ECLI:NL:RBMNE:2016:2771

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
20 mei 2016
Zaaknummer
4532850
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit van zelfbouwmotoren en de gevolgen van ongeldigverklaring van kenteken door de RDW

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 mei 2016 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen eiser en gedaagde over de non-conformiteit van zelfbouwmotoren. Eiser, die twee zelfbouwframes en motorblokken had aangeschaft van gedaagde, vorderde een schadevergoeding omdat de motorfietsen niet geschikt bleken voor gebruik op de openbare weg. De RDW had het kenteken van de motorfietsen ongeldig verklaard, omdat het frame niet overeenkwam met het frame dat eerder was goedgekeurd. Eiser stelde dat gedaagde tekortgeschoten was in de nakoming van de overeenkomst, omdat de geleverde frames niet voldeden aan de verwachtingen die hij op basis van de koopovereenkomst mocht hebben. Gedaagde betwistte dit en voerde aan dat de frames wel degelijk aan de overeenkomst voldeden.

De kantonrechter oordeelde dat eiser de bewijslast had om aan te tonen dat de frames niet aan de overeenkomst beantwoordden. De rechter benadrukte dat de non-conformiteit moest worden vastgesteld aan de hand van de eigenschappen die eiser op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De rechter stelde dat de RDW's besluitvorming en de constatering van afwijkingen in de frames van belang waren voor de beoordeling van de zaak. Eiser werd opgedragen om bewijs te leveren dat de frames niet overeenkwamen met de goedgekeurde frames van de RDW. De zaak werd aangehouden voor het leveren van bewijs, waarbij eiser de mogelijkheid kreeg om schriftelijke stukken of getuigen te presenteren.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van de bewijsvoering in geschillen over consumentenkoop en de verantwoordelijkheden van zowel koper als verkoper in het geval van non-conformiteit. De uitkomst van deze zaak zal afhangen van het bewijs dat eiser kan leveren over de staat van de frames en de overeenstemming met de eerder goedgekeurde modellen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4532850 UC EXPL 15-16031 KdM/1151
Vonnis van 25 mei 2016
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.L. Stigter,
tegen:
[gedaagde] , mede handelende onder de naam [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J. van Andel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 januari 2016,
  • de brief met producties van [eiser] van 5 april 2016,
  • de comparitie van partijen van 11 april 2016, waarvan aantekening is gehouden.
Op de comparitie heeft [eiser] zijn vordering verminderd met € 5.705,75. Verder zijn tijdens de comparitie met toestemming van partijen de hierna te noemen uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 10 februari 2016 aan de processtukken toegevoegd. [gedaagde] heeft, ten slotte, tijdens de comparitie zijn verweer dat de vordering van [eiser] verjaard is ingetrokken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 4 oktober 2006 is een zelfbouwframe van het merk [handelsnaam 2] voor een nog af te bouwen motorfiets aan de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) aangeboden. Toen zijn ook bouwtekeningen overgelegd. Op die datum heeft de RDW in het frame het voertuigidentificatienummer (hierna: VIN) [voertuigidentificatienummer] ingeslagen. De afgebouwde motorfiets is op 28 juli 2008 aan de RDW aangeboden voor een keuring aan de individuele toelatingseisen. Bij deze keuring zijn onder meer het motorbloknummer en de wielbasis vastgelegd. Bij besluit van 11 augustus 2008 heeft de RDW voor de afgebouwde motorfiets het kenteken [kenteken] afgegeven.
2.2.
Op 15 oktober 2008 is een ander zelfbouwframe van het merk [handelsnaam 2] voor een nog af te bouwen motorfiets aan de RDW aangeboden. Op die datum heeft de RDW in het frame een VIN ingeslagen. Op 27 oktober 2008 is een afgebouwde motorfiets met dat VIN aan de RDW aangeboden voor een keuring aan de individuele toelatingseisen. Die was toen voorzien van een Harley Davidson-motorblok. Verder is de wielbasis van de ter keuring aangeboden motorfiets vastgelegd. Bij besluit van 31 oktober 2008 heeft de RDW voor de afgebouwde motorfiets het kenteken [kenteken] afgegeven.
2.3.
