In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 mei 2016 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om een omgangsregeling vast te stellen voor haar minderjarige dochter, die onder toezicht was gesteld en tijdelijk in een pleeggezin verbleef. De moeder verzocht om een regeling waarbij haar dochter elk weekend en op woensdag bij haar zou verblijven. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.C. Spil, en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder in een emotioneel instabiele fase verkeert en dat de omgang met haar dochter, die te maken heeft met trauma's en hechtingsproblematiek, zorgvuldig moet worden benaderd. De GI had eerder geadviseerd om de omgang te beperken tot een uur per week, gezien de problematiek van de minderjarige en de labiele situatie van de moeder. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de huidige omgangsregeling in het belang van de minderjarige is en dat er onvoldoende gronden zijn om deze te wijzigen.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter zowel het verzoek om een voorlopige voorziening als het verzoek in de hoofdprocedure afgewezen, met de overweging dat de omgangscontacten met de moeder te belastend zijn voor de minderjarige. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.