Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
reed op een onverlichte fiets. Het wegdek was nat.
3.Het deelgeschil
4.De beoordeling
Bij het ongeval op 10 augustus 2014 waren een gemotoriseerde en een ongemotoriseerde verkeersdeelnemer betrokken. Voor deze situatie is in principe artikel 185 Wegenverkeerswet (WVW) geschreven. Omdat [verzoekster] , als gemotoriseerde verkeersdeelnemer, schadevergoeding vordert van [verweerder] , die ongemotoriseerd was, moet een ander echter beoordeeld worden aan de hand van artikel 6:162 BW, waarbij geldt dat artikel 185 WVW wel reflexwerking heeft.
[naam]) en HR 4 mei 2001, NJ 2002, 214 (
/ [naam])). Het antwoord op de vraag voor wélk gedeelte, hangt af van de causaliteitsafweging en eventuele billijkheidscorrectie die in het kader van artikel 6:101 lid 1 BW dient te worden gemaakt. Daaruit kán voortvloeien dat de gehele schade van de gemotoriseerde door de ongemotoriseerde moet worden vergoed.
De door Hoge Raad in het kader van artikel 185 WVW en de kwalificatie van overmacht ontwikkelde 100%-regel en 50%-regel zijn niet van overeenkomstige toepassing in deze situatie.
1 januari 2016, het moment waarop [verzoekster] 100% hersteld is. In deze periode heeft [verzoekster] 70% van haar salaris ontvangen, de overige 30% is geleden schade. Vanaf 1 januari 2016 wordt de inkomensschade gevormd doordat [verzoekster] geen ORT (onregelmatigheidstoeslag) meer ontvangt. Welke bedragen daarmee exact gemoeid zijn, is evenwel onduidelijk gebleven. Er zijn bedragen genoemd van circa € 300,00 per maand inkomensverlies in de periode dat [verzoekster] 70% van haar salaris ontving en er is aangegeven dat het huidige salaris € 1.500,00 à € 1.700,00 bedraagt terwijl het eerdere salaris (inclusief ORT) € 1.900,00 per maand bedroeg.