[eiser] heeft van [gedaagde] onder meer twee zelfbouwframes van het merk [handelsnaam 2] en twee motorblokken van het merk RevTech gekocht. De frames zijn eind 2008, na de hiervoor genoemde keuringen, door [gedaagde] aan [eiser] geleverd, voorzien van de hiervoor genoemde kentekens. [eiser] is toen de tenaamgestelde van deze kentekens geworden. De in overwegingen 2.1. en 2.1. genoemde motorblokken zijn niet aan [eiser] verkocht.
2.4.
[gedaagde] heeft de aan [eiser] geleverde zelfbouwframes ingekocht bij de fabrikant van de frames.
2.5.
[eiser] heeft van de bij [gedaagde] aangekochte zelfbouwframes en motorblokken twee motorfietsen gebouwd. Hij heeft deze aanvankelijk niet ter keuring aan de RDW aangeboden.
2.6.
Naar aanleiding van een terugroepactie door de RDW heeft [eiser] de twee motorfietsen op 29 januari 2014 alsnog ter keuring aangeboden. Ten aanzien van de motorfiets met het kenteken [kenteken] is toen geconstateerd dat het frame daarvan niet overeen kwam met frame van de in 2006 bij de RDW aangeboden motorfiets en dat het VIN [voertuigidentificatienummer] wel overeen kwam, maar dat dit was overgezet vanuit een ander frame. Ten aanzien van de motorfiets met het kenteken [kenteken] is toen geconstateerd dat de wielbasis en het motorblok afwijken van de in 2008 ter keuring aangeboden motorfiets. Deze in keuringsrapporten neergelegde constateringen heeft de RDW ten grondslag gelegd aan zijn hierna te noemen besluiten.
2.7.
Bij besluit van 28 maart 2014 heeft de RDW het kentekenbewijs voor het kenteken [kenteken] met ingang van die datum ongeldig verklaard en heeft zij de bijbehorende tenaamstelling vervallen verklaard.
2.8.
Bij besluit van (eveneens) 28 maart 2014 heeft de RDW met betrekking tot het kenteken [kenteken] een aantekening “verbod voor het rijden over de weg” in het kentekenregister geplaatst.
2.9.
De door [eiser] tegen beide besluiten gemaakte bezwaren zijn door de RDW ongegrond verklaard bij besluiten van 2 september 2014. De daartegen door [eiser] ingestelde beroepen zijn door de rechtbank Noord-Nederland ongegrond verklaard bij uitspraken van 20 maart 2015.
2.10.
Bij brief van 31 maart 2015 heeft [eiser] aan [gedaagde] onder meer het volgende geschreven:

De uitspraak vd rechter is nogal negatief uitgevallen, m.a.w. alle bezwaren zijn van tafel geveegd, de enige optie die mij nu nog rest is een ontbinding van de koop vd frames en blokken bij jouw neer te leggen, ik hoop dat je daar begrip voor op kunt brengen[…]Ik heb t een en ander opgeteld en ik kom zo op 30.000,- euro (zegge dertigduizend euro ), dit betreft ( 15.000,- euro per frame kenteken blok combinatie) alleen de beide frames met kenteken en de motorblok/versnellingsbak/primaire bak + inhoud combinaties en op de totaal gebouwde motorfietsen verlies ik daar een extra bedrag van […][…]Aangezien er nogal wat kosten zijn gemaakt om er een komplete motor of motoren van te bouwen, en t ons verboden is om er gebruik van te maken wil ik mij beroepen op ontbinding vd overeenkomst cq ontbinding vd koopovereenkomstOmdat er sprake is van een tweetal frames met kompleet motorblok en kenteken, door u aan mij verkocht, medio 2008, en waar nu blijkt door de rechter is bepaald dat ze niet kunnen voldoen aan de verwachtingen vd overeenkomst, namelijk het rijden op n motor, is gebleken dat t bovenstaand( frame + kenteken+ motorblokken) niet uitgevoerd( t rijden op voorgenoemde zaken) kan worden.
Er is daarmee een tekortkoming in de nakoming vd overeenkomst ontstaan en bij deze stel ik u in de gelegenheid om aar binnen 14 dagen, na heden (31 maart) alsnog aan te voldoen, dat u mij correcte frames met kentekens te leveren met t doel om er op te kunnen rijden
Bij gebreke daarvan doe ik reeds nu , voor als dan, een beroep op mijn ontbindingsrecht van de overenkomst en wens ik mijn aankoopbedrag voor de beide frames met kenteken en beide motorblok combinaties ter waarde van 30.000,- euro( zegge dertigduizend euro ), als dan, binnen 14 dagen na heden ( 31 maart ) van u te ontvangen op ibannummer: […]
de frames met motorblokken zal ik dan zo spoedig mogelijk, in overleg met u, bij u retourneren
2.11.
