ECLI:NL:RBMNE:2016:2506

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2016
Publicatiedatum
2 mei 2016
Zaaknummer
C/16/411717 / FA RK 16-1762
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van zorg- of omgangsregeling voor minderjarige tijdens uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 mei 2016 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om een omgangsregeling vast te stellen voor haar minderjarige dochter, die onder toezicht was gesteld en tijdelijk in een pleeggezin verbleef. De moeder verzocht om een regeling waarbij haar dochter elk weekend en op woensdag bij haar zou verblijven. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.C. Spil, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder in een emotioneel instabiele fase verkeert en dat de omgang met haar dochter, die te maken heeft met trauma's en hechtingsproblematiek, zorgvuldig moet worden benaderd. De GI had eerder geadviseerd om de omgang te beperken tot een uur per week, gezien de problematiek van de minderjarige en de labiele situatie van de moeder. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de huidige omgangsregeling in het belang van de minderjarige is en dat er onvoldoende gronden zijn om deze te wijzigen.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter zowel het verzoek om een voorlopige voorziening als het verzoek in de hoofdprocedure afgewezen, met de overweging dat de omgangscontacten met de moeder te belastend zijn voor de minderjarige. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
Zaakgegevens voorlopige voorziening: C/16/411717 / FA RK 16-1762
Zaakgegevens hoofdprocedure: C/16/414640 / JE RK 16-762
datum uitspraak: 2 mei 2016

beschikking vaststellen zorg- of omgangsregeling (artikel 1:265f BW)

in de zaak van

[verzoekster] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. M.C. Spil,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [2011] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland,hierna te noemen de GI,
gevestigd te Utrecht,
de Raad voor de Kinderbescherming MIDDEN NEDERLAND, locatie Utrecht,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Utrecht.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de moeder, ingekomen bij de griffie op 9 maart 2016.
Op 8 april 2016 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. H.L. van Toornburg, vervanger van mr. M.C. Spil,
- de heer [A] , vertegenwoordiger van de Raad,
- mevrouw [B] , vertegenwoordiger van de GI.
Aan mevrouw [C] , de grootmoeder aan moederszijde, is bijzonder toestemming verleend om de zitting als toehoorder bij te mogen wonen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 17 februari 2016 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 17 mei 2016.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 15 maart 2016 de machtiging uithuisplaatsing verlengd voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.

Het verzoek

De moeder heeft verzocht een omgangsregeling vast te stellen voor de duur van de uithuisplaatsing waarbij [minderjarige] ieder weekend van vrijdag na school tot zondag 18.00 uur en iedere woensdag na school tot 18.00 uur bij de moeder verblijft, althans een in goede justitie te bepalen regeling.
Tegelijkertijd heeft de moeder een gelijkluidend verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ingediend.
De GI heeft de kinderrechter geadviseerd de huidige begeleide omgang van eenmaal per week een uur in het kantoor van de GI te handhaven.

