behoud een toelage voor de duur van één jaar worden toegekend. Het tweede lid bepaalt dat indien naar het oordeel van het bevoegde gezag sprake is van bijzondere omstandigheden de toelage voor een bepaalde duur langer dan één jaar kan worden toegekend.
Artikel 20 van het BBAD bepaalt dat in uitzonderlijke gevallen aan de ambtenaar of aan een groep ambtenaren een toelage kan worden toegekend op andere gronden dan die vermeld in de artikelen 12a tot en met 19.
Op grond van artikel 24 van het BBAD kan aan de ambtenaar om redenen van werving of behoud een uitkering worden toegekend. Het tweede lid bepaalt dat de in het eerste lid bedoelde uitkering wordt toegekend aan het eind van een tijdvak dat tevoren is vastgesteld door het tot het toekennen van de uitkering bevoegde gezag, dat aan het toekennen nadere voorwaarden kan verbinden.
6. De rechtbank volgt niet het betoog van verweerder dat niet het BBAD, maar het IBBAD van toepassing is. De rechtbank overweegt dat het Wbad uitdrukkelijk verwijst naar het BBAD. Gelet hierop kan de technische toelage als onderdeel van het wachtgeld worden aangemerkt indien deze toelage is aan te merken als een toelage als bedoeld in hoofdstuk 4 van het BBAD en niet valt onder de uitzonderingen als genoemd in artikel 5, tweede lid van het Wbad.
7. Aldus moet worden vastgesteld of de technische toelage een toelage is als bedoeld in hoofdstuk 4 van het BBAD. De rechtbank stelt allereerst vast dat over de toekenning van de technische toelage geen gemotiveerd besluit is genomen. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd niet kunnen uitleggen welke feiten tot toekenning van de technische toelage hebben geleid. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat zijn salaris niet langer marktconform was, dit leidde tot vertrek van het personeel en verweerder wilde dit voorkomen. Als gevolg van bezuinigingen kon verweerder destijds echter geen salarisverhogingen toekennen en daarom is de technische toeslag toegekend zonder daar voorwaarden of een tijdslimiet aan te verbinden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze toelichting van eiser onvoldoende heeft weersproken. De rechtbank overweegt verder dat uit de brief van 20 september 2011 van het Ministerie van Defensie blijkt dat de Minister in 2009 heeft vastgesteld dat de technische toelage onbevoegd was toegekend, maar dat hij de reeds toegekende technische toelagen respecteert en voor nieuwe gevallen vanaf 1 januari 2008 een (niet pensioengevende) bindingspremie zal toekennen. De Minister noemt als grondslag van het besluit artikel 115 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). Artikel 115 van het AMAR bepaalt dat de Minister de militair naar billijkheid schadeloos kan stellen voor schaden anders dan bedoeld in artikel 26 van het Inkomstenbesluit militairen en bevoegd is hieromtrent voor groepen van militairen regels te geven.
8. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er – anders dan verweerder stelt – in ieder geval geen sprake kan zijn van een behoudpremie als bedoeld in artikel 24 van het BBAD. De rechtbank betrekt bij dit oordeel de toelichting bij artikel 47 van het IBBAD, dat de behoudpremie als genoemd in artikel 24 van het BBAD materieel gezien gelijk is aan een bindingspremie. De bindingspremie is volgens eerdergenoemde brief van 20 september 2011 echter alleen toegekend aan nieuwe gevallen vanaf 1 januari 2008.
De rechtbank is verder van oordeel dat – anders dan eiser stelt – ook geen sprake kan zijn van een behoudtoelage als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van het BBAD, nu dit bepaalt dat de toelage voor een bepaalde duur langer dan één jaar kan worden toegekend, terwijl aan eiser onmiskenbaar voor onbepaalde tijd een technische toelage is toegekend.
De rechtbank stelt vast dat – zoals hiervoor in rechtsoverweging 7 is overwogen –
de toelage is toegekend om te voorkomen dat de groep personeelsleden waartoe eiser behoort zal vertrekken. Naar zijn strekking is dit een besluit als bedoeld in artikel 19 van het BBAD, maar dan voor onbepaalde tijd. Artikel 19 van het BBAD biedt die mogelijkheid niet, maar de rechtbank stelt vast dat artikel 20 van het BBAD, dat als een restcategorieregeling is aan te merken, die mogelijkheid wel biedt. De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen grond is om aan te nemen dat de Minister de bedoeling heeft gehad om de bezoldiging aan te merken schadeloosstelling als bedoeld in artikel 115 AMAR gelet op de onweersproken bedoeling van de Minister om met toekenning van de technische toelage te voorkomen dat personeel zou vertrekken. Het doel van de toelage was dus niet het voorkomen van schade voor de betrokken ambtenaar. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel, de rechtsgronden aanvullend, dat de technische toelage moet worden aangemerkt als een op grond van artikel 20 van het BBAD toegekende toelage. De technische toelage moet daarom worden aangemerkt als bezoldiging als bedoeld in artikel 5 van het Wbad. Het bestreden besluit zal worden vernietigd.
9. Ten overvloede wijst de rechtbank er op dat eiser ter zitting heeft aangevoerd dat deelname aan de SBK-regeling en het overtolligheidsontslag vrijwillig was en dat hij slechts met die deelname heeft ingestemd op grond van door de Minister via de afdeling P&O verstrekte berekeningen. Eiser heeft onweersproken gesteld dat in die berekeningen van de hoogte van het wachtgeld de technische toelage wel is meegenomen. Hieruit volgt dat het aannemelijk is te achten dat eiser slechts op grond van deze door zijn werkgever verstrekte informatie tot deelname aan de SBK-regeling heeft besloten. Ingevolge het bepaalde in artikel 125ter van de Ambtenarenwet zijn het bevoegd gezag en de ambtenaar verplicht zich als een goed werkgever en een goed ambtenaar te gedragen. Nu verweerder in de voorbeeldberekeningen de technische toelage als onderdeel van het wachtgeld heeft aangemerkt en eiser daarop zijn beslissing heeft gebaseerd om vrijwillig overtolligheidsontslag te nemen, ligt het op de weg van verweerder als goed werkgever om daaraan gevolgen te verbinden bij de toekenning van het wachtgeld. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat verweerder zowel de werkgever van eiser was als ook het bevoegd gezag om het wachtgeld vast te stellen.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, door te bepalen dat de technische toelage deel dient uit te maken van de berekening van het wachtgeld. Nu over de berekening verder geen discussie bestaat kan de rechtbank hiermee volstaan.
11. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het griffierecht vergoedt. De rechtbank stelt vast dat zij in deze procedure ten onrechte een tarief van € 167,- aan griffierecht van eiser heeft geheven. Uit artikel 1, aanhef en onder a, van Bijlage 3 bij de Algemene wet bestuursrecht volgt namelijk dat in dit type zaken een verlaagd griffierecht geldt. Het verlaagde griffierecht bedroeg ten tijde van het instellen van het beroep € 45,-. Het door eiser betaalde griffierecht van € 167,- wordt teruggeboekt en van eiser wordt het griffierecht van € 45,- geheven. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser het griffierecht van € 45,- vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit voor zover daarin voor de berekening van het wachtgeld de technische toelage is uitgesloten en bepaalt dat deze alsnog bij de berekening wordt betrokken;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Slootweg, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.