Bij uitspraken van 10 februari 2016 heeft de Afdeling de door [eiser] tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland ingestelde hoger beroepen ongegrond verklaard. Hiermee zijn de besluiten van de RDW van 28 maart 2014 onherroepelijk geworden.
2.12.
[eiser] heeft de afgebouwde motorfietsen nog onder zich.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na vermindering van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan [eiser] te voldoen € 25.231,64 (bestaande uit € 24.306,52 aan hoofdsom en € 925,12 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 14 april 2015 tot de voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] jegens [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen ingevolge de tussen partijen gesloten overeenkomst, doordat de aangekochte zelfbouwframes, hoewel zij van een kenteken voorzien waren, niet geschikt blijken te zijn voor het gebruik op de openbare weg. [eiser] stelt de overeenkomst op grond hiervan te hebben ontbonden, waardoor voor [gedaagde] een verbintenis is ontstaan tot terugbetaling van de aankoopprijs van de aangekochte goederen. De eisvermindering van [eiser] op de comparitie ziet op de aankoopprijs van één van de twee motorblokken, omdat hij die inmiddels heeft kunnen doorverkopen. [eiser] maakt aanspraak op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten omdat [gedaagde] in verzuim is geraakt, respectievelijk [eiser] de vordering uit handen heeft moeten geven.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Hij baseert zijn verweer er kort gezegd op dat de door hem geleverde motorframes wel degelijk beantwoordden aan de tussen partijen gesloten overeenkomst.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak is sprake van consumentenkoop, omdat [gedaagde] handelt als professioneel verkoper en [eiser] de motoronderdelen als natuurlijk persoon en niet in het kader van een bedrijfs- of beroepsactiviteit heeft gekocht. De kantonrechter zal de zaak daarom op grond van artikel 7:6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) beoordelen aan de hand van de dwingendrechtelijke bepalingen van afdelingen 1 tot en met 7 van titel 1 van boek 7 van het BW. Dat betekent dat voor het beroep dat [eiser] doet op de ontbinding van de overeenkomst, achtereenvolgens moet worden ingegaan op de vraag of sprake is van non-conformiteit in de zin van artikel 7:17, eerste en tweede lid, van het BW en – als dat het geval is – op de vraag of het voor [gedaagde] mogelijk was de zaken te herstellen en of hij daartoe van [eiser] de gelegenheid heeft gekregen. Voor de vaststelling of sprake is van non-conformiteit is bepalend of de zelfbouwframes aan de koopovereenkomst beantwoordden. Dat betekent dat deze de eigenschappen dienden te bezitten die [eiser] als koper op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. Hierbij zijn tevens van belang de aard van de zaak en de mededelingen die [gedaagde] als verkoper heeft gedaan.
4.2.
Uit de besluitvorming door de RDW in deze zaak en uit de toelichting die partijen daarover tijdens de comparitie hebben gegeven blijkt de regelgeving rondom zelfbouwmotoren en de keuring daarvan: een zelfbouwframe wordt eerst aan de RDW aangeboden, waarbij het VIN in het frame wordt ingeslagen. Nadat de motor is afgebouwd wordt de motorfiets ter keuring aangeboden, waarbij door de RDW een kenteken wordt afgegeven. Een kenteken is administratief aan het frame van de motorfiets gekoppeld, maar wordt slechts afgegeven voor een afgebouwde motorfiets, die in ieder geval bestaat uit een frame en een motorblok. Partijen hebben verder toegelicht en tussen hen is ook niet in geschil, dat wanneer vervolgens een ander motorblok in de motorfiets wordt geplaatst, deze wijziging keuringsplichtig is.
4.3.
[eiser] heeft op de comparitie zijn stelling dat de zelfbouwframes niet aan de overeenkomst beantwoordden nader onderbouwd. Die stelling heeft geen betrekking op de omstandigheid dat de RDW aan haar besluitvorming ten grondslag heeft gelegd dat de in januari 2014 gekeurde motorfietsen waren voorzien van andere motorblokken dan de motorfietsen die in 2008 zijn gekeurd en waarvoor de kentekens zijn afgegeven. [eiser] was ervan op de hoogte dat hij de afgebouwde motorfietsen vanwege de andere motorblokken opnieuw moest laten keuren, zodat op dit punt niet kan worden gezegd dat de frames niet over de eigenschappen beschikten die hij op grond van de overeenkomst mocht verwachten.
4.4.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat het frame met het kenteken [kenteken] niet aan de overeenkomst beantwoordde heeft [eiser] gewezen op de door de RDW geconstateerde afwijkende wielbasis, die mede ten grondslag heeft gelegen aan zijn besluit om in het kentekenregister een aantekening “verbod voor het rijden over de weg” te plaatsen. [eiser] heeft verder op de comparitie toegelicht dat hij inmiddels bezig is om een langere achtervork in het frame te plaatsen, waardoor de wielbasis van de motorfiets in overeenstemming wordt gebracht met wat door de RDW in 2008 is vastgelegd. Hij heeft een afspraak gemaakt om deze wijzigingen in mei 2016 te laten keuren en het is volgens hem aannemelijk dat de RDW de motorfiets met het huidige, bij [gedaagde] aangeschafte, motorblok dan alsnog goedkeurt voor gebruik op de openbare weg en besluit de aantekening in het kentekenregister in te trekken.
4.5.
In het licht hiervan is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat de in 2014 geconstateerde afwijkende wielbasis is te relateren aan het frame dat [gedaagde] heeft verkocht. Het is immers [eiser] geweest die het frame gedurende het overgrote deel van de periode tussen de beide keuringen in zijn bezit heeft gehad en hij heeft het frame afgebouwd tot een motorfiets. [gedaagde] heeft er terecht op gewezen dat [eiser] in die periode aanpassingen heeft kunnen verrichten die ertoe kunnen hebben geleid dat de wielbasis is gewijzigd. Dat dit een reële mogelijkheid is wordt naar het oordeel van de kantonrechter ook bevestigd door de omstandigheid dat [eiser] kennelijk zelf in staat is de gewijzigde wielbasis weer ongedaan te maken. Gelet daarop had het op de weg van [eiser] gelegen om nader te onderbouwen dat de afwijking in de wielbasis al bestond toen het frame door [gedaagde] aan hem werd geleverd. Door dit na te laten heeft [eiser] niet voldoende gemotiveerd gesteld dat de gewijzigde wielbasis en daarmee de besluitvorming van de RDW een gevolg is van het door [gedaagde] verkochte afbouwframe. Dat betekent dat niet komt vast te staan dat het frame met het kenteken [kenteken] niet aan de overeenkomst beantwoord heeft. De vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen voor zover die haar grondslag vindt in de ontbinding van de overeenkomst ten aanzien van dit frame.
4.6.
[eiser] legt aan zijn stelling dat het frame met het kenteken [kenteken] ook niet aan de overeenkomst beantwoordde ten grondslag dat hij als gevolg van het besluit van de RDW tot ongeldigverklaring van dat kenteken met de afgebouwde motorfiets niet op de openbare weg mag rijden. Dit besluit is vooral gebaseerd op de constatering door de RDW dat het op 29 januari 2014 ter keuring aangeboden frame een ander frame is dan het frame dat op 4 oktober 2006 bij de RDW is aangeboden en waarin het VIN is ingeslagen. Zoals de RDW heeft overwogen zou dat betekenen dat het VIN van het frame dat op 4 oktober 2006 is gekeurd, op enig moment is overgezet naar het frame dat op 29 januari 2014 is gekeurd.
4.7.
De bevoegdheidsverdeling tussen de civiele rechter en de bestuursrechter en het beginsel van formele rechtskracht brengen met zich mee dat de kantonrechter, gelet op de uitspraak van de Afdeling, in deze procedure als vaststaand aanneemt dat het kentekenbewijs ongeldig is verklaard en dat de tenaamstelling vervallen is verklaard (zie overweging 2.7.). Het beginsel van formele rechtskracht brengt echter niet mee dat de civiele rechter bij de beoordeling van een geschilpunt dat niet de geldigheid van het besluit betreft, is gebonden aan de inhoudelijke overwegingen die ten grondslag liggen aan het oordeel van de bestuursrechter over dat besluit (Hoge Raad 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1128). Dat betekent dat in deze procedure nog niet vast staat dat sprake is geweest van verschillende frames op de genoemde keuringsdata en ook nog niet dat het VIN op enig moment is overgezet vanuit een ander frame.