De beoordeling

Ontvankelijkheid van verzoekster
Tijdens de uithuisplaatsing van een minderjarige kan de GI op grond van artikel 1:265f lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken voor zover dat noodzakelijk is in verband met de uithuisplaatsing. Een dergelijke beslissing van de GI geldt op grond van artikel 1:265f lid 2 BW als een schriftelijke aanwijzing. Op grond van artikel 1:264 lid 3 BW kan de met het gezag belaste ouder binnen twee weken na verzending of uitreiking van de beslissing van de GI een verzoek indienen bij de kinderrechter om de beslissing tot beperking van de contacten vervallen te verklaren.
De kinderrechter leidt uit deze bepalingen af dat een ouder met gezag bij de kinderrechter kan opkomen tegen een schriftelijke beslissing om het contact te beperken. Die ouder moet dat dan binnen twee weken na verzending of uitreiking van die schriftelijke beslissing doen.
De GI heeft op 5 april 2016 een schriftelijke reactie op de verzoeken van de moeder aan de rechtbank gezonden. In dit stuk heeft de GI beschreven dat de contacten tussen de moeder en [minderjarige] vanaf de uithuisplaatsing van [minderjarige] op 17 februari 2016 zijn beperkt tot een uur per week begeleide omgang in het kantoor van de GI. Nu de GI niet heeft geschreven dat zij deze contactbeperking destijds op schrift heeft gesteld, gaat de kinderrechter ervan uit dat de contactbeperking alleen mondeling aan de moeder is meegedeeld. Omdat de GI geen schriftelijke beslissing heeft gegeven, had de moeder zich eigenlijk eerst tot de GI moeten wenden met het verzoek deze beslissing op papier te zetten, voordat zij haar verzoek bij de kinderrechter indiende. De moeder is dus in feite te vroeg met haar verzoek. Nu de GI in reactie op het verzoek haar beslissing om het contact te beperken schriftelijk heeft beschreven en toegelicht, zal de kinderrechter dit stuk opvatten als een contactbeperking in de zin van artikel 1:265f lid 1 BW. De kinderrechter zal de verzoeken van de moeder, die tegen deze beslissing gericht zijn, behandelen. Omdat het verzoek in de voorlopige voorziening hetzelfde luidt als het verzoek in de hoofdzaak, en de mondelinge behandeling van de verzoeken gelijktijdig heeft plaatsgevonden, zal de kinderrechter hieronder op beide verzoeken tegelijk ingaan.
De inhoudelijke beoordeling van de verzoeken
De moeder heeft in haar verzoekschrift en ter zitting het volgende gesteld. [minderjarige] heeft een trauma opgelopen door een eerdere uithuisplaatsing in april 2014. De kinderrechter heeft toen na twee weken besloten dat de uithuisplaatsing moest worden beëindigd. Door Karakter kinder- en jeugdpsychiatrie is geadviseerd [minderjarige] niet opnieuw uit huis te plaatsen en te zorgen voor intensieve gezinsbegeleiding. Niettemin is [minderjarige] in februari 2016 met spoed door de politie bij de moeder weggehaald. De moeder heeft altijd volledig voor [minderjarige] gezorgd. De moeder bestrijdt dat [minderjarige] tijdens de omgang agressief tegen de moeder is. Zij stelt dat het problematische gedrag van [minderjarige] in het pleeggezin het gevolg is van de uithuisplaatsing in februari 2016. De moeder wil graag met [minderjarige] deelnemen aan een gezinsopname. Daarom is het belangrijk de hechting tussen moeder en kind zoveel mogelijk te bevorderen. Dat betekent dat de omgang moet worden uitgebreid.
De GI heeft in haar schriftelijke reactie en ter zitting uiteengezet dat er oorspronkelijk is gekozen voor de begeleide omgang van een uur per week omdat de moeder zich in een emotionele en instabiele fase bevindt, er nog geen zicht was op een gezinsopname en het perspectief van [minderjarige] nog niet helder was. Tijdens de begeleide omgang was [minderjarige] soms fysiek agressief tegen haar moeder en bleek dat de moeder begeleiding nodig had. In de weken voor de zitting plaste [minderjarige] tijdens of na de begeleide omgang met de moeder in haar broek. Toen de grootvader van moederszijde een keer tijdens de omgang aanwezig was, plaste [minderjarige] tijdens de omgang en vervolgens gedurende een week iedere dag in haar broek. In het pleeggezin toont ze gedrag dat samenhangt met het seksuele misbruik dat zij heeft ervaren. Door de consequente aanpak en structuur in het pleeggezin gaat het, afgezien van de omgangscontacten met de moeder, steeds beter met [minderjarige] . De moeder is volgens Yulius Kinder-, jeugd- en gezinspsychiatrie in Barendrecht niet stabiel genoeg om voor een gezinsopname in aanmerking te komen. De GI vindt dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige] op dezelfde wijze en met dezelfde frequentie als tot nu toe moet worden voortgezet, tenzij de contacten te belastend blijven voor [minderjarige] . In dat geval zal de omgang worden teruggebracht tot een uur per twee weken, dit om [minderjarige] meer rust te geven en haar te laten ingroeien in het pleegezin.
De kinderrechter constateert dat [minderjarige] een klein meisje is dat al met heel veel problemen te maken heeft. Het gaat daarbij niet alleen om de gevolgen van de traumatische uithuisplaatsing in 2014, maar ook om het seksueel misbruik dat waarschijnlijk door twee mannen van haar gemaakt is, en om hechtingsproblematiek. Daarnaast is de moeder labiel en beschikt zij niet over een stabiele en rustige woonsituatie. Er is geen uitzicht op een gezinsopname, nu Yulius op 17 maart 2016 heeft besloten op dit moment geen gezinsopname aan te bieden. De GI heeft geconstateerd dat het met [minderjarige] in het pleeggezin steeds beter gaat. De omgangsmomenten met haar moeder lijken veel spanning op te roepen voor [minderjarige] . De kinderrechter vindt dat de GI in deze omstandigheden in het belang van [minderjarige] voldoende gronden heeft om de omgang tussen [minderjarige] en de moeder te beperken tot de huidige begeleide omgang gedurende een uur per week. Er is geen grond deze beslissing vervallen te verklaren of om een uitgebreidere omgangsregeling vast te stellen.
Het voorgaande betekent dat zowel het verzoek in de hoofdprocedure als het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
wijst het verzoek in de hoofdprocedure af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.L.M. Urbanus, kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.F.M. de Jong-den Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2016.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden