Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen
4.Waardering van het bewijs
5.Ten aanzien van de benadeelde partijen
6.Beslissing
spreekt verdachte vrijvan hetgeen hem ten laste is gelegd.
Rechtbank Midden-Nederland
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in Turkije en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 12 april 2016 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van verduistering in dienstbetrekking en valsheid in geschrifte, gepleegd in de periode van 11 november 2007 tot en met 4 november 2008 te Utrecht en/of Odijk. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 21 september 2011 en 12 april 2016. Tijdens de eerste zitting was de verdachte aanwezig, bij de tweede zitting ontbrak hij, en zijn raadsman had zich onttrokken aan de zaak. De officier van justitie vorderde integrale vrijspraak wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs.
De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen ingediend, maar omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte is opgelegd, zijn deze vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de benadeelde partijen in de kosten van de verdachte veroordeeld, die tot op heden op nihil zijn begroot.
De uitspraak van de rechtbank benadrukt het belang van voldoende wettig bewijs in strafzaken en de rechten van de verdachte, vooral in situaties waarin de verdachte niet aanwezig is tijdens de zitting.