4.8.
In het licht van het voorgaande en gelet op de inhoud van het besluit van de RDW – waarnaar [eiser] verwijst – legt de kantonrechter de stelling van [eiser] zo uit, dat hij aanvoert dat het op 29 januari 2014 door hem ter keuring aangeboden frame een ander frame is dan het frame dat op 4 oktober 2006 bij de RDW is aangeboden. [eiser] stelt verder dat hij het door [gedaagde] geleverde frame heeft gebruikt voor de door hem verder afgebouwde motorfiets en dat hij aan dat frame geen wijzigingen heeft aangebracht zoals die door de RDW zijn geconstateerd. [gedaagde] betwist dit: hij voert aan dat het door hem geleverde frame met het ingeslagen VIN en toegekende kenteken na correcte afbouw geschikt zou zijn voor gebruik over de openbare weg. Dat betekent volgens [gedaagde] dat als er wijzigingen in het frame zijn aangebracht, [eiser] dit zelf moet hebben gedaan en dat het aan hem te wijten is dat de RDW het kenteken ongeldig heeft verklaard. Volgens [gedaagde] heeft hij [eiser] geleverd wat die op grond van de overeenkomst mocht verwachten.
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat het hun bedoeling was dat [gedaagde] [eiser] een frame zou leveren dat na correcte afbouw geschikt zou zijn voor het gebruik op de openbare weg. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] daarom op basis van de overeenkomst mocht verwachten dat het frame dat [gedaagde] geleverd heeft hetzelfde is als het frame dat op 4 oktober 2006 is aangeboden bij de RDW. Toen is immers het VIN ingeslagen en het in 2008 afgegeven kenteken is aan dat VIN gekoppeld. Deze combinatie van het frame met VIN en het bijbehorende kenteken is doorslaggevend voor het kunnen gebruiken van een motorfiets op de openbare weg. Als komt vast te staan dat de bij de RDW in 2006 en 2014 aangeboden frames inderdaad van elkaar verschilden en als ook komt vast te staan dat het frame dat onderdeel uitmaakte van de in 2014 gekeurde afgebouwde motorfiets hetzelfde frame is als het frame dat in 2008 door [gedaagde] aan [eiser] is geleverd, dan leidt dat er naar het oordeel van de kantonrechter toe dat het geleverde zelfbouwframe niet aan de koopovereenkomst heeft beantwoord en dat dus sprake is van non-conformiteit. In dat geval heeft het frame bij de levering in 2008 immers al afgeweken van het frame dat op 4 oktober 2006 is gekeurd.
4.10.
Het is wel voorstelbaar dat [gedaagde] in dat geval niet heeft geweten van het gebrek in het frame. Hij heeft immers onbetwist gesteld dat de fabrikant zorg heeft gedragen voor de keuring op 4 oktober 2006 en dat [gedaagde] het frame enkel heeft besteld bij de fabrikant – pas in 2008 – en direct aan [eiser] geleverd heeft. Als komt vast te staan dat het frame non-conform is, is [gedaagde] echter ook in dat geval aansprakelijk, omdat bij een consumentenkoop de tekortkoming op grond van artikel 7:24, eerste lid, van het BW aan de verkoper kan worden toegerekend.
4.11.
[gedaagde] beroept zich er verder op dat áls sprake is van non-conformiteit, [eiser] niet tijdig bij hem heeft geklaagd. De kantonrechter zal eerst op dit verweer ingaan. Op grond van artikel 7:23, eerste lid, van het BW kan [eiser] zich niet meer op de door hem gestelde non-conformiteit beroepen, als hij [gedaagde] niet binnen bekwame tijd na de ontdekking daarvan kennis heeft gegeven. De kantonrechter merkt de brief van [eiser] van 31 maart 2015 aan als een dergelijke klacht. Hoewel niet in geschil is dat partijen daarvoor ook al contact hebben gehad over de uitkomsten van de terugroepactie van de RDW en over de bezwaar- en beroepsprocedure tegen de besluiten van de RDW, heeft [gedaagde] namelijk pas uit die brief kunnen opmaken dat [eiser] wenste dat [gedaagde] , om ontbinding van de overeenkomst te voorkomen, voor een oplossing zou zorgen. Wanneer de wijzigingen in het frame inderdaad niet door toedoen van hemzelf zijn ontstaan, heeft [eiser] die pas kunnen ontdekken naar aanleiding van de terugroepactie door de RDW, de keuring van 29 januari 2014 en het daarop volgende besluit tot ongeldigverklaring van het kenteken van 28 maart 2014. Gesteld noch gebleken is immers dat [eiser] daarvoor al daarvan op de hoogte had kunnen of had moeten zijn. [eiser] heeft vervolgens eerst de bezwaarprocedure bij de RDW en daarna de beroepsprocedure bij de rechtbank Noord-Nederland afgewacht en heeft uiteindelijk geklaagd elf dagen na de uitspraak van 20 maart 2015 van die rechtbank.
4.12.
De vraag of [eiser] binnen ‘bekwame tijd’ heeft geklaagd, moet worden beantwoord onder afweging van alle betrokken belangen en met inachtneming van alle relevante omstandigheden. In dit verband dient de kantonrechter rekening te houden met enerzijds het voor [eiser] ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren – te weten verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming – en anderzijds de concrete belangen waarin [gedaagde] is geschaad door het late tijdstip waarop dat protest is gedaan, zoals een benadeling in zijn bewijspositie of een aantasting van zijn mogelijkheden de gevolgen van de tekortkoming te beperken.
4.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat het, gelet op wat de RDW aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, niet mogelijk is het frame met het kenteken [kenteken] zodanig te herstellen, dat het gebruik ervan op de openbare weg mogelijk wordt. Die onmogelijkheid staat los van het moment waarop [eiser] heeft geklaagd, zodat [gedaagde] in zoverre niet in zijn belangen is geschaad. Wat de bewijspositie van [gedaagde] betreft geldt het volgende. Uit overweging 4.11. volgt dat de start van de klachttermijn in dit geval samenhangt met het moment waarop de RDW op 29 januari 2014 heeft geconstateerd dat sprake zou zijn van een ander frame. De zo nodig te bewijzen stellingen zijn dat bij de RDW toen sprake was van een ander frame dan in 2006, en dat [eiser] het door [gedaagde] geleverde frame zelf niet heeft omgewisseld tussen 2008 en 2014. Die stellingen zien dus op de keuring van 29 januari 2014 en op de periode die daaraan vooraf is gegaan. De periode die [eiser] daarna heeft gewacht voordat hij bij [gedaagde] klaagde heeft naar het oordeel van de kantonrechter niet tot een benadeling in zijn bewijspositie geleid: als er toen nog iets met het frame zou zijn gebeurd is dat niet van invloed op de stand van zaken in 2014 en op de periode daarvoor. Daar komt bij dat uit wat [gedaagde] op de comparitie naar voren heeft gebracht blijkt dat niet alleen [eiser] , maar ook hijzelf steeds in de veronderstelling was dat de RDW een onjuist besluit had genomen. In die zin is het begrijpelijk dat [eiser] in de bestuursrechtelijke procedure eerst bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van de RDW en dat hij vervolgens de uitkomst van de beroepsprocedure in eerste aanleg heeft afgewacht, voordat hij aan het in stand gelaten besluit van de RDW de civielrechtelijke gevolgen van het klachtvereiste heeft verbonden. [gedaagde] was van die bestuursrechtelijke stappen ook op de hoogte en heeft na het formele klagen door [eiser] nog de kans gehad zich actief – via [eiser] – in de hogerberoepsprocedure te mengen. Verder is niet gebleken van andere concrete belangen waarin [gedaagde] is geschaad door het moment waarop [eiser] heeft geklaagd. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [eiser] in het licht van de omstandigheden van deze zaak tijdig heeft geklaagd bij [gedaagde] . Het verweer van [gedaagde] op dit punt slaagt dus niet.
4.14.
Het voorgaande leidt ertoe dat het voor de verdere beoordeling van deze zaak van belang is of de stellingen van [eiser] dat het in 2014 gekeurde frame afweek van het frame waarvoor in 2006 het kenteken is afgegeven en dat dit bij de levering in 2008 al het geval was, komen vast te staan. Als dat zo is, is immers sprake van de non-conformiteit waarop hij zich beroept. [eiser] beroept zich op het rechtsgevolg van die stellingen: de ontbinding van de koopovereenkomst en nakoming van de daaruit volgende ongedaanmakingsverbintenissen. Dat betekent dat op [eiser] de bewijslast rust. Omdat [gedaagde] de stellingen van [eiser] gemotiveerd betwist zal de kantonrechter [eiser] opdragen te bewijzen:
dat het op 4 oktober 2006 aan de RDW aangeboden zelfbouwframe van het merk [handelsnaam 2] , waarin toen VIN [voertuigidentificatienummer] is ingeslagen, een ander frame is dan het frame van de op 29 januari 2014 aan de RDW ter keuring aangeboden motorfiets met het kenteken [kenteken] ;
dat het frame dat door [gedaagde] aan [eiser] eind 2008 is geleverd als zelfbouwframe van het merk [handelsnaam 2] met het kenteken [kenteken] , hetzelfde is als het frame van de op 29 januari 2014 aan de RDW ter keuring aangeboden motorfiets met dat kenteken.
De kantonrechter merkt hierbij met verwijzing naar overweging 4.13. op dat voor zover [eiser] de huidige toestand van (het frame van) de motorfiets wil gebruiken voor de bewijslevering, hij ook heeft te bewijzen dat die huidige toestand niet afwijkt van de toestand waarin de motorfiets zich bevond tijdens de keuring op 29 januari 2014.
4.15.
Als [eiser] het bewijs (mede) wenst te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dient hij deze afzonderlijk bij akte in het geding te brengen. Als [eiser] het bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dient hij dit in de akte te vermelden en de verhinderdata op te geven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De rechtbank zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen.
4.16.
Partijen moeten bij de getuigenverhoren in persoon aanwezig zijn. Als een partij zonder gegronde reden niet verschijnt, kan dit nadelige gevolgen voor die partij hebben. De kantonrechter verwacht dat het verhoor per getuige 60 minuten zal duren. Als [eiser] verwacht dat het verhoor van een getuige langer zal duren dan de hiervoor vermelde duur, kan dat in de te nemen akte worden vermeld.
4.17.
Uit het voorgaande volgt al dat het voor [gedaagde] niet mogelijk is het door [eiser] gestelde gebrek te herstellen. Dat betekent dat wanneer [eiser] slaagt in zijn bewijslevering, hij op 31 maart 2015 op grond van artikel 7:22 van het BW in beginsel bevoegd was de tussen partijen gesloten overeenkomst te ontbinden, voor zover die betrekking had op de levering van het frame met dit kenteken. De kantonrechter zal in dat geval in een later vonnis ingaan op de gevolgen van de door [eiser] gestelde buitengerechtelijke ontbinding en zijn verdere vordering.
4.18.
Als [eiser] het hem opgedragen bewijs niet kan leveren dan geldt dat niet komt vast te staan dat met betrekking tot dit frame sprake is van non-conformiteit. De vordering van [eiser] zal dan in beginsel worden afgewezen.
4.19.
In afwachting van het leveren van bewijs zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
draagt [eiser] op om te bewijzen:
dat het op 4 oktober 2006 aan de RDW aangeboden zelfbouwframe van het merk [handelsnaam 2] , waarin toen VIN [voertuigidentificatienummer] is ingeslagen, een ander frame is dan het frame van de op 29 januari 2014 aan de RDW ter keuring aangeboden motorfiets met het kenteken [kenteken] ;
dat het frame dat door [gedaagde] aan [eiser] eind 2008 is geleverd als zelfbouwframe van het merk [handelsnaam 2] met het kenteken [kenteken] , hetzelfde is als het frame van de op 29 januari 2014 aan de RDW ter keuring aangeboden motorfiets met dat kenteken;
5.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 22 juni 2016 om [eiser] in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze hij bewijs wil leveren;
5.3.
bepaalt dat, als [eiser] (mede) bewijs wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, hij die stukken op die rolzitting in het geding moet brengen;
5.4.
bepaalt dat, als [eiser] bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, hij op die rolzitting:
- de namen en woonplaatsen van de getuigen dient op te geven;
- moet opgeven op welke dagen alle partijen, hun (eventuele) advocaten/gemachtigden en de getuigen
in de drie maanden nadienverhinderd zijn; hij dient bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
5.5.
bepaalt dat:
- voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend
;- als [eiser] geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is;
- het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, als bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten;
5.6.
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. de Meulder, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2016.